Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 4 september 1997

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Appellante wordt bedreigd en is mishandeld door haar ex-echtgenoot, haar
ex-schoonvader en ex-zwager. Haar minderjarige dochter is getuige geweest van
de mishandeling. Appellante vordert in kort geding een straatverbod en een
voorschot van ƒ 5000 terzake van immateriële schade. De president van de
rechtbank (pres. rb. Utrecht 28 januari 1997, nr. 50/97) legt een straat- en
contactverbod op, met een dwangsom. Ook aan appellante wordt een dergelijk
verbod opgelegd ten opzichte de drie gedaagden. De vordering tot
schadevergoeding wordt afgewezen. In hoger beroep past het hof het aan
appellante opgelegde verbod enigszins aan. Ook stelt het hof een voorschot op
immateriële schadevergoeding vast ten behoeve van de dochter van appellante
ter hoogte van ƒ 700.

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding

1.1. Eiseres in conventie en gedaagde in reconventie, hierna te noemen: De
G., heeft gedaagden in conventie en eisers in reconventie, hierna ook
afzonderlijk te noemen: G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H., in kort
geding doen dagvaarden en heeft op de dienende dag, 22 januari 1997, van eis
geconcludeerd. Van het exploot van dagvaarding is een fotokopie aan dit
vonnis gehecht.

1.2. De G. heeft haar vordering bij monde van haar procureur, doen
toelichten, mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties.

1.3. De G. heeft tevens bij monde van haar procureur ter zitting haar eis
vermeerderd met een bedrag van ƒ 391,40. Tegen voormelde wijziging van eis op
zichzelf is door G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. geen bezwaar
gemaakt.

1.4. G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H., hebben bij monde van hun
procureur verweer doen voeren, mede aan de hand van overgelegde producties en
pleitnotities. Tevens hebben zij een vordering in reconventie ingesteld.

1.5. Hierop is het debat voortgezet. Inlichtingen zijn nog verschaft door De
G. in persoon. Tenslotte hebben beide partijen de stukken overgelegd en
vonnis gevraagd.

2. De vaststaande feiten
2.1. De G. is gehuwd geweest met M. de K.. Op 15 januari 1997 is de
echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit het huwelijk zijn drie
kinderen geboren: G.J.W., J.W.T. en M.

2.2. In een beschikking van 23 september 1996 van deze rechtbank inzake
voorlopige voorzieningen is onder meer bepaald dat voor de duur van de
echtscheidingsprocedure met ingang van 23 september 1996 de G. -bij
uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan
de L-weg 44 te H. en voorts dat de drie kinderen zullen worden toevertrouwd
aan de G..

2.3. In een beschikking van 15 januari 1997 van deze rechtbank heeft de
rechtbank de beslissing over onder meer de gezagsvoorziening en een
omgangsregeling met betrekking tot de kinderen aangehouden. In het vonnis
heeft de rechtbank overwogen dat zij voornemens is het ouderlijk gezag over
de drie kinderen aan de G. toe te wijzen. In het vonnis is voorts overwogen
dat de Raad voor de Kinderbescherming zal worden verzocht om bij de
gezinsvoogdij-instelling, Stichting Jeugdhulpverlening Midden-Nederland te
Utrecht, te informeren of er vanuit hulpverleningsoogpunt gezien
contra-indicaties tegen de gezagsvoorziening zijn. Voorts is in de
beschikking bepaald dat de G. het recht heeft om gedurende zes maanden na
inschrijving van deze beschikking in de woning aan de
L-weg 44 te H. te blijven wonen op voorwaarde dat de G. die woning op het
ogenblik van inschrijving bewoont.

2.4. M. de K. is de zoon van G.J.W. de K. en een broer van J.A. de K.. J. van
de H. is de echtgenoot van een dochter van G.J.W. de K.

2.5. De G. heeft op 8 november 1996 aangifte gedaan bij de politie van
mishandeling door J.A. de K.. Voorts heeft de G. op 13 december 1996 aangifte
gedaan bij de politie van openlijke geweldpleging door G.J.W. de K. en J.A.
de K. tegen haarzelf en de auto van haar broer, T. de G..

