Instantie: Commissie gelijke behandeling, 9 september 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker was werkzaam in een bedrijf waar op de werkvloer alleen de
Nederlandse taal gesproken mocht worden. Twee maal heeft hij in een andere
taal een gesprek gevoerd op de werkvloer. Zijn contract is na afloop niet
verlengd. Volgens verzoeker omdat hij tweemaal in een andere taal had
gesproken. Hij is van oordeel dat het hanteren van zo’n regel vooral mensen
met een niet-Nederlandse afstamming treft en leidt tot indirect onderscheid
op grond van ras. De Commissie oordeelt dat er in strijd met de wet gehandeld
is. De regel was niet op schrift vastgelegd en bij verzoeker ook niet bekend.
Ook het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van verzoeker was in
strijd
met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 februari 1997 verzocht de heer A. B. te Purmerend (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over
de vraag of PTT Post B.V. Expeditieknooppunt te Amsterdam (hierna: de
wederpartij) onderscheid op grond van afkomst heeft gemaakt zoals bedoeld
in
de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. De wederpartij heeft jegens verzoeker de regel gehanteerd dat haar
medewerkers op de werkvloer alleen gesprekken mogen voeren in de Nederlandse
taal. Verzoeker is van mening dat de wederpartij door het hanteren van
deze
regel in strijd handelt met de AWGB. Nadat het verzoek in behandeling was
genomen werd bekend dat de wederpartij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd met verzoeker niet zou verlengen. Verzoeker heeft de Commissie gevraagd
de redenen van het niet verlengen van het contract eveneens in het oordeel
te
betrekken.

2 DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen. Partijen hebben
hun standpunten schriftelijk toegelicht. Verzoeker heeft in verband met
het
aflopen van het contract voor bepaalde tijd, de Commissie op 26 maart 1997
verzocht de versnelde procedure toe te passen. Dit verzoek is toegewezen.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht op een zitting op 21 april 1997.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– dhr. A. B. (verzoeker)
– mw. R.A. Masselman (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– dhr. E. Vermeer (personeelsadviseur)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. drs. V. Everhardt (secretaris Kamer).

2.3. Tijdens de zitting bleek dat de arbeidsovereenkomst met verzoeker
daadwerkelijk beëindigd zou worden en de Commissie onvoldoende geïnformeerd
was om tot een oordeel te komen. Het onderzoek werd voortgezet volgens
de
gewone procedure. De wederpartij heeft de Commissie nadere inlichtingen
verstrekt.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een expeditieknooppunt voor de post.
Verzoeker werkte vanaf 1993 bij de wederpartij. Aanvankelijk op uitzendbasis
en vanaf omstreeks 1995 als deeltijdwerker op basis van arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd. Zijn laatste contract liep af op 30 april 1997 af.
Verzoeker was werkzaam op de afdeling Code-handsortering. Zijn werkzaamheden
bestaan uit expeditiewerkzaamheden (sorteren naar postcode en
randwerkzaamheden, waaronder pendelen). De bezetting van deze afdeling
varieerde per avond van 95 tot 110 personen.

3.2. In de week van 23 december 1996 voerde verzoeker met een collega een
gesprek in de Spaanse taal. Dit gesprek vond plaats op de werkvloer. De
groepleidster sprak verzoeker hierop aan.
Op 13 januari 1997 heeft de groepleidster verzoeker in verband met het
spreken van de Engelse taal, opnieuw aangesproken. In een notitie van de
groepsleidster van 16 januari 1997 staat vermeld dat aan verzoeker is verteld
:
“dat wij de Nederlandse taal als spreektaal hanteren op de afdeling. Wij
zijn
in Nederland, iedereen die hier werkt spreekt Nederlands. Het is een
gedragsnorm die wij hanteren.”

3.3. De gemachtigde van verzoeker heeft over het bovenstaande om opheldering
gevraagd bij de wederpartij. Omdat de reactie van de wederpartij niet
bevredigend was heeft de gemachtigde bij de Commissie een klacht ingediend.
Het contract met verzoeker dat afliep op 30 april 1997 werd niet verlengd.

3.4. Bij de wederpartij zijn ongeveer 1600 medewerk(st)ers werkzaam, waarvan
ongeveer 250 van allochtone afkomst. Er is een reorganisatie gaande bij
de
wederpartij. In het kader van de reorganisatie zijn met de vakorganisaties
afspraken gemaakt over het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde
tijd. Deze afspraken maken onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst met
verzoeker. Daarbij is onder meer opgenomen dat de werkzaamheden als gevolg
van de reorganisatie niet komen te vervallen, maar zijn gereserveerd voor
werknemers (met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd), die elders
overcompleet raken als gevolg van de reorganisatie.
Er zijn door de reorganisatie 30 werknemers met contracten voor onbepaalde
tijd uit de “aangetekenden-kamer” Expeditieknooppunten Amsterdam en Haarlem
overcompleet geworden.

