Instantie: Rechtbank Roermond, 16 juli 1997

Instantie

Rechtbank Roermond

Samenvatting


De vrouw wil de achternamen van haar twee kinderen van twee verschillende
vaders laten wijzigen in haar eigen achternaam. Een vader heeft bezwaar.
De
raad van de kinderbescherming adviseert negatief en het verzoek wordt door
het ministerie van Justitie afgewezen. Als grond daartoe wordt aangevoerd
de
Richtlijn 1989: het is in het belang van het kind wanneer het zijn werkelijke
afkomst (status) kent. De vrouw heeft te kennen gegeven de kinderen op
een
door haarzelf te bepalen tijdstip te zullen inlichten over hun status.
Ook de
Rechtbank wijst haar verzoek af met als belangrijkste argument het risico
van
statusverduistering.
De vrouw is in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van
State.

Volledige tekst

I. Ontstaan en loop van het geding

Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder
het
bezwaar van eiseres tegen de beslissing inzake de wijziging van de
geslachtsnaam van haar kinderen ongegrond verklaard.

Tegen dat besluit is beroep ingesteld.

De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in
afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb zijn R en V
door
de rechtbank aangemerkt als belanghebbende.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 juni 1997, waar
eiseres, bijgestaan door gemachtigde mr. H. Hartmann en V zijn verschenen.
Namens verweerder is verschenen J. van de Broek.

II Overwegingen

Uit het op 29 juni 1988 door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen eiseres
en R zijn geboren Charissa, geboortedatum 15 oktober 1985 overlijdensdatum
22
februari 1990, en Jarmil, geboortedatum 28 december 1987. Uit de per
september/oktober 1989 beëindigde relatie van eiseres met V is geboren
Gimenne, geboortedatum 8 juni 1989, welk kind door de voornoemde V is erkend.

Op 30 maart 1995 heeft eiseres zich tot hare Majesteit de Koningin gewend
met
het verzoek de geslachtsnamen van haar kinderen Jarmil en Gimenne te wijzigen
in Van der M, de naam van eiseres. Daarbij heeft eiseres aangegeven de
kinderen vanaf ongeveer drie maanden na hun geboorte alleen op te voeden,
dat
er met de vaders geen contact is en dat voor een rustige opvoeding het
voeren
van de geslachtsnaam van eiseres door alle leden van het gezin nodig is.

Door een ambtenaar van de afdeling burgerzaken van de gemeente Venlo is
betreffende het verzoek van inlichtingen opgemaakt en geadviseerd het verzoek
in te willigen. Uit het bij die staat behorende verslag van bevindingen
blijkt dat Jarmil met de naam van zijn moeder is ingeschreven op school
en
dat er met de vader noch met diens familie (opa en oma) contact is. Bij
schrijven d.d. 19 augustus 1996 heeft de vader van Jarmil te kennen gegeven
geen toestemming voor de naamswijziging te verlenen. Blijkens een bij de
staat van inlichtingen gevoegde verklaring heeft de vader van Gimenne geen
bezwaar tegen de naamswijziging.

Op het verzoek van verweerder (d.d. 15 juni 1995) om na te gaan of de
belangen van de minderjarige kinderen Jarmil en Gimenne zich verzetten
tegen
het verzoek van de moeder tot wijziging van hun geslachtsnaam, brengt de
Raad
voor de Kinderbescherming op 28 februari 1996 rapport uit. De Raad
concludeert dat voor moeder en dus voor het gezin het enige gemoedsrust
zou
kunnen opleveren om één achternaam te hebben. Desalniettemin adviseert
de
Raad afwijzend zolang de kinderen niet zijn voorgelicht over hun afkomst
en
ze niet de leeftijd hebben zelf een mening over een naamswijziging te kunnen
vormen.

Bij brief van 6 mei 1996 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat is besloten
het verzoek van eiseres af te wijzen. Eiseres heeft bij schrijven van 10
juni
1996 bezwaar tegen dit besluit gemaakt, welk bezwaar ongegrond is verklaard
bij het thans bestreden besluit.

De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is
met
het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen
rechtsbeginsel. Daartoe wordt overwogen als volgt.

