Instantie: Rechtbank Zutphen, 24 april 1997

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Gedaagde was ten tijde van de delicten een zestigjarige huisvriend van de
moeder van de minderjarige. Het meisje is vanaf elfjarige leeftijd gedurende
drie jaar met grote regelmaat seksueel misbruikt en verkracht. De rechtbank
stelt het bedrag voor immateriële schadevergoeding vast op ƒ 25.000.
Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld voor vergoeding van de materiële schade
betreffende inkomensderving als gevolg van vertraging in de toetreding tot de
arbeidsmarkt. Uit psychodiagnostisch onderzoek bleek het meisje over een
gemiddeld IQ te beschikken en werd op grond van haar intellectuele
capaciteiten onderwijs op VBO/MAVO niveau mogelijk geacht. Gezien haar
sociaal-emotionele problematiek op dat moment heeft zij de MAVO niet
afgemaakt en is zij overgegaan naar het KMBO. De periode van seksueel
misbruik, het doen van aangifte in oktober 1993 en het strafrechtelijk
onderzoek in 1994, is de keten van gebeurtenissen waaraan de rechtbank de
opgedane schoolachterstand geheel toerekent. Zonder deze gebeurtenissen had
het meisje drie jaar eerder aan het werk kunnen gaan en tenminste het minimum
jeugdloon kunnen verdienen. De rechtbank stelt het gederfde netto-inkomen
vast op een bedrag van ƒ 36.500.
Met uitzondering van de kosten van rechtsbijstand komen de overige materiële
schadeposten, te weten studiekosten en ziektekosten, níet ten laste voor de
gedaagde aangezien deze kosten verband hebben met de opvoeding van kinderen
en dus voor rekening komen van de ouders.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit:
– de dagvaarding d.d. 22 februari 1995;
– de conclusie van eis;
– akte tot wijziging van eis, tevens houdende akte tot overlegging productie;
– de conclusie van antwoord;
– de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis;
– de conclusie van dupliek.

2. De vaststaande feiten

2.1. S is uiteindelijk bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof te
Arnhem veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest,
waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, terzake van
het plegen van de misdrijven: het hebben van vleselijke gemeenschap met een
meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen gepleegd, het hebben
van buiten echt vleselijke gemeenschap met een vrouw die de leeftijd van
twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd
en verkrachting, meermalen gepleegd. Het slachtoffer van deze misdrijven was
V.

2.2. In voormeld arrest is bewezen verklaard dat:
“1a. hij (S.) meermalen in de periode van 1 oktober 1990 tot 9 mei 1991 in de
gemeente Apeldoorn, met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, te
weten V. H. geboren op 9 mei 1979, vleselijke gemeenschap heeft gehad;

b. hij meermalen in de periode van 9 mei 1991 tot 1 december 1991 in de
gemeente Apeldoorn, buiten echt met een vrouw die de leeftijd van twaalf,
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten v. H., geboren op 9
mei 1979, vleselijke gemeenschap heeft gehad;

2. hij meermalen in de periode van 1 december 1991 tot 1 oktober 1993 in de
gemeente Apeldoorn, door bedreiging met feitelijkheden V. H. heeft gedwongen
tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die V., hebbende verdachte die V. gedwongen
te dulden dat verdachte meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van
die V. heeft geduwd/gebracht, en bestaande die bedreiging met feitelijkheden
hierin dat verdachte
– die V. als zijn, verdachtes, geliefde heeft geclaimd door haar direct of
indirect te dreigen met het aan de ouders van V. en bekend maken van één of
meer geschriften, waarin stond vermeld, dat V. geld van verdachte zou hebben
geleend en hem verdachte zou hebben bestolen en door ten opzichte van V. te
dreigen met suïcide en (aldus) voor die V. een bedreigende situatie heeft
doen ontstaan;”

2.3. Het gerechtshof heeft in voormeld arrest S strafbaar verklaard en de op
te leggen straf in het bijzonder als volgt gemotiveerd.
‘(…) dat verdachte gedurende een lange periode een jong meisje met grote
regelmaat seksueel heeft misbruikt en daarbij inbreuk heeft gemaakt op de
geestelijke en lichamelijke integriteit van dat meisje en voorts dat hij
daarbij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen en van het geestelijk
overwicht dat hij als veel ouder persoon bezat en er niet voor is
teruggeschrokken dat meisje zwaar onder druk te zetten.’

