Instantie: Commissie gelijke behandeling, 28 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is belast met de organisatie van het landelijk
bevolkingsonderzoek borstkanker. Verzoekster is voornemens aan een mannelijke
kandidaat voor de functie van laborant een arbeids-overeenkomst (met
verlengde) proeftijd aan te bieden, in verband met de mogelijke
geslachtsbepaaldheid van de functie. Voorts heeft verzoekster een voorkeur
voor een mannelijke kandidaat omdat bij verzoekster thans alleen vrouwen in
dienst zijn.
De Commissie overweegt dat de functie van laborant als een geslachtsbepaalde
beroepsactiviteit kan worden beschouwd. Ten aanzien van de tijdelijke
arbeidsovereenkomst met verlengde proeftijd overweegt de Commissie, dat deze
mogelijkheid in strijd zou komen met het absolute verbod (BW) om een
proeftijd over een te komen van langer dan twee maanden. Wél is het
toegestaan om de mannelijke laborant eerst een contract voor bepaalde tijd
aan te bieden. Een voorkeursbeleid voor mannen is op grond van de gelijke
behandelingswetgeving niet toegestaan.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 14 februari 1997 verzocht de (….) te (….) (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (….) onderscheid zou maken als bedoeld in de
wetgeving gelijke behandeling door een tijdelijke arbeidsovereenkomst met een
(verlengde) proefperiode aan te gaan met een mannelijke kandidaat voor de
functie van laborant.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Verzoekster heeft de Commissie aanvankelijk verzocht om de zaak
met spoed te behandelen. Naar aanleiding van latere informatie, waaruit bleek
dat de zaak niet (meer) spoedeisend was, heeft de Commissie de zaak met
voorrang behandeld.

Verzoekster heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens is verzoekster opgeroepen om te verschijnen op een zitting
van de Commissie op 24 maart 1997.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– dhr. (….) (directeur)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Het bevolkingsonderzoek borstkanker is een landelijk
bevolkingsonderzoek, dat regionaal wordt georganiseerd.
Doel van het onderzoek is om in een zo vroeg mogelijk stadium borstkanker te
diagnosticeren.

Verzoekster is belast met de organisatie van het bevolkings – onderzoek
(hierna: het onderzoek) voor de regio (….). Zij is een samenwerkingsverband
tussen (….).

Het onderzoek beperkt zich tot vrouwen van 50 tot en met 69 jaar. Vrouwen
worden eenmaal per twee jaar voor het onderzoek uitgenodigd. Zij zijn niet
verplicht aan deze uitnodiging gehoor te geven.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door drie radiodiagnostisch laboranten in een
hiervoor speciaal uitgerust mobiel onderzoekscentrum. Het onderzoekscentrum
is verdeeld in drie ruimtes: de receptie, de kleedruimte en de
onderzoeksruimte. De laborant ontvangt de vrouw in de receptieruimte, waar
een intakegesprek wordt gehouden. Daarna wordt de vrouw naar de kleedruimte
verwezen om haar bovenlichaam te ontkleden. Vervolgens wordt de vrouw naar de
onderzoeksruimte geleid waar de foto’s worden genomen. Bij vrouwen die voor
de eerste keer aan het onderzoek deelnemen, worden van elke borst twee foto’s
gemaakt. Bij een vervolgonderzoek wordt volstaan met één opname van elke
borst. Voor het maken van deze foto’s legt de laborant de borst op een
steunplaat. De borst moet vervolgens stevig worden samengedrukt tussen een
compressor en een film. Dit duurt kort, maar is soms pijnlijk. Direct na het
onderzoek ontwikkelen de laboranten de foto’s en bekijken ze op technische
kwaliteit. Daarna worden de foto’s door twee radiodiagnosten
medisch/inhoudelijk beoordeeld. De vrouw krijgt binnen twee weken na het
onderzoek de schriftelijke uitslag thuisgestuurd. Het is gebruikelijk dat een
vrouw wordt begeleid door één laborant.
Bij drukte worden de taken soms verdeeld over de laboranten.

