Instantie: Commissie gelijke behandeling, 29 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in
dienst bij de wederpartij. Deze arbeidsovereenkomst is niet verlengd. Uit het
verslag van het functioneringsgesprek en de toelichting van partijen blijkt
dat het functioneren van verzoekster verbetering behoefte. Verzoekster heeft
aangevoerd dat het negatieve oordeel over haar functioneren verband hield met
haar etnische afkomst. De wederpartij zou volgens verzoekster niet om kunnen
gaan met zelfstandig opererende medewerksters van Turkse afkomst.
Uit de feiten en omstandigheden van de zaak is niet aannemelijk geworden dat
de wederpartij jegens verzoekster verboden onderscheid op grond van ras heeft
gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 20 februari 1997 verzocht mevrouw (….) te Deventer (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de (….) te Deventer (hierna: de
wederpartij) onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals bedoeld in de
Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoekster was op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
in dienst bij de wederpartij. Deze arbeids-overeenkomst is niet verlengd.
Verzoekster is van mening dat het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst
gelegen is in het feit dat zij van Turkse afkomst is. Verzoekster is van
mening dat de wederpartij hiermee in strijd heeft gehandeld met de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen. Verzoekster heeft
de Commissie verzocht de spoed-procedure toe te passen. Dit verzoek is
toegewezen. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

Partijen zijn vervolgens opgeroepen en hebben hun standpunten mondeling
toegelicht op een zitting van 26 maart 1997.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (adjunct-directeur/locatiemanager)
– mw. (….) (coördinator laboratorium/receptie)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr. mr. drs. V. Everhardt (secretaris Kamer).

2.3. Naar aanleiding van het onderzoek op de zitting heeft de Commissie
partijen in de gelegenheid gesteld de mogelijkheid te onderzoeken tot
voortzetting van de arbeidsverhouding. De wederpartij heeft de Commissie bij
brief van 10 april 1997 bericht dat het niet gelukt is een schikking te
bereiken. De Commissie heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is op 4 maart 1996 op basis van een arbeids-overeenkomst
voor één jaar als doktersassistente voor anderhalve dag per week in dienst
getreden bij de wederpartij. Verzoekster is van Turkse afkomst.
Het arbeidscontract is na afloop van dit jaar niet verlengd.

3.2. Bij de organisatie van de wederpartij zijn circa 100 medewerkers
werkzaam. De vestiging te Deventer telt ongeveer 45 medewerkers waaronder één
van allochtone afkomst.

3.3. De coördinatrice van de afdeling waar verzoekster werkzaam was, heeft
tijdens de proeftijd en in september 1996 met verzoekster gesprekken gevoerd
over haar functioneren.
Eind oktober 1996 volgde er een functioneringsgesprek met de locatie-manager.
Van dit gesprek is een verslag overgelegd, dat mede door verzoekster is
ondertekend.
In de verslaglegging is met betrekking tot de functie-uitoefening van
verzoekster het volgende genoteerd:
`Pakt zelfstandig allerlei zaken op. Aandacht voor aansluiting bij de groep.
Feed-back vragen. Eventuele negatieve beelden toetsen. Soms minder snel
praten. Samenwerking verbetert’.
Voorts vermeldt het verslag als voorwaarde om de groeimogelijk-heden voor
verzoekster te realiseren: een uitbreiding van twee tot tweeëneenhalve dag
per week om routine te krijgen en meer betrokken te raken. Onder concrete
afspraken wordt vermeld dat zo mogelijk extra losse uren in de periode tot en
met januari 1997 aan verzoekster toegekend zullen worden.

3.4. Op 28 januari 1997 volgde er, in verband met het aflopende contract, een
gesprek tussen verzoekster en de locatie-manager. Deze gaf in dit gesprek aan
dat het contract met verzoekster niet zou worden verlengd.
Op 7 februari 1997 vond er een vervolggesprek plaats tussen verzoekster en de
locatie-manager waarin het besluit om het contract niet te verlengen nogmaals
werd toegelicht.
Het dienstverband is geëindigd per 4 maart 1997.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoekster stelt het volgende.

De arbeidsovereenkomst werd aangegaan voor een jaar met uitzicht op een vaste
aanstelling.
De coördinatrice van de afdeling heeft tijdens de eerste twee gesprekken
aangegeven dat zij zeer tevreden was over de verrichtingen van verzoekster.
Naar mate verzoekster in de loop der tijd zelfstandiger begon te werken werd
haar echter steeds meer werk uit handen genomen. Dit gebeurde ook in het
bijzijn van cliënten. Hierdoor voelde zij zich vernederd. Na een gesprek
hierover met de coördinatrice waren volgens verzoekster de misverstanden
hieromtrent uit de wereld geholpen.