Daarvan waren 16 personen deeltijdwerker. Hiervan zijn twaalf personen
herplaatst in avondwerkzaamheden op de afdeling Code-handsortering van
de
wederpartij, waarvan er vier voor pendelwerkzaamheden in aanmerking kwamen.
Per 1 mei 1997 zouden 53 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van
rechtswege eindigen. Hiervan zijn twaalf arbeidsovereenkomsten, waarvan
vijf
met autochtone en zeven met allochtone werknemers, niet verlengd. Bij de
41
arbeidsovereenkomsten die wel verlengd zijn, is de verdeling naar
autochtone/allochtone afkomst 50/50.

De standpunten van partijen

Verzoeker stelt het volgende.

3.5. Verzoeker is van mening dat de wederpartij geen absoluut verbod mag
hanteren op het spreken van een andere dan de Nederlandse taal, als het
spreken van een andere taal het productieproces niet in negatieve zin
beïnvloedt. Een dergelijk absolute Nederlandse taaleis kan leiden tot
indirect onderscheid op grond van afkomst. Als het productieproces niet
belemmerd wordt, zijn er volgens verzoeker ook geen objectieve redenen
aan te
voeren voor het maken van een dergelijk onderscheid.

3.6. Verzoeker is al jaren werkzaam bij de wederpartij en hij heeft van
andere groepsleiders nooit commentaar gekregen op het feit dat hij zich
bediende van een andere dan de Nederlandse taal.
Hij betwist dat er een dergelijke gedragsnorm of huisregel zou bestaan.
Er
werken meerdere personen van allochtone afkomst op zijn afdeling. Verzoeker
beschouwt het als een verworvenheid van de multiculturele samenleving dat
ook
op de werkvloer vele talen worden gesproken, zolang het productieproces
niet
wordt verstoord. Het standpunt van de wederpartij is niet acceptabel.
Tengevolge van het verbod heerst er op de afdeling een gespannen sfeer.

3.7. In tegenstelling tot hetgeen in de notitie van de groepsleidster is
vermeld, heeft verzoeker zich niet neergelegd bij het verbod om op de
werkvloer te spreken in een andere dan de Nederlandse taal. Verzoeker geeft
voorts aan dat er geen andere collega’s aanwezig waren, die van deze
gesprekken in een andere taal hinder ondervonden en daarnaast dat de
gesprekken niet direct betrekking hadden op het werk.

3.8. In een gesprek tussen verzoeker en een leidinggevende van de wederpartij
omtrent de verlenging van zijn tijdelijke contract werd door de wederpartij
gesteld dat “de consequenties van verzoekers gedrag voor rekening van
verzoeker komen”.

Verzoeker geeft aan dat de contracten van enkele collega’s die korter
werkzaam zijn bij de wederpartij wel verlengd zijn. Hij is van mening dat
zulks verband houdt met het feit dat hij het taalbeleid van de wederpartij
aan de Commissie heeft voorgelegd.

3.9. De gemachtigde van verzoeker heeft een brief van de onderdeelcommissie
cluster Amsterdam van 18 april 1997 overgelegd. Daarin wordt vermeld dat
er
tot dusver geen afspraken over het communiceren in de Nederlandse taal
op de
werkvloer zijn gemaakt. In reactie op een tekstvoorstel daaromtrent van
de
directie heeft de onderdeelcommissie een nieuw tekstvoorstel aan de directie
gedaan. Er is hen slechts één eerdere klacht bekend van een medewerker
die
was aangesproken op het spreken in een andere taal. Hiervan was een
aantekening gemaakt in zijn dossier, welke na een gesprek met de directie
hierover is verwijderd.

De wederpartij stelt het volgende.

3.10. Er hebben zich in het verleden diverse incidenten voorgedaan vanwege
het communiceren in de “eigen” taal. Daarom is een huisregel dat iedereen
zich in het Nederlands uitdrukt. Slechts in geval een medewerk(st)er voor
anderen hoorbaar op de werkvloer tijdens het werk in een andere taal spreekt,
wordt betrokkene daarop door de leidinggevende aangesproken en verzocht
Nederlands te spreken. Er is bij de wederpartij geen sprake van een verbod,
laat staan van een absoluut verbod op het spreken van een andere dan de
Nederlandse taal.
In de praktijk levert het naleven van deze huisregel geen enkel probleem
op
en er is dan ook absoluut geen sprake van een gespannen werksfeer zoals
verzoeker stelt.