2.4. M. Broekens, huisarts van V. heeft -voorzover hier van belang- de
volgende medische informatie verstrekt (productie 6 bij conclusie van
repliek, gestempeld 20 februari 1995)
“Als kind is V. altijd wel gezond geweest (…)
– In april 1991 bezoekt zij de huisarts met menstruatieklachten, pijnstillers
worden voorgeschreven;
– in november 1991 komt zij wegens pijn in de rechter onderbuik bij de
huisarts, zij wordt naar de chirurg verwezen, die haar opereert;
bevindingen: niet duidelijk ontstoken blinde darm, cyste aan de rechter
eierstok;
– in maart 1992 is zij door de kinderarts gezien wegens buikklachten; hij
concludeert dat er geen ernstige aandoening is en verklaart de klachten met
de diagnose “buikwandneuralgie” (prikkelbare buikwandspier, wordt vrijwel
altijd door spanningen teweeg gebracht);
– in oktober 1992 komt V. bij de huisarts omdat ze haar stem kwijt is, ook
heeft ze last van een zere keel/hals; 10 dagen later nog weinig verbetering,
kan nog slechts wat fluisteren, is ook wat nerveus en trillerig en staat
wiebelig op de benen, enkele dagen later nog niet veel beter, ook duizelig
geworden en is zelfs op school flauwgevallen; behalve een verwijzing naar de
KNO-arts heeft de huisarts bij V. nagevraagd of er soms problemen zijn waar
ze veel over piekeren moet; de KNO-arts stelt de diagnose:”Functionele
afonie” (d.w.z. stemverlies die niet op een organische afwijking berust) en
heeft haar ook gevraagd naar eventuele problemen, doch zij heeft noch aan de
huisarts noch aan de KNO-arts iets losgelaten;
– medio november 1992 bezocht zij de huisarts met hoofdpijnklachten, tezamen
met duizeligheidsklachten waren dit voor de huisarts reden om V. te verwijzen
naar de neuroloog, deze kon geen afwijkingen vinden en stelde de
(“verlegenheids”)diagnose: “vestibulaire ontregeling (ontregeling van het
evenwichtsorgaan). Het volgende contact met de huisarts vond in oktober 1993
plaats.

Bespreking:
Van deze ziektegeschiedenis wijzen vooral het stemverlies en de klachten van
duizeligheid en hoofdpijn, maar ook de “buikwandneuralgie” erop dat er toen
ten tijde “iets” aan de hand is geweest. Het is niet te zeggen of de klachten
allen door hetzelfde werden veroorzaakt. Met name stemverlies is een symptoom
dat vrijwel uitsluitend voorkomt als uiting van zeer ernstige psychische
spanningen. Ondanks meermaals aandringen heeft zij toen niets losgelaten over
wat haar toen “dwars” zat.
Of de andere klachten ook geheel toe te schrijven zijn aan spanningen is niet
te zeggen, maar kunnen ook in deze context passen.”

2.5. Blijkens een schrijven van A. C., orthopedagoge bij de regionale
instelling voor ambulante geestelijk gezondheidszorg (RIAGG) van 29 januari
1994 bij de RIAGG aangemeld in verband met psychische klachten en problemen
ten gevolge van seksueel misbruik. C. voornoemd relateert over V. in dit
schrijven (productie 7 bij conclusie van repliek)- voor zover van belang- het
volgende.

