Instantie: Commissie gelijke behandeling, 20 juni 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een autoverhuurbedrijf heeft in een advertentie een kortingspas aangeboden
voor de huur van een personenauto. In dit openbare aanbod staan geen acceptatievoorwaarden
vermeld. In de brochure staat vermeld dat de klant zich dient te identificeren
met een rijbewijs en een ander identificatie-bewijs. In de praktijk blijkt
dat de klant in het bezit dient te zijn van de Nederlandse nationaliteit.
De Commissie oordeelt dat hierdoor het acceptatiebeleid van het bedrijf
is aan te merken als onzorgvuldig, ondoorzichtig en inconsistent aan te
merken en onderscheid maakt op grond van nationaliteit.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 27 september 1996 verzocht het Anti Discriminatie Bureau te Amsterdam
(hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (….) te Hoofddorp (hierna: de wederpartij) onderscheid
op grond van nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in de Algemene wet
gelijke behandeling (AWGB).

1.2. De wederpartij heeft per advertentie een aanbieding gedaan voor de
verhuur van personenauto’s. De wederpartij heeft verzoeker meegedeeld dat
buitenlanders, vanwege het feit dat het een aanbieding betreft voor meerdere
huurdagen in één jaar, geen gebruik mogen maken van deze aanbieding. Verzoeker
is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd heeft gehandeld met
de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen en deze hebben hun standpunten
nader toegelicht tijdens een zitting op 22 april 1997.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– mw. (….) (meldpuntmedewerkster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (managing director)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M. G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr. mr. drs. V. Everhardt (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een internationaal autoverhuurbedrijf en maakt onderdeel
uit van een wereldwijd verspreid franchise-netwerk van autoverhuurbedrijven.

3.2. De wederpartij heeft in de Gouden Gids een advertentie geplaatst voor
de verhuur van personenauto’s. In de advertentietekst biedt de wederpartij
een `daytripper’-kortingspas aan. Deze kortingspas is een couponboekje
met zeven coupons. Elke coupon geeft recht op één dag (24 uur) huur van
een personenauto. De zeven coupons zijn één jaar geldig. Er zijn geen beperkingen
aan het aantal huur-dagen dat men aaneensluitend kan huren tegen inlevering
van de benodigde coupons. Men kan van een paar dagen tot een paar maanden
aaneengesloten huren. Ook is er geen beperking met betrekking tot het aantal
kilometers dat men mag rijden.
De wederpartij probeert met deze daytripper-aanbieding te bereiken dat
mensen uit de stad of regio Amsterdam die geregeld een auto nodig hebben,
gebruik maken van de diensten van de weder-partij.

3.3. In de tekst van de advertentie in de Gouden Gids staat niet vermeld
aan welke acceptatievoorwaarden men dient te voldoen om in aanmerking te
komen voor de daytripper-kortingspas. Evenmin wordt vermeld hoe de klant
zich dient te identificeren. In een brochure over deze aanbieding is opgenomen
dat men zich dient te identificeren met behulp van een rijbewijs en een
tweede legitimatie zoals bijvoorbeeld een paspoort. Men dient ook een borgsom
te betalen van minimaal ƒ 500.

3.4. Een natuurlijk persoon (hierna: de derde) heeft telefonisch gereageerd
op de advertentie in de Gouden Gids. Van een medewerker van de wederpartij
kreeg hij te horen dat de aanbieding slechts gold voor die personen die
én in het bezit zijn van een Nederlands rijbewijs én de beschikking hebben
over een Nederlands paspoort.
De betreffende medewerker heeft in dit gesprek niet genformeerd naar de
woon- of verblijfplaats van de derde.

3.5. De derde, die zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft,
heeft over de handelwijze van de wederpartij een klacht ingediend bij verzoeker.
Verzoeker heeft naar aanleiding van deze klacht de wederpartij aangeschreven.
Verzoeker kon zich met de reactie van de wederpartij niet verenigen en
heeft zich tot de Commissie gewend. Zij heeft aan de Commissie meegedeeld
dat zij daarbij niet als gemachtigde van de derde, maar als belangenorganisatie
optreedt.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoeker stelt het volgende.

De wederpartij heeft verzoeker meegedeeld dat een buitenlander geen gebruik
van de daytripper-aanbieding kan maken, omdat de kortingspas slechts wordt
verleend als de betreffende persoon kan voldoen aan de eis dat minimaal
zeven dagen per jaar een auto wordt gehuurd.