3.11. De groepleidster heeft in beide gevallen die op verzoeker betrekking
hebben goed gehandeld, daar de betreffende gesprekken voor de groepleidster
goed hoorbaar waren. Als de groepleidster de huisregel in beide gevallen
niet
zou hebben toegepast, zou er volgens de wederpartij pas sprake kunnen zijn
van ongelijke behandeling.

3.12. De wederpartij stelt dat het niet verlengen van het contract van
verzoeker niets te maken heeft met zijn verzoek om een oordeel bij de
Commissie. De reden om het contract met verzoeker niet te verlengen is
gelegen in het feit dat twee expeditieknooppunten zullen worden samengevoegd.
Dit gaat ten koste van arbeidsplaatsen en de wederpartij is dan ook alert
op
het feit of er tijdelijke contracten aflopen.

3.13. Er wordt bij het van rechtswege eindigen van arbeids-overeenkomsten
voor bepaalde tijd per segment bekeken of te herplaatsen medewerkers met
een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor deze vrijkomende werkzaamheden
in aanmerking komen.

Voor de resterende werkzaamheden komen vervolgens, afhankelijk van de soort
werkzaamheden, de medewerkers met een contract voor bepaalde tijd in
aanmerking. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met het anciënniteits-
of
afspiegelings-beginsel maar alleen met de soort van de werkzaamheden.
De wederpartij geeft aan dat verzoeker pendelwerkzaamheden verrichtte.
Dit
zijn fysiek zwaardere werkzaamheden. Vanuit de aangetekenden-kamer kwamen
een
aantal mannen met contracten voor onbepaalde tijd in aanmerking om deze
werkzaamheden te gaan verrichten. De vraag hoeveel pendelaars op de afdeling
werkzaam zijn is niet eenvoudig te beantwoorden. Per dag wordt bekeken
hoeveel pendelaars er nodig zijn. Als er niet gependeld kan worden, is
er
altijd ander werk te doen zoals sorteren.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door het hanteren van de
gedragsnorm dat haar medewerk(st)ers op de werkvloer alleen gesprekken
mogen
voeren in de Nederlandse taal onderscheid heeft gemaakt naar ras zoals
verboden in de AWGB.
Voorts is in geding de vraag of de wederpartij jegens verzoeker verboden
onderscheid naar ras heeft gemaakt door de arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd onder de gegeven omstandigheden niet te verlengen.

4.2. Artikel 5 lid 1 onder b AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
onderscheid op grond van ras bij het aangaan van een arbeidsverhouding.
Artikel 5, lid 1 onder d AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
onderscheid op grond van ras bij de arbeidsvoorwaarden.

4.3. Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct
als
indirect onderscheid. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onderscheid tussen personen
op grond van ras een vorm is van direct onderscheid. Van indirect onderscheid
is sprake indien op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan ras
onderscheid wordt gemaakt dat direct onderscheid op deze grond tot gevolg
heeft.
In artikel 2 lid 1 AWGB is bepaald dat het verbod van onderscheid niet
geldt,
ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

Het begrip ras in de AWGB moet ruim worden uitgelegd, overeenkomstig de
definitie in het Internationaal
Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en
overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.

Ras omvat tevens: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.)

4.4. De Commissie zal eerst ingaan op het taalbeleid van de wederpartij
en
daarna onderzoeken of het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst in
strijd
is met de AWGB.

met betrekking tot het taalbeleid

4.5. De Commissie stelt op grond van de verklaringen van partijen en de
brief
van de onderdeelcommissie cluster Amsterdam van 18 april 1997 vast dat
er
geen schriftelijke afspraken bestonden over het hanteren van de Nederlandse
taal op de werkvloer.
Voor wat betreft de vraag of er sprake is van een ongeschreven gedragsnorm
of
huisregel spreken de verklaringen van partijen elkaar tegen. Uit genoemde
brief van de onderdeelcommissie cluster Amsterdam blijkt dat er tussen
haar
en de wederpartij besprekingen worden gevoerd om terzake een huisregel
op te
stellen, waarvoor over en weer tekstvoorstellen zijn gedaan. Hieruit kan
worden afgeleid dat omtrent de inhoud van de huisregel nog geen eenduidigheid
bestaat. Derhalve is er evenmin sprake van een ongeschreven regel over
de
voertaal op de werkvloer.