In het belang van de rechtszekerheid is in de Richtlijnen voor
geslachtsnaamwijziging het beleid vastgelegd en openbaar gemaakt, zoals
dat
ten aanzien van geslachtsnaamwijziging wordt gevoerd. Ingevolge artikel
3,
eerste lid, aanhef en sub a van die richtlijnen wordt op verzoek van de
wettelijke vertegenwoordiger de geslachtsnaam van een minderjarige gewijzigd,
indien de moeder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van
de
buitenhuwelijkse samenleving met de vader gedurende ten minste drie jaren
onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige als ongehuwde
ouder
heeft verzorgd en opgevoed.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en sub b van de richtlijnen wordt
het
verzoek afgewezen indien de belangen van het kind zich tegen de inwilliging
van het verzoek verzetten. Uit de toelichting blijkt het volgende:

“Bij de beoordeling van deze verzoeken om naamswijziging staat het belang
van
het kind centraal. De naamswijziging moet in het belang van het kind zijn.
In
het algemeen is het in het belang van het kind dat het dezelfde naam draagt
als de andere leden van het gezin waarin het wordt opgevoed. Een verschil
in
naam in een gezin roept vaak bij derden vragen op, die als hinderlijk worden
ervaren. In veel gevallen gaat het kind reeds onder de gevraagde naam door
de
wereld en alleen bij officiële gelegenheden, bij voorbeeld wanneer het
wordt
ingeschreven voor een school of een examen, blijkt dat het kind wettelijk
een
andere geslachtsnaam draagt. De naamswijziging komt de stabiliteit en rust
in
het gezin ten goede; het kind valt niet langer op door zijn afwijkende
geslachtsnaam en de naamswijziging bevestigt de band met de persoon wiens
naam wordt verleend. De naamswijziging is echter alleen in het belang van
de
minderjarige, indien de verzorgingssituatie van de minderjarige bestendig
kan
worden geacht.”
en

“In het kader van de afweging of de belangen van het kind zich tegen de
naamswijziging verzetten, kan evenwel de mate waarin er contact tussen
de
vader en het kind bestaat, naast andere overwegingen een rol spelen.”

Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de richtlijnen kan op verzoek de Raad
voor de Kinderbescherming adviseren omtrent een verzoek tot wijziging van
de
geslachtsnaam van een minderjarige, terwijl dat artikellid tevens bepaalt
dat
het advies van de Raad in elk geval wordt ingewonnen, indien één van de
ouders van het kind bezwaar maakt tegen de verzochte naamswijziging.

Een advies dat is uitgebracht door de Raad van de Kinderbescherming vormt
in
het algemeen voldoende grondslag voor een beslissing als de onderhavige.
Daarbij dient het bestuursorgaan zich ingevolge het bepaalde in de artikelen
3:2 en 3:9 van de Awb ervan te vergewissen dat die adviezen voldoen aan
de
eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf
moeten worden gesteld. De zorgvuldigheid gebiedt dat een advies als het
onderhavige niet zonder meer door het bestuursorgaan wordt overgenomen
als
blijkt dat het advies tot stand is gekomen zonder dat daaraan een zorgvuldig
onderzoek is voorafgegaan. Gelet op het bepaalde in de artikelen 4:16 en
4:19
van de Awb mag een bestuursorgaan evenmin zonder meer op zodanig advies
afgaan als het advies niet sluitend is, kennelijk onjuiste feiten vermeldt
of
anderszins door de wijze waarop het is opgesteld aanleiding geeft tot twijfel
omtrent de juistheid van de conclusie.

Verweerder stelt zich, samengevat, op het volgende standpunt. Beslissend
voor
de toewijzing van het verzoek tot naamswijziging is of het belang van de
kinderen zich niet tegen de wijziging verzet. Een facet daarbij is de
statusvoorlichting, waaronder verstaan wordt dat iemand zijn werkelijke
afkomst kent. Uit kinderbeschermingsoogpunt moet een kind voldoende op
de
hoogte zijn van zijn afstamming. Deze voorlichting is in het algemeen ook
van
belang voor een kind jonger dan 12 jaar.
Bij zeer jonge kinderen is het niet inlichten niet beslissend voor de
afwijzing van een verzoek, tenzij vast komt te staan dat de wettelijke
vertegenwoordiger zich terughoudend opstelt en niet voornemens is binnen
een
redelijke termijn tot de statusvoorlichting over te gaan. Verweerder hanteert
een hierbij een leeftijdsgrens van acht jaar. In de onderhavige zaak is
er
sprake van een terughoudende opstelling van eiseres, aldus verweerder.
Verweerder leidt dit af uit opmerkingen van eiseres (de kinderen kennen
hun
vader niet en G zal uitleg krijgen als ze er oud genoeg voor is); uit het
rapport van de Raad van de Kinderbescherming (de kinderen zijn niet
voorgelicht; later zal eiseres uitleg geven; moeder ervaart het als een
gemak
dat er nog niets verteld is); uit het bezwaarschrift (het ligt aan de vaders
dat de kinderen hen niet kennen, zij vervullen hun vaderrol niet); en uit
hetgeen ter hoorzitting is opgemerkt door eiseres’ gemachtigde (het is
nu
niet in het belang van de kinderen te vertellen wie hun vaders zijn). Het
ontbreken van de statusvoorlichting, waarvan het belang, aldus verweerder,
evident is, is een belemmering voor het inwilligen van de aanvraag.