3.6. Voor wat het functioneringsgesprek betreft verklaart verzoekster ter
zitting, dat zij verrast was door de observatie van de locatie-manager dat
het werk en de afstemming met de collega’s niet goed zou gaan. Zij had daar
van niemand iets over gehoord.

3.7. Verzoekster heeft in het gesprek op 28 januari 1997 van de
locatie-manager te horen gekregen dat haar contract op grond van onderstaande
redenen niet zou worden verlengd:
– verzoekster paste niet in het team;
– het klikte niet;
– verzoekster behandelde de cliënten als een nummertje zodat zij snel naar
huis kon.

3.8. Naar aanleiding van het gesprek van 28 januari 1997 heeft verzoekster
zelf om een tweede gesprek gevraagd.
Volgens verzoekster gaf de wederpartij hierin aan dat de wederpartij op grond
van juridische argumenten geen verlenging van het tijdelijk contract kon
verlenen. De vaste aanstelling zou niet door kunnen gaan gezien de situatie
die was ontstaan op de betreffende afdeling.

3.9. Verzoekster heeft het idee dat lang voordat het gesprek van 28 januari
1997 werd gevoerd, de wederpartij al had besloten dat haar contract niet meer
zou worden verlengd. Niet haar functioneren of omgang met cliënten is de
oorzaak van het niet verlengen van het arbeidscontract. Verzoekster is van
mening dat het hier gaat om een vorm van discriminatie die terug te voeren is
op haar Turkse afkomst. De wederpartij zou niet om kunnen gaan met
zelfstandig(er) opererende medewerkers van Turkse afkomst.

3.10. Ter ondersteuning van haar standpunt wijst verzoekster erop dat er al
eerder problemen bij de wederpartij waren geweest met betrekking tot het
functioneren van een medewerkster van Turkse afkomst. De verzoekster legt
nadruk op het feit dat slechts één andere allochtone medewerkster bij de
wederpartij in dienst is.

De wederpartij stelt het volgende.

3.11. Er wordt bij de wederpartij niet gediscrimineerd naar ras of sekse. Er
is niet op voorhand aan verzoekster toegezegd dat haar tijdelijke aanstelling
zou worden omgezet in een vast dienst-verband. Bij de beslissing om het
tijdelijke dienstverband van verzoekster niet te verlengen, hebben ras of
sekse geen rol gespeeld.

3.12. Tijdens een gesprek in april 1996 met de coördinatrice heeft deze
verzoekster gewezen op de volgende aandachtspunten:
– teveel initiatief/solisme;
– zaken niet altijd goed afgewerkt;
– afstemming met collega’s.

3.13. Voor de inhoud van het functioneringsgesprek in september 1996 wordt
door de wederpartij verwezen naar het verslag. De inhoud daarvan is hiervoor
onder 3.3 vermeld.
Vanaf november 1996 is verzoekster, conform de intenties van het
functioneringsgesprek, meer uren gaan werken. Het betrof in totaal ongeveer
50 uur.

3.14. In het vervolggesprek op 7 februari 1997 gaf de locatie-manager aan dat
er voor de wederpartij twee redenen waren om het contract met verzoekster
niet te verlengen:
– de geconstateerde tekortkomingen in het functioneren;
– de verwachting dat dit onvoldoende zou verbeteren.
Ter zitting wordt het functioneren van verzoekster door de locatie-manager
nader toegelicht. Verzoekster pakte de dingen wel op, maar de afstemming met
collega’s verliep niet goed. Daarin is ondanks de urenuitbreiding geen
verbetering opgetreden.

3.15. De wederpartij ontkent dat er voordien een medewerkster van Turkse
afkomst op het laboratorium heeft gewerkt. Verzoekster was de eerste
medewerkster van Turkse afkomst op de betreffende afdeling. De andere Turkse
medewerkster is werkzaam op het secretariaat. Deze collega werkt hier met
plezier en naar genoegen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij het niet-verlengen
van het arbeidscontract voor bepaalde tijd onderscheid heeft gemaakt zoals
verboden in de AWGB.

4.2. In artikel 5, lid 1 onder b AWGB is bepaald dat onderscheid is verboden
bij het aangaan van een arbeidsverhouding. De Commissie beschouwt het niet
verlengen van een arbeidsovereenkomst als het niet aangaan van een
dienstverband.(Zie uit de parlementaire geschiedenis van de AWGB, Tweede
Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 014, nr. 5, pag. 80. Zie ook Commissie
gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeel 95-15; 24 juli 1995, oordeel 95-29;
26 maart 1996, oordeel 96-17).

4.3 Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid tussen personen onder meer
wordt verstaan direct onderscheid op grond van ras.
Het begrip ras in de AWGB moet ruim worden uitgelegd, overeenkomstig de
definitie in het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm
van rassen-discriminatie en overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad. Ras omvat tevens: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13).