3. Het geschil

3.1. Voor de inhoud en de grondslagen van de vordering van de G. in conventie
wordt verwezen naar het aan dit vonnis gehechte exploot van dagvaarding. De
stellingen van de dagvaarding en de daarin omschreven vorderingen dienen als
hier ingelast te worden beschouwd, met dien verstande dat zij zijn aangevuld
en gewijzigd zoals hierboven onder 1.3. vermeld.

3.2. G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. bepleiten afwijzing van de
vorderingen van de G. in conventie en hebben hiertoe gemotiveerd verweer
gevoerd, waarop hierna zal worden ingegaan. Voorts hebben zij in hun eis in
reconventie gevorderd:
1. dat het de G. zal worden verboden zich te wenden tot de woonhuizen van
G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. – en tot de school danwel gymzaal
van de kinderen van J. van de H. -, althans zich binnen een straal van 50
meter van de woningen te begeven gedurende een periode van twaalf maanden
gerekend vanaf de datum van betekening van het in dezen te wijzen vonnis,
zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van ƒ 1000 per overtreding
van de verboden;
2. dat het de G. zal worden verboden telefonisch of op andere wijze contact
op te nemen met G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. en hun familieleden
danwel met het transportbedrijf G. de K., danwel met relaties van hen
waaronder R. H. B.V.
3. dat de G. wordt bevolen uitvoering te geven aan de wekelijkse bezoeken op
zaterdag van G.-J. de K. aan zijn grootouders, zoals geadviseerd door de Raad
voor de Kinderbescherming en vervolgens bij beschikking van 23 september 1996
door deze rechtbank is bepaald.
4. dat het de G. zal worden verboden zich, hetzij mondeling hetzij
schriftelijk, op onheuse wijze tegenover derden uit te laten over G.J.W. de
K., J.A. de K., J. van de H. en hun familieleden, zulks op straffe van een
direct opeisbare boete van ƒ 250 voor iedere overtreding van dit verbod.

4. De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1. De verboden zoals door de G., vermeld onder 1 in het exploot van
dagvaarding, en door G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H., vermeld in
3.2. onder 1, worden gevorderd vormen een inbreuk op het in beginsel aan een
ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen
van een dergelijke ingrijpende maatregel moet in ieder geval in hoge mate
aannemelijk zijn dat er feiten en omstandigheden zijn die zo’n inbreuk op de
aan partijen toekomende rechten kunnen rechtvaardigen.

4.2. Ter zitting is uit de overgelegde producties en de standpunten van
partijen voldoende aannemelijk geworden dat de kans op ernstige moeilijkheden
groot is, wanneer partijen zich in elkaars nabijheid bevinden. Onder deze
omstandigheden is er voldoende reden om de over en weer ingestelde
vorderingen met betrekking tot een straatverbod in beginsel toe te wijzen.

4.3. In conventie zal het G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. derhalve
worden verboden, zich, gedurende een periode van één jaar na betekening van
dit vonnis, te begeven en/of te bevinden binnen een straal van 50 meter van
de woning van de G. aan de L-weg 44 te H. In reconventie zal het de G. worden
verboden, zich, gedurende een periode van één jaar na betekening van dit
vonnis, te begeven en/of te bevinden binnen een straal van 50 meter van de
woningen van G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. en van de school en de
gymzaal van de kinderen van J. van de H..

4.4. Gelet op het in 4.2. overwogene zal het over en weer gevorderde
contactverbod eveneens worden opgelegd.

4.5. Er zijn termen aanwezig om partijen te machtigen om, indien de
wederpartij zich niet aan de verboden mocht houden, de tenuitvoerlegging
daarvan te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en
justitie. Voorts zal worden bepaald dat bij overtreding van de verboden door
partijen een dwangsom wordt verbeurd van ƒ 150 per overtreding.

