Instantie: Staatssecretaris van Justitie, 9 september 1997

Instantie

Staatssecretaris van Justitie

Samenvatting


Buitenlandse vrouw had een relatie langer dan drie jaar. Na het verbreken
van de relatie kwam zij in aanmerking voor een verblijfsvergunning van
een jaar. Na dat jaar werd getoetst aan het middelenvereiste, waar zij
niet aan
voldeed. Zij is 47 jaar, heeft geen beroepsopleiding, heeft een zwakke
gezondheid, zodat haar kansen op de arbeidsmarkt minimaal zijn.
Terugkeer naar Turkije is voor haar levensbedreigend. Zij werd op haar
veertiende jaar uitgehuwelijkt, kreeg vier kinderen en is wegens mishandeling
door haar echtgenoot van hem gescheiden. In 1989 is zij met een niet-islamitische
Nederlandse man gehuwd die haar ook mishandelde. Door dit huwelijk heeft
zij de eer van haar vroegere familie geschonden. Haar oudste zoon zal die
eer moeten wreken door haar te doden. De vrouw vraagt thans verblijf aan
op humanitaire gronden. Het Ministerie van Justitie heeft daar tot nu toe
negatief op gereageerd.
De vrouw heeft een deskundige op het gebied van bloedwraak een rapport
laten opstellen. De vrouw is een vergunning tot verblijf verleend. De vergunning
heeft echter als ingangsdatum 23 februari 1997, terwijl de aanvraag al
jaren geleden gedaan is. Voorts is de vergunning niet verleend op de door
de vrouw aangevoerde gronden.

Volledige tekst

Op 23 februari 1995 is namens K., van Turkse nationaliteit, geboren op
1 januari 1949, verder te noemen betrokkenen, een bezwaarschrift ingediend,
gericht tegen de beschikking van 3 januair 1995, waarbij een aanvraag om
voorgezette toelating niet is ingewilligd.

De inhoud van het dossier is bij de besluitvorming betrokken. Hetgeen in
het bezwaarschrift is aangevoerd wordt hierbij als ingelast beschouwd.

Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dienen belanghebbenden,
voordat op het bezwaarschrift wordt beslist, in de gelegenheid te worden
gesteld zich te doen horen.

Betrokkene heeft op 11 juni 1996 en nogmaals op 9 januari 1997 laten weten
er geen prijs op te stellen over het bezwaarschrift te worden gehoord door
de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, onder andere omdat een advies
van de commissie niet in kwaliteit te vergelijken zou zijn met het door
betrokkene zelf overgelegde rapport over haar situatie in Turkije. Gelet
hierop kan met toepassing van artikel 7:3, onder c van de Algemene wet
bestuursrecht worden afgezien van het horen van betrokkene.

In het rapport van professor Nauta, dat door betrokkene is overgelegd ter
ondersteuning van haar verblijfsaanvraag, wordt een aantal conclusies getrokken
over een eventuele terugkeer naar Turkije van betrokkene. Opgemerkt wordt
dat alleen dit gedeelte van het rapport relevant kan zijn voor de onderliggende
aanvraag van betrokkene, want zij stelt immers als basis voor haar aanvraag
niet terug te kunnen keren.

Aangevoerd wordt op pagina 9 van het rapport dat betrokkene geen steun
zal kunnen verwachten van haar in Turkije verblijvende familie. Dit zou
betekenen dat zij zich niet staande zou kunnen houden in een grote stad.
Verder zou zij zich niet kunnen begeven naar plaatsen waar streekgenoten
of familie verblijft, omdat zij dan mogelijk slachtoffer zou worden van
erewraak.

Niet valt in te zien waarom betrokkenen zich niet zelfstandig in de Turkse
samenleving zou kunnen handhaven. Hierbij is van belang de leeftijd van
betrokkene en het feit dat zij in Turkije is geboren en getogen en tot
haar veertigste levensjaar aldaar heeft gewoond. Weliswaar is betrokkene
in een traditionele (gelovige) omgeving opgegroeid, maar uit het dossier
is gebleken dat betrokkene zich daar in grote mate aan heeft ontworsteld.
Betrokkene voert aan dat zij zich in de Nederlandse samenleving zelfstandig
kan redden, hetgeen inhoudt dat zij dit ook of juist in de Turkse samenleving
kan.

Om dezelfde redenen kan worden aangenomen dat betrokkene zich kan vestigen
in een van de grote(re) steden in Turkije.

De stelling van betrokkene dat Turkije alleen in naam seculier en democratisch
is en dat voor haar als vrouw alleen geen redelijke toekomst is weggelegd,
kan niet worden gevolgd. Vele van haar landgenoten bevinden zich in dezlefde
situatie en krijgen om deze reden ook geen verblijf in Nederland. De frictie
tussen betrokkene en haar familie leiden niet tot de conclusie dat voor
betrokkene geen plaats zou zijn in de Turkse samenleving.

Betrokkene heeft aangevoerd dat zij vreest in Turkije slachtoffer te worden
van de zogenoemde erewraak. Voorzover deze vrees gerechtvaardigd is, betekent
dat niet dat verblijf aan betrokkene moet worden toegtestaan, nu betrokkene
zich kan vestigen op plaatsen in Turkije waar zij gevrijwaard kan blijven
van contacten met haar familie. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen hiervoor
is overwogen over de mgoelijkheid voor betrokkene zich (in waardigheid)
in het land van herkomst te hervestigen.

Ten aanzien van de gestelde inburgering in Nederland zijn in bezwaar geen
nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel hierover
leiden dan al verwoord in de primaire beschikking.

Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een andere beslissing
dienen te leiden.

Op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden bestaat aanleiding
betrokkene verblijf in Nederland toe te staan, omdat sedert de aanvraag
van betrokkene sprake is van ten minste drie jaren relevant tijdsverloop.

Het is gewenst dat, op grondslag van artikel 48 van het Vreemdelingenbesluit,
zoveel mogelijk wordt vermeden dat de kosten die voortvloeien uit het verblijf
van betrokkene ten laste komen van de algemene middelen.

Gelet op het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet en de Algemene
wet bestuursrecht;

BESLUIT:

1. de beschikking van 27 februari 1997 in te trekken;
2. aan betrokkene een vergunning tot verblijf zonder beperking te verlenen,
met ingang van 23 februari 1997, geldig tot 23 februari 1998;
3. aan de vergunning het voorschrift te verbinden dat betrokkene bij de
korpschef aantoont voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met
inbegrip van de kosten verbonden aan de opname en verpleging in een sanatorium
of psychiatrische inrichting;
4. het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren.

Rechters

Staatssecretaris van Justitie