3.2. Bij de uitvoering van het onderzoek maakt verzoekster thans uitsluitend
gebruik van vrouwelijke röntgen-laboranten. Ook binnen de andere regio’s
wordt bij het uitvoeren van het onderzoek uitsluitend met vrouwelijke
laboranten gewerkt.

3.3. In verband met het feit dat er bij verzoekster een aantal vacatures is,
loopt er momenteel een sollicitatieprocedure.
Eén van de kandidaten is een man. Verzoekster overweegt deze kandidaat aan te
nemen. Tijdens het sollicitatiegesprek zijn de voor- en nadelen van een
mannelijke laborant besproken. Verzoekster heeft met de kandidaat de
mogelijkheid besproken dat partijen een tijdelijke arbeidsovereenkomst
aangaan met een (verlengde) proefperiode, om te kunnen beoordelen in hoeverre
de vrijwillige deelname van vrouwen aan het onderzoek door een mannelijke
laborant negatief wordt beïnvloed.

3.4. Met nieuwe medewerkers wordt in het algemeen een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd van één jaar afgesproken, gevolgd door een overeenkomst
voor onbepaalde tijd bij verlenging.

De standpunten van verzoekster

3.5. De doelstelling van verzoekster is om bij zoveel mogelijk vrouwen in een
zo vroeg mogelijk stadium borstkanker op te sporen.
Verzoekster acht het mogelijk dat de uitgenodigde vrouwen zich geremd zullen
voelen om aan het onderzoek deel te nemen, wanneer zij door een mannelijke
laborant onderzocht zullen worden.
Dit geremd voelen houdt verband met de aard van het onderzoek. Het gaat om
een intiem onderzoek waarbij sprake is van fysiek contact. Een vergelijkbaar
onderzoek wordt ook wel in het ziekenhuis gedaan. Daar blijkt het geen
probleem te zijn dat het onderzoek door mannelijke laboranten wordt
uitgevoerd. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat in dat geval de
vrouwen al ziek zijn. Bij het bevolkingsonderzoek gaat het echter om een
preventief onderzoek waaraan op vrijwillige basis wordt deelgenomen.

3.6. De reden dat verzoekster een man wil aannemen heeft te maken met het
volgende. In het licht van de samenstelling van haar personeelsbestand
(uitsluitend vrouwelijke, merendeels in deeltijd werkzame laboranten) geeft
verzoekster er de voorkeur aan om een man met een voltijds dienstverband aan
te nemen. De mannelijke kandidaat heeft veel ervaring opgedaan met het werken
als laborant in een ziekenhuis. Uit een enquête onder het personeel van
verzoekster blijkt dat de meeste laboranten geen bezwaar hebben tegen het
aannemen van een man.

3.7. Verzoekster is van plan in haar voorlichtingsmateriaal en
correspondentie aan te geven dat bij haar ook mannen als laborant werkzaam
zijn, wanneer zij inderdaad een of meer mannen zal hebben aangenomen.
De wederpartij is van plan op elk onderzoekscentrum in ieder geval een
vrouwelijke laborant aanwezig te laten zijn. Ook zal zij waarschijnlijk bij
allochtone vrouwen alle handelingen door een vrouwelijke laborant laten
verrichten.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of verzoekster door aan de te sluiten
arbeidsovereenkomst met een man bijzondere voorwaarden te verbinden bij de
vervulling van een openstaande betrekking verboden onderscheid op grond van
geslacht zal maken.

4.2. Artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij de aanbieding
van een betrekking en bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
Artikel 3 lid 2 WGB bepaalt dat van het in lid 1 bepaalde mag worden
afgeweken in die gevallen waarin ingevolge deze of enige andere wet bij het
aanbieden van een betrekking onderscheid tussen mannen en vrouwen mag worden
gemaakt en, voor zover het betreft een openlijke aanbieding van een
betrekking, de grond voor dat onderscheid daarbij uitdrukkelijk wordt
vermeld.

Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) (Per 1 april 1997 is deze
bepaling vervallen. De bepalingen in artikel 7:646/647/648 BW bevatten normen
van gelijke strekking) bepaalt (onder meer) dat een werkgever geen
onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij het aangaan van een
arbeidsovereenkomst.

In artikel 5 lid 1 WGB, respectievelijk artikel 7A:1637ij lid 4, is bepaald
dat van het in artikel 3 WGB, respectievelijk artikel 7A:1637ij lid 1 BW,
bepaalde mag worden afgeweken, indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen
in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op
te heffen of te verminderen en indien het onderscheid in een redelijke
verhouding staat tot het beoogde doel.

Artikel 5 lid 2 WGB schrijft voor dat voor zover het betreft de toegang tot
beroepsactiviteiten, uitzonderingen zijn toegelaten in die gevallen waarin
vanwege de aard of de voorwaarden voor de uitoefening van de betreffende
beroepsactiviteit het geslacht bepalend is voor de functie. Artikel 5 lid 3
sub c. WGB stelt dat een aantal beroepsactiviteiten waarbij sprake kan zijn
van geslachtsbepaaldheid nader bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur wordt aangewezen.

Artikel 7A:1637ij lid 2 BW bepaalt dat van het eerste lid in dit artikel mag
worden afgeweken in die gevallen waarin het geslacht bepalend is. Daarbij is
artikel 5 lid 3 WGB van overeenkomstige toepassing.

Aan artikel 5 lid 3 sub c. WGB is nadere uitwerking gegeven in het Koninklijk
Besluit inzake beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn
(hierna: Besluit) (Besluit beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend
kan zijn, Stb. 1989, 207).

Artikel 1 aanhef Besluit bepaalt dat als beroepsactiviteiten waarvoor in een
voorkomend geval vanwege hun aard of de voorwaarden voor de uitoefening ervan
het geslacht bepalend kan zijn, slechts beschouwd mogen worden die welke
behoren tot één of meer van de volgende categorieën:
e.) de beroepsactiviteiten die inhouden de persoonlijke verzorging,
verpleging of opvoeding van dan wel hulpverlening aan personen, indien de
goede uitoefening van de aangeboden betrekking binnen het geheel van de
arbeidsorganisatie ertoe noodzaakt dat deze wordt vervuld door een persoon
van een bepaald geslacht;
f.) de beroepsactiviteiten die inhouden de behandeling of bejegening van
personen, indien wegens ernstige schaamtegevoelens bij deze personen de goede
uitoefening van de aangeboden betrekking binnen het geheel van de
arbeidsorganisatie ertoe noodzaakt dat deze wordt vervuld door een persoon
van een bepaald geslacht.

In de Nota van Toelichting op het Besluit staat vermeld dat de categorie van
beroepsactiviteiten, zoals genoemd in artikel 1 sub e. en f. van het Besluit,
wordt beperkt door `de objectiveerbare eis dat de goede uitoefening van de
bewuste beroepsactiviteiten uitsluitend kan geschieden door personen van een
bepaald geslacht, terwijl dit gegeven in het geheel van de arbeidsorganisatie
ook een zodanige betekenis moet hebben, dat daaruit consequenties getrokken
moeten worden door het aanbieden van de betrekking aan een persoon van een
bepaald geslacht.’ en `In deze afweging (..) moet derhalve tevens worden
betrokken de mogelijkheid om de werkzaamheden in de betreffende
arbeidsorganisatie zodanig in te richten, dat aan de voorwaarden voor een
goede uitoefening van de aangeboden betrekking wordt voldaan zonder dat dit
tot gevolg heeft (..) dat een betrekking slechts aan een persoon van een
bepaald geslacht moet worden aangeboden (Tweede Kamer 1986-1987, 19908, nr.
3, p. 47 en 48).
Uit bovenstaande blijkt dat geslachtsbepaaldheid van een functie niet al te
snel aangenomen moet worden.