in conventie

4.6. De G. heeft haar eis vermeerderd met een bedrag van ƒ 391,40. Dit bedrag
is onder meer gespecificeerd in een bedrag van ƒ 300 aan eigen risico. De G.
heeft gesteld dat G.J.W. de K. en J.A. de K. schade hebben toegebracht aan de
auto van haar broer, T. de G.. De verzekeringsmaatschappij heeft de schade
vergoed aan T. de G., behalve een bedrag van ƒ 300. Bij de door de G.
overgelegde stukken is een procesvolmacht gevoegd waaruit blijkt dat de G. is
gemachtigd door T. de G. om voor hem dat bedrag in rechte te vorderen. G.J.W.
de K. en J.A. de K. hebben echter bestreden dat zij de auto schade hebben
toegebracht. Over de vraag of G.J.W. de K. en J.A. de K. aansprakelijk zijn
voor de schade aan de auto is geen duidelijkheid verkregen. In verband
daarmee zou een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden moeten
plaatsvinden, waarvoor in dit geding geen plaats is.

4.7. De G. heeft voorts een bedrag van ƒ 91,40 aan kosten voor het laten
maken van foto’s gevorderd van G.J.W. de K. en J.A. de K.. De G. stelt dat
dit redelijke kosten zijn ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Zij stelt dat zij op haar gezicht is geslagen door G.J.W. de K. en J.A. de
K.. Ten einde deze mishandeling te bewijzen heeft zij foto’s van haar gezicht
laten maken. In een door G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. overgelegde
verklaring heeft J.A. de K. erkend zijn rechterhand tegen de linkerwang van
De G. te hebben geduwd. Mede gelet op de ter zitting overgelegde foto’s en de
overige door de G. overgelegde producties, waarop kneuzingen aan de
linkerzijde van het gezicht van de G. te zien zijn, is het voldoende
aannemelijk geworden dat J.A. de K. de G. heeft geslagen. Echter, het is niet
voldoende aannemelijk geworden dat G.J.W. de K. zich schuldig heeft gemaakt
aan mishandeling van de G.. De vordering van de G. met betrekking tot het
bedrag van ƒ 91,40 kan worden beschouwd als redelijk gemaakte kosten ter
vaststelling van schade. Deze vordering zal alleen ten aanzien van J.A. de K.
worden toegewezen.

4.8. Het door de G. gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding, ten
behoeve van haar en M., één van de dochters, zal worden afgewezen, nu een
dergelijke schade niet eenvoudig kan worden vastgesteld en een onderzoek naar
deze schade het kader van dit kort geding te buiten gaat.

in reconventie
4.9. G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. hebben gevorderd dat de G. zal
worden bevolen mee te werken aan wekelijkse bezoeken tussen G.J.W. en zijn
grootouders aan vaderszijde. Deze vordering zal worden afgewezen. In de in
2.3. genoemde beschikking is de beslissing omtrent de gezagsvoorziening en
omgang aangehouden ten behoeve van een onderzoek van de Raad voor de
Kinderbescherming. Gelet op het onderzoek lijkt het niet verstandig op deze
beslissing vooruit te lopen.

4.10. Gelet op de door G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. overgelegde
verklaringen is voldoende aannemelijk geworden dat de G. zich tegenover
derden op onheuse wijze heeft uitgelaten over G.J.W. de K., J.A. de K., J.
van de H. en hun familieleden. Het door G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de
H. gevorderde verbod op dit punt zal worden toegewezen.

in conventie en in reconventie
4.11. Gezien de familierechtelijke betrekking van partijen zullen de kosten
van dit geding tussen hen worden gecompenseerd op de hierna omschreven wijze.

5. De beslissing

De fungerend president:

in conventie
5.1. verbiedt G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. om zich gedurende één
jaar na de betekening van dit vonnis te begeven en/of te bevinden binnen een
straal van 50 meter van de woning van de G.;

5.2. verbiedt G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. om gedurende één jaar
na betekening van dit vonnis contact op te nemen met de G. in welke vorm dan
ook;

5.3. machtigt de G. om, indien G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. zich
niet aan (één van) de hiervoor onder 5.1. en 5.2. vermelde verboden mocht
houden, de tenuitvoerlegging daarvan te bewerkstelligen met behulp van de
sterke arm van justitie en politie;