Voorts acht verweerder het belang bij de naamswijziging niet aangetoond
nu de
kinderen bekend staan onder de naam van hun moeder; slechts op officiële
documenten wordt de officiële naam geplaatst. Met de naam van de vaders
worden de kinderen in het dagelijks verkeer niet geconfronteerd. De
naamswijziging vergroot aanmerkelijk het risico van statusverduistering,
terwijl een oplossing van de eventuele problemen in de relatie tussen de
moeder en de vaders hierdoor niet bereikt wordt.
Waar de Raad van de Kinderbescherming verplicht was de statusvoorlichting
aan
de orde te stellen, kan niet geoordeeld worden dat het advies niet zorgvuldig
tot stand is gekomen.

Het standpunt van eiseres komt samengevat neer op het volgende.
Eiseres zal de kinderen voorlichten omtrent hun status wanneer zij daaraan
toe zijn. Op dit moment zijn stabiliteit en rust binnen het gezin
belangrijker dan het voorlichten van de kinderen omtrent hun status.
Richtlijn noch wet vermelden overigens de eis van statusvoorlichting. Terzake
van de door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens van acht jaar, wijst
eiseres erop dat ten tijde van het indienen van het verzoek op 30 maart
1995
J zeven jaar was en G vijf jaren. Het kan haar niet verweten worden dat
zoveel tijd verlopen is sinds het indienen van het verzoek. Voorts is de
leeftijd waarop een kind informatie kan begrijpen en verwerken afhankelijk
van het bevattingsvermogen en de rijpheid van het kind zelf. J, leerling
van
een
OM-school, is daar nog niet aan toe. De Richtlijn acht daarnaast een kind
van
twaalf jaar in staat om zijn wil te bepalen omtrent de naamswijziging.
Met betrekking tot het niet zorgvuldig tot stand komen van het onderzoek
van
de Raad van de Kinderbescherming wijst eiseres o.a. op het feit dat er
geen
onderzoek is gedaan naar de vraag of het belang van de kinderen zich tegen
naamswijziging verzet.
Er is een direct belang voor de naamswijziging: het zal gemoedsrust in
het
gezin opleveren.

De rechtbank overweegt als volgt:
In een reeks van uitspraken heeft de Afdeling (Bestuurs) Rechtspraak van
de
Raad van State terzake van verzoeken om naamswijzigingen uitgesproken dat
hij
van oordeel is dat de zogeheten statusvoorlichting rechtstreeks strekt
tot
het in de Richtlijnen 1989 centraal gestelde belang van het kind, in het
algemeen ook van het kind jonger dan twaalf jaar. In dit soort gevallen,
waarin vast staat dat de onder de geslachtsnaam van eiseres bekend staande
minderjarige wordt opgevoed door eiseres en waarin tevens vast staat dat
de
minderjarige in het geheel niet op de hoogte is van zijn afkomst, acht
de
Afdeling het niet onredelijk dat verweerder het feit, dat de voorlichting
niet heeft plaatsgevonden, een belemmering vindt voor inwilliging van het
verzoek om naamswijziging. De Afdeling heeft in die uitspraken tevens
overwogen dat het feit dat de statusvoorlichting ontbreekt, op zichzelf
reeds
een voldoende draagkrachtige basis is voor het bestreden besluit. De vraag
naar de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van de Raad
van
de Kinderbescherming kan hier niet aan afdoen.

Nu vast staat dat de kinderen niet zijn voorgelicht omtrent hun afkomst
moet,
gelet op de hierboven samengevatte jurisprudentie zoals deze door het hoogste
rechtscollege gevormd is, overwogen worden dat het standpunt van verweerder
overeenkomstig de gevormde jurisprudentie is. Het bestreden besluit levert
naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen strijd op met het
geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.

Mitsdien wordt beslist als volgt.

III. Beslissing

De arrondissementsrechtbank te Roermond;

gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;

verklaart het beroep ongegrond.

Rechters

Mrs Chao-Duyvis