De wederpartij gaat er vanuit dat `buitenlanders’ aan deze eis niet kunnen
voldoen. Blijkbaar rekent de wederpartij tot buitenlanders niet alleen
personen die hun woon- of verblijfplaats buiten Nederland hebben, maar
ook personen met een niet-Nederlandse nationaliteit die wel hun vaste woon-
of verblijfplaats in Nederland hebben. Deze laatste groep personen wordt
door de handelwijze van de wederpartij ook uitgesloten van deze aanbieding.
Door dit beleid maakt de wederpartij onderscheid op grond van nationaliteit
bij het aanbieden van goederen en diensten.

3.7. De wederpartij stelt het volgende.

De wederpartij selecteert niet op huidskleur, religie of afkomst en maakt
evenmin onderscheid naar nationaliteit. De huurder dient wel een Nederlandse
ingezetene te zijn en een vaste woon- en/of verblijfplaats in Nederland
te hebben. Wanneer clinten aan deze voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking
voor een daytripper-aanbieding. Ter zitting verduidelijkt de wederpartij
dat met Nederlandse ingezetene niet bedoeld wordt dat men de Nederlandse
nationaliteit heeft, maar dat het gaat om de vraag of men een vaste woon-
of verblijfplaats in Nederland heeft. Deze eis wordt gesteld om zoveel
mogelijk de financiële risico’s te beperken van vervreemding van en schade
aan de huurauto.

3.8. Met de daytripper-aanbieding wordt beoogd aan een bekende klantenkring
die in Amsterdam of omgeving woont en die regelmatig een auto nodig heeft
een auto te verhuren tegen een gunstig tarief. Hiermee wordt vooruit gelopen
op de autodeelprogramma’s die in opkomst zijn.

3.9. De wederpartij maakt in de wijze waarop cliënten zich dienen te identificeren
geen verschil tussen de normale verhuur van personenauto’s en de betreffende
daytripper-aanbieding.
De eisen die de wederpartij stelt aan de wijze waarop haar clinten zich
dienen te identificeren worden met regelmaat aangepast en het personeel
van de wederpartij wordt hiervan op de hoogte gebracht. Gedeeltelijk zijn
deze regels en instructies door de wederpartij schriftelijk vastgelegd
in een protocol, dat door de medewerkers van de wederpartij wordt gebruikt
bij de verhuur van auto’s. Verder wordt het personeel regelmatig mondeling
geïnstrueerd hoe de transacties afgehandeld moeten worden.

3.10. Er is vermoedelijk een misverstand ontstaan tussen de derde en één
van haar verhuurmedewerkers over de vraag of de derde slechts voor een
korte of langere tijd een auto wilde huren. In de loop van de procedure
heeft de wederpartij uiteengezet dat de formulering van de medewerkster
wat ongelukkig is gekozen. Bedoeld was te zeggen dat de daytripper-aanbieding
niet geldt voor buitenlanders zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Aan buitenlanders wordt zeer vaak een auto verhuurd. Bijna de helft van
de cliënten is buitenlander. Wanneer een klant niet in aanmerking komt
voor de daytripper-aanbieding zijn er nog vele andere mogelijkheden voor
het huren van een auto. Dit is zowel vanuit het oogpunt van marketing als
voor de instructie van medewerkers eenvoudiger. Of het tarief even gunstig
is als van de daytripper-aanbieding hangt mede af van de vraag en het aanbod
op dat moment.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid heeft gemaakt
op grond van nationaliteit als bedoeld in de AWGB door de acceptatievoorwaarden
die zij hanteert bij de daytripper-aanbieding.

4.2. Artikel 7 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
het maken van onderscheid onder meer op grond van nationaliteit bij het
aanbieden van goederen en diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen
van overeenkomsten terzake, indien dit geschiedt in de uitoefening van
een beroep of bedrijf.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid tussen personen onder andere
wordt verstaan onderscheid op grond van nationaliteit. Onder onderscheid
wordt verstaan zowel direct als indirect onderscheid. Onder indirect onderscheid
wordt verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan nationaliteit,

dat direct onderscheid op grond van nationaliteit tot gevolg heeft.

Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als nationaliteit
in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of verblijfplaats.
(Handelingen I, 22 februari 1994, p. 1086.)