5.4. bepaalt dat G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. een dwangsom
verbeuren van ƒ 150 voor iedere keer dat zij (één van) de hiervoor onder 5.1.
en 5.2. vermelde verboden overtreden;

5.5. veroordeelt J.A. de K. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de G.
te betalen een bedrag van ƒ 91,40;

5.6. wijst af het meer of anders gevorderde;

in reconventie

5.7. verbiedt de G. om zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis
te begeven en/of te bevinden binnen een straal van 50 meter van de woningen
van G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. en van de school danwel gymzaal
van de kinderen van J. van de H.;

5.8. verbiedt de G. om gedurende één jaar na betekening van dit vonnis
contact op te nemen met G.J.W. de K., J.A. de K., J. van de H., hun
familieleden, met het transportbedrijf G. de K., gevestigd in Houten, en met
relaties van hen waaronder R. H. B.V;

5.9. verbiedt de G. om zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis
tegenover derden, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, op onheuse wijze uit
te laten over G.J.W. de K., J.A. de K., J. van de H. en hun familieleden;

5.10. machtigt G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. om, indien de G. zich
niet aan (één van) de hiervoor onder 5.7. en 5.8. vermelde verboden mocht
houden, de tenuitvoerlegging daarvan te bewerkstelligen met behulp van de
sterke arm van justitie en politie;

5.11. bepaalt dat de G. een dwangsom verbeurt van ƒ 150 voor iedere keer dat
zij (één van) de hiervoor onder 5.7., 5.8. en 5.9. vermelde verboden
overtreedt;

5.12. wijst af het meer of anders gevorderde;

in conventie en in reconventie

5.13. compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

ARREST VAN 4 SEPTEMBER 1997; ROLNUMMER 232/97

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Appellante – De G. – is bij exploot van 5 februari 1997 in hoger beroep
gekomen van het door de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht
onder rolnummer KG 50/97 tussen partijen gewezen en op 28 januari 1997
uitgesproken vonnis, met dagvaarding van geïntimeerden – De K. c.s. – voor
dit hof teneinde te horen concluderen dat het hof dat vonnis zal vernietigen
en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van De G. in conventie alsnog zal
toewijzen en de vorderingen van De K. c.s. in reconventie alsnog zal
afwijzen, met veroordeling van De K. c.s in de kosten van de procedure in
beide instanties.

1.2. Bij memorie van grieven heeft De G. zeven grieven aangevoerd tegen het
vonnis waarvan beroep, een aantal produkties overgelegd en geconcludeerd
overeenkomstig de appèldagvaarding.

1.3. De K. c.s. hebben de grieven bij memorie van antwoord bestreden.

1.4. Ten slotte hebben partijen de stukken van het geding in beide
instanties, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, aan het hof overgelegd
voor het wijzen van arrest.

2. De grieven

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

3. De vaststaande feiten

In de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van haar vonnis heeft de
president een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet
in het geding, zodat ook het hof van dat een en ander zal uitgaan.

4. De behandeling van het hoger beroep

4.1. De grieven 1 en 2 lenen zich gezien hun onderlinge samenhang voor een
gezamenlijke behandeling. Zij richten zich tegen het oordeel van de president
dat de kans op ernstige moeilijkheden groot is wanneer partijen zich in
elkaars nabijheid bevinden zodat de over en weer ingestelde vorderingen tot
een straatverbod in beginsel toewijsbaar zijn en tegen het door de president
aan De G. opgelegde verbod om zich gedurende één jaar na betekening van het
vonnis te begeven en/of te bevinden binnen een straal van vijftig meter van
de woningen van G.J.W. de K., J.A. de K. en J. van de H. en van de school en de
gymzaal van de kinderen van J. van de H. ook naar het oordeel van het hof is
uit de overgelegde producties en uit de standpunten van partijen in het kader
van dit kort geding voldoende aannemelijk geworden dat de kans op ernstige
moeilijkheden tussen partijen groot is, terwijl op grond van diezelfde feiten
en omstandigheden voldoende aannemelijk is geworden dat de oorzaak daarvan
niet alleen bij De K. c.s. gezocht moet worden maar ook dat De G. daaraan een
actieve bijdrage heeft geleverd.
Niet weersproken is evenwel dat de nog jonge kinderen van De G. les hebben in
dezelfde gymzaal als de kinderen van J.van de H.. Op grond daarvan acht het
hof het verbod aan De G. om zich binnen een straal van vijftig meter te
begeven en/of te bevinden van de gymzaal van de kinderen van J. van de H.,
gelet op het belang van De G. om haar kinderen van en naar die gymzaal te
kunnen halen en brengen afgewogen tegen de belangen van De K. c.s., niet
gerechtvaardigd.
In zoverre slagen de grieven 1 en 2. Voor het overige falen zij.