Uit de verklaring van de groepsleidster, die door de wederpartij niet is
betwist, blijkt dat zij aan verzoeker een verbod heeft opgelegd om een
andere
dan de Nederlandse taal op de werkvloer te voeren. Dit verbod heeft volgens
de verklaring van de wederpartij haar instemming. De vraag die voorligt
is of
door het hanteren van deze taaleis direct dan wel indirect onderscheid
naar
ras wordt gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.

4.6. De Commissie is van oordeel dat door de regel dat de Nederlandse taal
de
voertaal is op de werkvloer, geen direct onderscheid naar ras wordt gemaakt.
Door het hanteren van het verbod van het spreken van een andere dan de
Nederlandse taal wordt immers niet op zichzelf onderscheid gemaakt tussen
personen op grond van ras.

4.7. Vervolgens is de vraag aan de orde of deze regel indirect onderscheid
naar ras tot gevolg heeft. Van indirect onderscheid is sprake als het
nadelige effect van deze taaleis in overwegende mate personen treft van
niet-Nederlandse etnische of nationale afstamming.

Het is een algemeen bekend gegeven dat het hanteren van de regel dat de
Nederlandse taal de voertaal is eerder personen van niet-Nederlandse etnische
of nationale afstamming treft, daar aannemelijk is dat van deze groepen
meer
personen deel uitmaken die zich in een andere dan de Nederlandse taal
gemakkelijker uitdrukken. Onbetwist is dat op de betreffende afdeling
personen van diverse etnische of nationale herkomst werkzaam zijn. Derhalve
wordt door de onderhavige regel indirect onderscheid naar ras gemaakt.

4.8. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1
AWGB
niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is.
De Commissie toetst bij de vraag of er sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond conform jurisprudentie van het Europese Hof van
Justitie (Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen, Jenkins versus
Kingsgate, 31 maart 1981, zaak 96/80, JUR 1981, p. 911 en Hof van Justitie
der Europese Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz, 13
mei
1986, zaak C-170/84, JUR 1986, p. 1607.) aan de volgende criteria (Zie
ook
Tweede Kamer, 1990-1991, 22014, nr. 3, p.14.):

– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn,
– de ter bereiking van het doel gekozen middelen dienen te beantwoorden
aan
een werkelijke behoefte (van degene die het middel hanteert) en
– moeten geschikt en noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken.

Het doel dat nagestreefd wordt is een goede communicatie op de werkvloer.
De
Commissie stelt vast dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is en
dat
het beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de onderneming.

Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel geschikt en noodzakelijk
is
om het nagestreefde doel te bereiken. Het middel dat de wederpartij hanteert
is de huisregel dat de Nederlandse taal als spreektaal op de afdeling wordt
gevoerd. Uit hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen, kan worden
geconcludeerd dat er geen geschreven of ongeschreven regel terzake bestaat.
Verzoeker heeft voorts ten stelligste betwist dat een dergelijke regel
bekend
zou zijn. Dit is door de wederpartij niet weerlegd.
De besprekingen met de onderdeelcommissie duiden aan dat men nog bezig
is met
het opstellen van een huisregel over de voertaal.
Nu niet is komen vast te staan dat een dergelijke huisregel bestaat, kan
er
geen sprake zijn van een objectieve rechtvaardigingsgrond.

Derhalve heeft de wederpartij jegens verzoeker verboden indirect onderscheid
naar ras gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden.

4.9. Wellicht ten overvloede wijst de Commissie erop dat voorzover een
dergelijke regel wel deugdelijk is vastgelegd en bekend is bij de
medewerkers, zorgvuldig zal moeten worden bezien of de betreffende regel
een
geschikt en noodzakelijk middel is om een goede communicatie te bereiken.
Daar valt in zijn algemeenheid geen antwoord op te geven en zal per geval
onderzocht moeten worden. Aan een dergelijke inhoudelijke toetsing van
de
taaleis komt de Commissie in de onderhavige zaak echter niet toe.

ten aanzien van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst

4.10. Zoals hiervoor reeds aangegeven is het ingevolge artikel 5 lid 1
onder
b AWGB verboden onderscheid naar ras te maken bij het aangaan van een
arbeidsverhouding. De Commissie beschouwt het niet verlengen van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als het niet aangaan van een
arbeidsverhouding (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 23 mei
1995,
oordeel 95-15 en 24 juli 1995, oordeel 95-29. Zie ook Tweede Kamer,
vergaderjaar 1991-1992, 22 014, blz 80.).
De vraag die voorligt is of de wederpartij daarbij jegens verzoeker
onderscheid naar ras heeft gemaakt.