4.3. ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek

Verzoeker is een stichting die zich blijkens haar statuten onder meer ten
doel stelt het instandhouden van meldpunten voor klachten over discriminerend
handelen en de behandeling van deze klachten. Verzoeker tracht dit doel
onder meer te bereiken door middel van onderzoek, overleg en andere (juridische)
acties.
Uit de feitelijke werkzaamheden van verzoeker blijkt dat zij in overeenstemming
met haar statuten de belangen behartigt van degenen die de AWGB, de Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) en artikel 7:646-648 Burgerlijk
Wetboek (BW) beogen te beschermen.

De Commissie is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verzoeker
aan de ontvankelijkheidsvereisten zoals gesteld in artikel 12 lid 2 sub
e AWGB voldoet.

Verzoeker heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou
zijn gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door
de Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek blijft derhalve achterwege.

4.4. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie
het volgende.

Verzoeker heeft aangegeven dat zij in deze niet optreedt als gemachtigde
van de derde, maar als belangenorganisatie. Als zodanig heeft zij het algemene
beleid bij de daytripper-aanbieding van de wederpartij ter beoordeling
aan de Commissie voorgelegd. Het onderzoek van de Commissie richt zich
dan ook op de acceptatievoorwaarden die de wederpartij in het algemeen
hanteert bij de daytripper-aanbieding.

4.5. De wederpartij is een autoverhuurbedrijf. In het kader van haar bedrijfsvoering
heeft zij door middel van het plaatsen van een advertentie een aanbod gedaan
voor de verhuur van personenauto’s.
Hiermee heeft de wederpartij diensten aangeboden in de uitoefening van
haar bedrijf. Gelet op de parlementaire behandeling van de AWGB valt ook
het niet aangaan van overeenkomsten met mogelijke klanten onder het maken
van onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten en het sluiten,
uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten terzake (Eerste Kamer, vergaderjaar
1991-1992, 22 014, nr. 212c, Memorie van Antwoord, pag. 7-8.).
Het handelen van de wederpartij valt dan ook onder het bereik van artikel
7 lid 1 sub a AWGB.

4.6. De Commissie constateert dat in de advertentietekst van de daytripper-aanbieding
geen acceptatievoorwaarden staan vermeld. In de uitgebreide brochure van
de daytripper-aanbieding wordt vermeld dat men zich met behulp van een
rijbewijs en een tweede legitimatie, zoals een paspoort, moet legitimeren.

Uit de verklaringen van verzoeker en de wederpartij blijkt dat deze voorwaarde
in de praktijk door de (medewerkers van) de wederpartij op verschillende
manieren wordt uitgelegd aan derden. Deze variëren van het vereiste van
het bezit van een Nederlands paspoort en Nederlands rijbewijs, uitsluiting
van buitenlanders vanwege het minimaal aantal huurdagen van zeven tot het
vereiste dat men Nederlands ingezetene moet zijn met een vaste woon- of
verblijfplaats in Nederland.

Ter zitting heeft de wederpartij aangegeven dat de formuleringen van haar
medewerker wat ongelukkig gekozen waren. Bedoeld werd dat men een vaste
woon- of verblijfplaats in Nederland moet hebben om voor de daytripper-aanbieding
in aanmerking te komen.

4.7. Op grond van het bovenstaande stelt de Commissie vast dat er bij het
openbaar aanbod geen acceptatievoorwaarden staan vermeld en de wederpartij
verschillende acceptatievoorwaarden hanteert.
Het acceptatiebeleid is hierdoor onzorgvuldig, ondoorzichtig en inconsistent.
Deze verschillende voorwaarden houden in dat men in het bezit moet zijn
van de Nederlandse nationaliteit, waardoor personen van niet-Nederlandse
nationaliteit geen gebruik kunnen maken van de daytripper aanbieding. De
Commissie concludeert hieruit dat door de wederpartij bij het aanbieden
van genoemde daytripper-kortingspas direct onderscheid wordt gemaakt naar
nationaliteit.

4.8. De wederpartij heeft ter zitting onderkend dat de uitvoering van het
acceptatiebeleid niet optimaal is. Zij heeft aangegeven dat de betreffende
aanbieding erop gericht is om personen zonder vaste woon- of verblijfplaats
in Nederland, vanwege het verhoogde financiële risico uit te sluiten van
de daytripper-aanbieding. Dit is naar de mening van de wederpartij gerechtvaardigd.
De Commissie zal derhalve, ten overvloede, ingaan op de vraag of het acceptatiebeleid
van de wederpartij, ingeval het wel juist zou zijn toegepast, zich als
zodanig met de AWGB verdraagt.