4.2. De grieven 3 en 7 lenen zich, gezien hun nauwe samenhang eveneens voor
een gezamenlijke behandeling. Zij richten zich tegen de door de president aan
De G. opgelegde verboden om gedurende één jaar na betekening van het vonnis
contact op te nemen met G.J.W. de K., J.A. de K.J. van de H., hun familieleden,
met het transportbedrijf G.de K. gevestigd te Houten en met relaties van hen
waaronder R. H. B.V. en om zich tegenover derden, hetzij mondeling hetzij
schriftelijk, op onheuse wijze uit te laten over G.J.W. de K., J.A. de K.,
J.van de H. en hun familieleden.
Het hof is van oordeel dat door De K. c.s. voldoende feiten en omstandigheden
aannemelijk zijn gemaakt om de onderhavige verboden te rechtvaardigen. De G.
heeft de inhoud van de door De K. c.s. in eerste aanleg in het geding
gebrachte verklaringen van derden te weten van mevrouw C.G..B., de heer De
U., mevrouw T. van E., mevrouw B.E.B. S-de G., mevrouw W.A.V.-H., mevrouw
D. van B.-L. en van de telefoniste van R. H. B.V., mevrouw F.J.M.P.-van M.,
niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de familieleden van De
K. c.s. geen procespartij zijn doet er niet aan af dat De K. c.s. er een
gerechtvaardigd belang bij hebben dat hun familie als zodanig gevrijwaard
blijft van de verboden uitlatingen van De G.. De onderhavige feiten en
omstandigheden illustreren ook in voldoende mate het spoedeisend belang van
De K. c.s.
Van De K. c.s. kan niet worden verlangd dat zij het gedrag van De G. moeten
dulden totdat een rechter in een bodemprocedure zich daarover heeft
uitgelaten. Genoemde grieven zijn dan ook tevergeefs voorgesteld.

4.3. Met grief 4 bestrijdt De G. het oordeel van de president dat een door
haar gevorderde bedrag ad ƒ 300 niet toewijsbaar is. Dit bedrag heeft
betrekking op een voor rekening van T de G., de broer van De G., gebleven
schade aan diens auto, welke schade het gevolg zou zijn van een vernieling
van die auto door geïntimeerden sub 1 en 2.
Niet bestreden is dat De G. een procesvolmacht heeft ter zake van deze
vordering. In hoger beroep heeft De G. het gehele door de Politie Utrecht,
district Lekstroom opgemaakte proces-verbaal dossiernr. PL 0960/96-001318
met bijlagen overgelegd met betrekking tot, onder meer, de vernieling van de
auto van T.de G.. Op grond van de in dat proces-verbaal opgenomen en door De
K. c.s. niet gemotiveerd betwiste verklaringen van A.J. de K., G.J.W. de K. en
twee getuigen te weten T.P.G. en H.J.P.B. in hun onderlinge verband bezien,
is thans in hoger beroep voldoende aannemelijk geworden dat A.J.de K. de auto
van de broer van De G. beschadigd heeft.
Blijkens de persoonsgegevens uit dat proces-verbaal is met A.J. de K.
geïntimeerde sub 2 bedoeld. Op grond van de in eerste aanleg reeds
overgelegde en door De K. c.s. niet bestreden brief van Univé Verzekeringen
van 30 december 1996 aan T. de G. is voldoende aannemelijk dat die schade door
een expert is vastgesteld op ƒ 881,10 inclusief BTW en dat daarvan een bedrag
van ƒ 300 voor eigen risico van T.de G. is gebleven. Dit betekent dat ten
laste van geïntimeerde sub 2 alsnog een bedrag van ƒ 300 zal worden
toegewezen, zodat grief 4 slaagt.