Een voorbeeld van de beroepsactiviteiten genoemd bij onderdeel f, is de
beroepsactiviteit van visiteurs en visiteuses (Zie `Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen’, Prof. mr. I.P. Asscher-Vonk en mr. K. Wentholt,
Kluwer-Deventer 1994, p. 52 en 53). Voorwaarde is, dat het onderscheid
noodzakelijk is om de werkzaamheden in de betreffende arbeidsorganisatie
zodanig in te kunnen richten dat aan de voorwaarden voor de goede uitoefening
van de betrekking wordt voldaan. De Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid (GCB m/v) heeft geoordeeld dat de dringende
wenselijkheid van de aanstelling van iemand van een bepaald geslacht,
voortspruitend uit de omstandigheid dat zodanige schaamtegevoelens leven dat
een reële optie voor een arts met het geslacht van hun voorkeur moet worden
geboden, niet betekent dat alle functies van arts bij die werkgever
geslachtsbepaald zijn. Wanneer slechts uit de motivering van de werkgever de
dringende wenselijkheid afgeleid kan worden, zonder dat het ook noodzakelijk
is dat de betrokken functie door een persoon van een bepaald geslacht wordt
vervuld, komt de werkgever geen beroep toe op de in art. 5 lid 3 genoemde
uitzondering. (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, 24 april 1990, oordeel 7-90-13.)

Reeds diverse malen hebben de CGB m/v en de huidige Commissie overwogen dat
bij de toetsing of een concreet geval valt binnen de termen van de
uitzonderingen zoals het Besluit die uitwerkt, zorgvuldig moet worden bezien
of daarbij voldaan wordt aan alle daarin gestelde eisen. Uitzonderingen op
het gebod van gelijke behandeling dienen in het algemeen restrictief
uitgelegd te worden, teneinde te voorkomen dat dit gebod al te zeer wordt
uitgehold (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid,
30 augustus 1990, oordeel 55B-90-118 en Commissie gelijke behandeling, 11
juni 1996, oordeel 96-41.).

4.3. Het door verzoekster aan de orde gestelde probleem roept de volgende
vragen op:
1) Handelt verzoekster in strijd met de wet door (haar voornemen) de
mannelijke kandidaat een tijdelijke arbeidsovereenkomst (met verlengde)
proeftijd aan te bieden?
2) Is het toegestaan dat verzoekster een voorkeur heeft voor de mannelijke
kandidaat, omdat bij verzoekster thans alleen vrouwen in dienst zijn?
3) Is de functie van laborant, zoals die bij verzoekster wordt uitgeoefend,
geslachtsbepaald?

4.4. De Commissie zal de laatstvermelde vraag het eerst behandelen.

Het onderzoek betreft onderzoek aan de borsten van de onderzochte vrouw,
waarbij fysiek contact met de behandelend laborant plaatsvindt. Het onderzoek
kan derhalve als intiem aangeduid worden. Bij een dergelijk onderzoek kunnen
schaamtegevoelens van de te onderzoeken vrouwen een rol spelen.

Uit een onderzoek van A. van den Brink-Muinen (Zie `Gender, health and health
care in general practice: A comparison between women’s health care and
regular health care/ A. van den Brink-Muinen. NIVEL-Utrecht. Proefschrift
Universiteit Utrecht, 1996) onder patiënten van huisartsen blijkt het
volgende. Vrouwelijke patiënten geven, indien mogelijk, de voorkeur aan een
vrouwelijke huisarts. Deze voorkeur wordt nog groter bij grondig (intiem)
fysiek onderzoek of onderzoek waarbij sprake is van complete ontkleding.
Vrouwen voelen zich meer op hun gemak bij een vrouwelijke huisarts en vinden
het gemakkelijker en minder verwarrend om met een vrouwelijke huisarts te
praten, in verband met gevoelens van schaamte en angst. De vrouwelijke
huisartsen zouden een prettiger fysieke behandeling geven. De vrouwelijke
huisartsen werden ook meer geconsulteerd. Jonge vrouwelijke patiënten maken
overigens hun voorkeur voor een vrouwelijke huisarts eerder kenbaar dan
oudere patiënten.