4.4. Teneinde de in het geding zijnde vraag te beantwoorden overweegt de
Commissie het volgende.

Zoals de Commissie ook in eerdere zaken heeft geoordeeld, rekent zij het niet
tot haar taak te oordelen of een verzoeker al dan niet voldoende
functioneert. (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid, 2 september 1992, oordeel 420-92-50; 15 september
1992, oordeel 414-92-53.) De taak van de Commissie is om vast te stellen of
de wederpartij bij de beoordeling van het functioneren van verzoekster
onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.

De Commissie stelt vast dat de wederpartij heeft aangegeven dat de
arbeidsverhouding niet is verlengd vanwege tekortkomingen in het functioneren
van verzoekster en de verwachting dat dit onvoldoende zou verbeteren.

Uit de verklaringen van de coördinatrice en de locatie-manager blijkt dat
verzoekster aanvankelijk zelfstandig, maar ook solistisch optrad. Voorts is
gebleken dat zaken niet op de gebruikelijke wijze werden afgewerkt. Er was
onvoldoende afstemming door verzoekster met de collega`s. Dit was met name
bij de overname van verzoeksters taak door collega’s problematisch.

Uit het verslag van het functioneringsgesprek en de toelichting van partijen
blijkt dat het functioneren van verzoekster verbetering behoefde. De
wederpartij heeft afgesproken het aantal arbeidsuren van verzoekster uit te
breiden, zodat zij meer routine kon opdoen en de communicatie zou kunnen
verbeteren.
De Commissie constateert dat verzoekster vanaf november 1996 ongeveer 50 uur
extra heeft gewerkt en de wederpartij de gemaakte afspraak is nagekomen. De
wederpartij is evenwel van mening dat het functioneren van verzoekster
onvoldoende is verbeterd.
Op grond van de hiervoor genoemde verklaringen stelt de Commissie vast dat er
zakelijke gronden waren voor het niet verlengen van de arbeidsverhouding met
verzoekster.

4.5. Verzoekster heeft aangevoerd dat het negatieve oordeel over haar
functioneren verband hield met haar etnische afkomst.
Naar het oordeel van de Commissie is er niet alleen sprake van een door de
wet verboden onderscheid wegens ras als deze grond de uitsluitende aanleiding
voor een ongelijke behandeling vormt, maar tevens als deze grond mede
aanleiding tot een ongelijke behandeling geeft. (Zie Commissie gelijke
behandeling, 29 februari 1996, oordeel 96-10 en oordeel 96-11).

4.6. De vraag is of het besluit van de wederpartij de arbeids-verhouding niet
te verlengen uitsluitend op zakelijke gronden was gebaseerd of dat de
etnische afkomst van verzoekster daarbij mede een rol heeft gespeeld.

4.7. Verzoekster onderbouwt haar standpunt door te wijzen op het geringe
aantal werknemers van Turkse afkomst bij de wederpartij. De wederpartij zou
niet kunnen omgaan met zelfstandig opererende medewerkers van Turkse afkomst.
Voorts geeft verzoekster aan dat in het verleden eveneens een medewerkster
van Turkse afkomst in dezelfde functie was aangesteld en dat de samenwerking
ook is mislukt.

De Commissie constateert dat de wederpartij erkent dat er slechts één persoon
van allochtone afkomst in Deventer werkzaam is, doch stelt dat voor het
overige de situatie onjuist wordt weergegeven. Er zou voordien nooit een
Turkse medewerkster op het laboratorium hebben gewerkt. De Turkse collega op
het secretariaat werkt er met plezier en naar genoegen, aldus het standpunt
van de wederpartij.

De Commissie is van oordeel dat op grond van bovenstaande – deels betwiste –
feiten niet geconcludeerd kan geworden dat de Turkse afkomst van verzoekster
mede een rol heeft gespeeld bij het besluit van de wederpartij de
arbeidsverhouding niet te verlengen.

De Commissie zijn ook geen andere feiten voorgelegd of bekend geworden,
waaruit blijkt dat de wederpartij zich bij het besluit de arbeidsverhouding
niet te verlengen heeft laten leiden door de Turkse afkomst van verzoekster.
Derhalve is niet aannemelijk geworden dat de wederpartij jegens verzoekster
verboden onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit de ARBO- en
Bedrijfs-gezondheidsdienst Midden IJssel te Deventer jegens mevrouw (….) te
Deventer geen onderscheid op grond van ras heeft gemaakt bij het niet
verlengen van de arbeidsverhouding, en derhalve niet in strijd heeft
gehandeld met artikel 5 lid 1 sub b van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. A. Kruyt (lidKamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), dhr. mr. drs. V. Everhardt(secretaris Kamer).