4.4. Met grief 5 komt De G. op tegen het oordeel van de president dat het
door haar gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding moet worden
afgewezen, omdat een dergelijke schade niet eenvoudig kan worden vastgesteld
en een onderzoek naar deze schade het kader van het kort geding te buiten
gaat. Op grond van de hiervoor reeds genoemde door De K. c.s. niet
gemotiveerd weersproken verklaringen van T.P.G., H.P.J.B., A.J. de K. en
G.J.W. de K. uit voormeld proces-verbaal van de politie is in hoger beroep
thans voldoende aannemelijk geworden dat geïntimeerde sub 2 De G. voor de
ogen van haar dochter Maria de K. heeft mishandeld door haar te stompen en/of
te slaan.
Gezien de in hoger beroep overgelegde foto’s van het letsel dat De G. door
die mishandeling heeft opgelopen, welke foto’s niet door De K. c.s. zijn
betwist, is voldoende aannemelijk geworden dat De G. en haar dochter ter zake
ook immateriële schade hebben geleden. Gelet op alle omstandigheden van het
geval acht het hof een voorschot op de door De G. en haar dochter Maria
geleden immateriële schade van ƒ 700 te betalen door geïntimeerde sub 2
redelijk en billijk. Grief 5 is derhalve in zoverre terecht voorgesteld.

4. 5. Ten slotte keert De G. zich met grief 6 tegen de door de president
uitgesproken compensatie van proceskosten in eerste aanleg. Grief 6 is
tevergeefs voorgesteld, nu er gelet op de tussen partijen bestaande en
bestaand hebbende familiebanden en de overige omstandigheden alle reden is om
de proceskosten zodanig te compenseren dat iedere partij de eigen kosten
draagt.

4.6. De slotsom van het voorgaande is dat het vonnis waarvan beroep wordt
vernietigd voor zover daarbij
– aan de G. in reconventie is verboden om zich gedurende één jaar na
betekening van het vonnis te begeven en/of te bevinden binnen een straal van
vijftig meter van de gymzaal van de kinderen van J.van de H.;
– de vorderingen van De G. in conventie ter zake van het bedrag van ƒ 300 –
aan eigen risico van haar broer T. de G. en ter zake van de door haar en haar
dochter Maria geleden immateriële schade zijn afgewezen.
Voor het overige wordt het vonnis waarvan beroep in conventie en reconventie
bekrachtigd. Het hof zal in conventie geïntimeerde sub 2 J.A. de K.,
veroordelen tot betaling aan De G. van een bedrag ad ƒ 1.000, te weten ƒ 700
voor voorschot immateriële schadevergoeding en ƒ 300 voor het ten laste van
de broer van De G. gebleven eigen risico.
Gelet op de tussen partijen bestaande en bestaand hebbende familiebanden zal
het hof de proceskosten in hoger beroep zodanig compenseren dat iedere partij
de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie voor zover daarbij de
vorderingen van De G. ten bedrage van ƒ 300 aan eigen risico van haar broer
T.G. en ter zake van de door haar en dochter Maria geleden immateriële schade
zijn afgewezen;

vernietigt het vonnis waarvan beroep in reconventie voor zover daarbij aan De
G. is verboden om zich gedurende één jaar na betekening van het vonnis te
begeven en/of te bevinden binnen een straal van 50 meter van de gymzaal van
de kinderen van J.van de H.;

veroordeelt geïntimeerde sub 2 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
G. te betalen een bedrag van ƒ 1.000 (duizend gulden);

verklaart deze veroordeling tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt voor het overige het vonnis waarvan beroep in conventie en
reconventie;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep zodanig dat iedere
partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. Walkate, Coeterier en Heuveling van Beek