4.11. Uit de door de wederpartij verstrekte informatie blijkt dat er sprake
is van een reorganisatie en voorts dat daarbij uitdrukkelijk afspraken
zijn
gemaakt omtrent het verlengen van overeenkomsten voor bepaalde tijd.

Het is vaste rechtspraak van de Commissie ten aanzien van selectieprocedures
dat deze voldoende inzichtelijk, controleerbaar en systematisch dienen
te
zijn, om te voorkomen dat (ongewild) onderscheid naar etnische afkomst
wordt
gemaakt (Zie ook Commissie gelijke behandeling, 30 januari 1997,
oordeelnummer 96-05.).
De verplichting van de werkgever zich te onthouden van discriminatie op
het
terrein van de arbeid brengt met zich dat de selectie voor het al dan niet
verlengen van contracten geschiedt volgens objectieve criteria en niet
willekeurig mag geschieden.

De Commissie constateert dat het enige criterium dat de wederpartij bij
de
selectie hanteert is de soort der werkzaamheden. Op de afdeling van verzoeker
zijn dit expeditie-werkzaamheden waaronder sorteren en pendelen. Niet betwist
is dat verzoeker beide werkzaamheden kan uitvoeren. Voorts stelt de Commissie
vast dat de geschiktheid van verzoeker voor deze functie niet betwist is.
De wederpartij heeft aangevoerd dat twaalf personen van elders herplaatst
werden in avondwerkzaamheden op de betreffende afdeling, waarvan vier in
aanmerking kwamen voor pendelen. Uit de verklaring van de wederpartij kan
worden afgeleid dat er niet een vast bestand is van pendelaars, het aantal
is
per dag verschillend. Het feit dat pendelen fysiek zwaarder is, betekent
niet
dat verzoeker de lichtere werkzaamheden die tot de reguliere taak behoren
niet zou kunnen verrichten. De wederpartij heeft, ondanks herhaald verzoek
van de Commissie, op geen enkele wijze aangegeven waarom bij de selectie
uit
53 werknemers van de afdeling, de keus op verzoeker is gevallen om diens
contract niet te verlengen. Het criterium soort der werkzaamheden is
onvoldoende, omdat dit geen inzicht geeft op welke wijze geselecteerd wordt
tussen personen die dezelfde soort werkzaamheden kunnen uitoefenen.

De selectie door de wederpartij is derhalve niet inzichtelijk en
controleerbaar. Hierdoor rijst het vermoeden dat de wederpartij jegens
verzoeker onderscheid naar ras heeft gemaakt. Het ligt onder de gegeven
omstandigheden op de weg van de wederpartij aannemelijk te maken dat daarvan
geen sprake is.

4.12. In het onderhavige geval staat vast dat er tussen verzoeker en de
wederpartij incidenten zijn ontstaan vanwege de door de wederpartij jegens
hem gehanteerde taaleis, die niet op een huisregel berust. Geconcludeerd
is
dat de wederpartij hierdoor jegens verzoeker verboden indirect onderscheid
naar ras heeft gemaakt bij de arbeidsvoorwaarden. Voorts is door de
wederpartij aan verzoeker te kennen gegeven dat de consequenties van
verzoekers handelen voor zijn rekening zouden komen. Er is tussen partijen
geen eenduidige interpretatie van deze uitspraak. Vaststaat evenwel dat
verzoekers contract niet is verlengd.

4.13. Het geheel overziend komt de Commissie tot de conclusie dat de
wederpartij het vermoeden van onderscheid naar ras niet heeft weerlegd.
Derhalve is de Commissie van oordeel dat de wederpartij door het niet
verlengen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd jegens verzoeker
direct onderscheid op grond van ras heeft gemaakt, zoals verboden in de
AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de PTT Post B.V.
Expeditieknooppunt Amsterdam, te Amsterdam jegens de heer
A. B. te Amsterdam:

– indirect onderscheid heeft gemaakt op grond van ras bij de
arbeidsvoorwaarden zoals verboden in artikel 5 lid 1 sub d
van de Algemene wet gelijke behandeling;

– direct onderscheid heeft gemaakt op grond van ras door de
arbeidsovereenkomst niet te verlengen, zoals verboden in artikel 5 lid
1 sub
a van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G.Nicolai (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), dhr. mr. drs.V.Everhardt (secretaris Kamer)