4.9. Door het stellen van de eis van een vaste woon- of verblijfplaats
in Nederland wordt geen direct onderscheid op grond van nationaliteit gemaakt.
Er wordt immers niet direct verwezen naar de nationaliteit.
Wel kunnen door deze eis niet-Nederlanders eerder nadelig worden getroffen
dan personen met de Nederlandse nationaliteit (Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen, J. O’Flynn versus Adjudication Officer 23 mei
1996, zaak 237/94.).
Door het hanteren van deze eis wordt derhalve indirect onderscheid op grond
van nationaliteit gemaakt.

4.10. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1
AWGB niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is.

De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond
aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014,
nr. 3, pag. 14 en Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus
versus Weber von Hartz 13 mei 1986, zaak 170/84; Rinner-Kühn versus FWW
Spezial Gebaüdereinigung GmbH & Co. KG 13 juli 1989, zaak 171/88.):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de om het doel te bereiken gekozen middelen dienen te beantwoorden aan
een werkelijke behoefte van de organisatie;
– en deze middelen moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde
doel te bereiken.
Het ligt op de weg van de wederpartij om een objectieve rechtvaardigingsgrond
aan te voeren.

4.11. De Commissie constateert dat het doel van de wederpartij is haar
financiële risico’s te beperken en zodoende haar bedrijfsbelangen te beschermen.
De Commissie is van oordeel dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd
is. Dit nagestreefde doel beantwoordt tevens aan een werkelijke behoefte
van de wederpartij.

4.12. Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel, in dit geval de
uitsluiting van personen zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
van de daytripper-aanbieding, geschikt en noodzakelijk is om dit doel te
bereiken.
Hieromtrent overweegt de Commissie dat dit middel te grofmazig kan zijn,
omdat daardoor ook personen uitgesloten worden die geen verhoogd financieel
risico vormen.
De wederpartij heeft aangegeven dat voor cliënten die niet aan het vereiste
van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland voldoen, alternatieve
producten worden aangeboden. Dit is zowel vanuit het oogpunt van marketing
als voor de instructie van medewerkers eenvoudiger. De prijs van deze alternatieve
aanbiedingen voor het huren van een auto hangt onder meer af van de vraag
en aanbod op dat moment. Het is mogelijk dat een dergelijk alternatief
product gunstiger is qua prijs dan de daytripper-aanbieding. Voorts geeft
de wederpartij aan dat ongeveer de helft van haar cliënten uit buitenlanders
bestaat en voert aan dat door de verscheidenheid in het aanbod van vergelijkbare
producten geen sprake is van uitsluiting van buitenlanders.

In het kader van deze zaak heeft de Commissie geen onderzoek kunnen doen
naar de vergelijkbaarheid van de diverse producten van de wederpartij,
vanwege de complexiteit en ondoorzichtigheid van het totale aanbod.

De Commissie volstaat dan ook met de conclusie dat, ingeval de wederpartij
vergelijkbare aanbiedingen heeft van soortgelijke producten voor buitenlanders,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, hierin een objectieve
rechtvaardiging gelegen kan zijn voor uitsluiting van genoemde groep van
de daytripper-aanbieding. Dit kan in zijn algemeenheid niet beoordeeld
worden. Van geval tot geval zal onderzocht moeten worden of is voldaan
aan de strikte criteria voor een objectieve rechtvaardiging bij uitsluiting
van een bepaalde door de AWGB beschermde groep.

4.13. Aanbeveling van de Commissie

De Commissie beveelt de wederpartij aan een inzichtelijk en consistent
acceptatiebeleid te voeren teneinde te voorkomen dat (ongewild) onderscheid
naar nationaliteit wordt gemaakt. Dit betekent dat acceptatievoorwaarden
eenduidig gesteld en bekend gemaakt dienen te worden. Voorts zullen medewerkers
(beter) genstrueerd moeten worden om het beleid deugdelijk uit te voeren.
Hierbij verdient aandacht dat vooraf zorgvuldig wordt beoordeeld dat geen
acceptatievoorwaarden worden gesteld die strijdig zijn met de AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Hoofddorp door
het door haar gehanteerde aceptatiebeleid bij het aanbieden van de daytripper-kortingspas
direct onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt als bedoeld
in artikel 7 lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke behandeling en derhalve
in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M. G.Nicolai (lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), dhr. mr. drs.V. Everhardt (secretaris Kamer)