Hoewel dit onderzoek niet direct betrekking heeft op de doelgroep van
verzoekster, overweegt de Commissie dat de resultaten van dit onderzoek van
waarde zijn voor de beoordeling van het onderhavige geval. Het onderzoek
heeft immers betrekking op die vragen waarvoor de Commissie zich gesteld
ziet, namelijk de ervaring van vrouwen bij hulpverlening en het voorkomen van
schaamtegevoelens die een goede hulpverlening kunnen belemmeren.

De Commissie overweegt dat uit de voorkeur van vrouwelijke patiënten voor
vrouwelijke huisartsen, in het bijzonder bij grondig fysiek onderzoek gepaard
gaand met complete ontkleding, waaronder borstonderzoek, kan worden afgeleid
dat een mannelijke laborant een negatief effect zou kunnen hebben op de
bereidheid van vrouwen om mee te werken aan het vrijwillige onderzoek naar
borstkanker.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, is verzoekster onzeker over de gevolgen
van het in dienst nemen van een mannelijke laborant. Verzoekster heeft
aangegeven dat in ieder geval voor die vrouwen, waarvan uit onderzoek of
anderszins algemeen bekend is, dat zij bij dit soort onderzoek alleen door
vrouwen geholpen willen worden, een vrouwelijke laborante beschikbaar zal
zijn. Verzoekster heeft ook te kennen gegeven dat het op zich
technisch-organisatorisch mogelijk is om binnen de werkzaamheden van de
laborant de taken te differentiëren in die zin dat het positioneren van de
vrouwen voor het maken van de foto’s als afzonderlijke taak toegedeeld kan
worden aan een vrouwelijke laborante. Een dergelijke taakopsplitsing is
echter niet gebruikelijk en brengt tevens extra kosten met zich.
Verzoekster heeft tenslotte aangegeven de gevolgen van het aanstellen van een
mannelijke laborant zo nauwkeurig mogelijk te zullen bijhouden, wanneer zij
een man in dienst zou nemen.

De Commissie overweegt dat onder deze omstandigheden de functie van laborant
als een geslachtsbepaalde beroepsactiviteit in de zin van artikel 1 sub e en
f van het Besluit gekwalificeerd kan worden.
Het bevolkingsonderzoek borstkanker is voor vrouwen van groot belang. De
bereidheid van de betreffende vrouwen om aan het preventieve onderzoek mee te
doen is daarom van doorslaggevend belang. Uit het feit dat de
collega-instellingen van verzoekster uitsluitend vrouwelijke laboranten in
dienst hebben, in samenhang met het bovenvermelde wetenschappelijk onderzoek
komt het de Commissie zeer aannemelijk voor dat op de bereidheid van de
doelgroep om aan het onderzoek mee te werken een mannelijke laborant
tenminste een negatief effect zal hebben. Zoals verzoekster zelf ook reeds
aangaf, zal dit effect zich zeker bij bepaalde groepen allochtone en
orthodox-kerkelijke vrouwen voordoen. Onder deze omstandigheden leggen de
mogelijke technisch-organisatorische oplossingen te weinig gewicht in de
schaal.

De Commissie overweegt tevens dat uitzonderingen op (de) gelijke behandeling
(van mannen en vrouwen), zoals het aanmerken van beroepsactiviteiten als
geslachtsbepaald, zo beperkt mogelijk toegepast moeten worden. Dergelijke
beperkingen dienen voortdurend op hun al dan niet strijdigheid met het
beginsel van gelijke behandeling in de loop der (veranderende) tijden
getoetst te worden. In dat licht beoordeelt de Commissie het eventuele in
dienst nemen van een mannelijke laborant door verzoekster als een positief te
waarderen experiment, waaraan echter niet reeds nu de consequentie behoeft te
worden verbonden, dat de functie van laborant als niet (meer)
geslachtsbepaald beschouwd moet worden.

4.5. Ten aanzien van de overige vragen overweegt de Commissie het volgende.

Hoewel de Commissie niet tot taak heeft arbeidsrechtelijke vragen te
beoordelen, overweegt de Commissie ten aanzien van de door verzoekster als
mogelijkheid aangegeven arbeids-overeenkomst met verlengde proeftijd, dat
deze mogelijkheid in strijd zou komen met het absolute verbod (BW) om een
proeftijd overeen te komen van langer dan twee maanden. Wel is het toegestaan
om de mannelijke laborant eerst een contract voor bepaalde tijd aan te
bieden, zoals overigens bij verzoekster gebruikelijk is. De Commissie heeft
daarom de vraag van verzoekster in die zin opgevat. Bij het al dan niet
omzetten van dit contract in een contract voor onbepaalde tijd heeft
verzoekster dan de mogelijkheid om te beoordelen of er nog steeds sprake is
van een geslachtsbepaalde functie. Op deze wijze wordt er geen onderscheid
gemaakt tussen mannen en vrouwen bij de arbeidsvoorwaarden.

Een voorkeursbeleid voor mannen is op grond van de gelijke
behandelingswetgeving niet toegestaan. Ook in het geval dat bij een
werkgever, zoals in dit geval verzoekster, alleen vrouwen werkzaam zijn en de
werkgever uitsluitend vanwege dat feit aan een man in een concrete
vacature-situatie de voorkeur wil geven op grond van zijn geslacht, staat de
wet geen uitzondering op het beginsel van gelijke behandeling toe. Krachtens
artikel 5 lid 1 WGB mag van het verbod om onderscheid te maken tussen mannen
en vrouwen slechts worden afgeweken in geval van een voorkeursbeleid voor
vrouwen. Uit de parlementaire behandeling van de herziening van de WGB blijkt
dat de in artikel 5 lid 1 WGB vermelde beperking een bewuste keuze van de
wetgever is geweest. De visie
van de betrokken ministers, welke door de Tweede Kamer wordt ondersteund,
wordt in de Memorie van Toelichting als volgt verwoord:
`(….)..Gelet op de huidige positie van vrouwen, zowel wat betreft de
deelname aan de arbeid als wat betreft de spreiding over de functies en
beroepen en de niveaus daarbinnen, verkeren vrouwen nog steeds in een
achterstandssituatie. Dit is een belangrijke overweging geweest voor de
beperking van de voorkeursbehandeling tot vrouwen. De huidige algemene
arbeidssituatie van mannen is anderzijds zodanig dat er geen grond zal zijn
om een beroep te doen op deze uitzondering om feitelijke ongelijkheden op te
heffen. Het achterwege laten van een toepassingsmogelijkheid voor mannen in
individuele gevallen achten wij met het oog op de algemene
achterstandssituatie van vrouwen alleszins verantwoord. Hierbij zij tevens
opgemerkt dat het percentage mannen dat in vrouwenberoepen werkzaam is
sneller gestegen is dan dat van vrouwen in mannenberoepen(….)’

Het bovenstaande leidt tot het volgende oordeel.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de (….) te (….) de functie
van radiodiagnostisch laborant als een geslachtsbepaalde beroepsactiviteit,
als bedoeld in het Besluit beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend
kan zijn, mag beschouwen. Zij handelt niet in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling wanneer zij aan een mannelijke kandidaat, mede op grond hiervan,
een functie voor bepaalde tijd aanbiedt.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. P.M. van der Sluis(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. A.C. van Doornen(secretaris Kamer)