” De klachten waren: slaapstoornissen; neerslachtigheid en veel huilen;
concentratieproblemen en black-out; extreme faalangst; ongegronde en te
heftige driftbuien en conflicten met vrienden en ouders.
De ouders maakten zich ernstige zorgen over V., te meer daar V. zeer gesloten
was en de ouders niet in vertrouwen nam, terwijl zij uitstraalde dat zij het
moeilijk hadden haar gedrag thuis vaak tot botsingen leidde. Zij vroegen om
hulp voor V. en begeleiding bij de opvoeding.
V. zelf vond ook dat het slecht met haar ging, maar wees hulp voor zichzelf
aanvankelijk af ondanks druk van de ouders, huisarts, school en Bureau
Slachtofferhulp, die allen van mening waren dat specialistische hulp dringend
nodig was.
Ten tijde van de aanmelding had V. af en toe contact met Bureau
Slachtofferhulp. Daarvoor was zij korte tijd onder behandeling van psychiater
Koole, war zij afhaakte, omdat zij geen vertrouwensrelatie aan wenste te gaan
met de hulpverlener. Zij vertelde dat het niet klikte en dat zij bang was
voor schending van haar privacy, c.q. vestrekken van vertrouwelijke
informatie aan haar moeder.
De RIAGG achtte individuele therapie van V. zeker nodig, omdat V. in een
negatieve spiraal zat en op tal van gebieden dreigde vast te lopen of reeds
vastgelopen was. Conflicten met vrienden en ouders namen toe, thuis werd haar
gedrag in combinatie met de spanningen die het openbreken van het geheim en
de rechtsgang bij de ouders teweeg brachten steeds moeilijker en ook op
school lukte het niet meer. Concentratieproblemen en black-out leidden tot
hiaten, slechte cijfers en de ontwikkeling van enorme faalangst. V. moest
doubleren, ging meer en meer “spijbelen” en liep uiteindelijk dermate vast,
dat zij de reguliere MAVO niet verder kon vervolgen. In december ’94 is zij
derhalve op de Centrale Opvang geplaatst, waar men na onderzoek concludeerde
dat V. weliswaar op derde klas MAVO-niveau functioneerde, maar dat, gezien
haar sociaal-emotionele problemen, VBO-onderwijs meer geïndiceerd was dan
MAVO-onderwijs. V. was gespannen, angstig en onzeker en had
insufficientiegevoelens. Nieuwe faalervaringen moesten voorkomen worden om
verder afglijden een halt toe te roepen. Zoals gezegd vonden wij behandeling
van V. nodig. Wij besloten tot dramatherapie, een weinig directieve
methodiek, waarbij veel aandacht besteed werd aan het motiveren van V. en aan
relatieopbouw. De therapie vond wekelijks plaats van september ’94 tot
oktober ’95. Reden van beëindiging was het vertrek van de dramatherapeute.
Anders zou de behandeling zeker nog enige tijd zijn voortgezet. Overdracht
werd niet zinvol geacht, omdat het aangaan van een relatie met een andere
therapeut veel weerstand bij V. opriep en het op dat moment redelijk met V.
ging. M.n. de schoolsituatie bood perspectief.
T.a.v. uw vraag of wij het aannemelijk achten dat in het verleden
plaatsgevonden seksueel geweld in verband staat met bovengenoemde klachten
het volgende:
In algemene zin kan gezegd worden dat bekend is dat genoemde klachten kunnen
ontstaan bij meisjes die seksueel misbruikt zijn. Opvallend vonden wij dat de
klachten juist de laatste jaren optraden, steeds ernstiger vormen aannamen en
de veelheid aan symptomen. V. maakt een getraumatiseerde indruk, hetgeen ook
tijdens de dramatherapie tot uitdrukking kwam. Genoemd is reeds het sterk
naar voren komende wantrouwen bij het leggen van kontakten (gedrag dat
kenmerkend is voor meisjes die seksueel misbruikt zijn). In de therapie hield
V. zich lange tijd op de vlakte. Zij zocht bij de therapeute ondersteuning
bij allerlei in het hier en nu spelende situaties en verder vooral een plek
om zichzelf te kunnen zijn en niets te moeten. Pas na geruime tijd bracht V.
het misbruik bij stukjes en beetjes ter sprake, waarbij opviel dat zij
gevoelens afweerde (eveneens kenmerkend voor seksueel misbruik). Al met al
tekenen van disfunctioneren die in verband gebracht kunnen worden met
seksueel misbruik.
Prognose:
Het is bekend dat meisjes die seksueel zijn misbruikt, later in haar leven
vaak negatieve gevolgen ervan ondervinden. M.n. in kwetsbare situaties, zoals
het aangaan van een seksuele relatie, de geboorte van een eigen kind,
problemen bij de opvoeding van kinderen, kan het verleden weer naar boven
komen. Vaak melden misbruikte vrouwen zich dan opnieuw aan bij
hulpverleningsinstanties.
Wat V. betreft kan er geen uitspraak gedaan worden over de prognose, omdat
het van veel factoren afhankelijk is hoe zij zich verder zal ontwikkelen. Wel
bleek onlangs op de huidige school (KMBO) tijdens dramalessen, waar een
persoonlijke inbreng gevraagd werd, dat V. afhaakte. Zij kon het niet aan om
zich persoonlijk te laten kennen en gevoelens te tonen. Nabijheid on
kontakten blijkt nog steeds een moeilijk puntvoor haar te zijn. Zij loopt dan
de kans de controle over zichzelf te verliezen.”

2.6. Door Elten van Dijk, orthopedagoge bij BJ Gelderland/Midden IJssel, is
op 11 januari 1995 een psychodiagnostisch onderzoek betreffende V verricht
(productie 12 bij conclusie van repliek). In het verslag staat onder meer
vermeld:

‘(…)Het contact met haar verloopt gemakkelijk, ze is vriendelijk en stelt
zich open op. Wanneer ze praat over haar problemen begint ze het moeilijk te
krijgen. Ze beweegt onrustig heen en weer en durft me niet aan te
kijken.(…)’

onderzoeksresultaten:

intelligentieonderzoek
Op de WISC-RN behaalt V. een score die overeenkomt met een totaal IQ van 97,
wat gemiddeld is. Het verbale IQ is 98 (gemiddeld).
(…)
Wanneer ze onzeker is dan presteert ze minder, dit komt vooral tot uiting als
ze moet presteren onder tijdsdruk.
Onderwijs op VBO/MAVO is op grond van haar intellectuele capaciteiten
geïndiceerd.
(…)

CONCLUSIE EN ADVIES
V. is een meisje met intellectuele mogelijkheden die gemiddeld zijn. Wat de
schoolvorderingen betreft beheerst V. over het geheel genomen de basisschool
goed. Er treden alleen hiaten op bij het rekenen. Hier speelt de tijdsdruk
een grote rol en daar wordt V. onzeker van. Deze prestaties worden ook
gedrukt door haar emotionele problematiek. V. is een meisje dat gespannen en
angstig is. Ze is zeer onzeker en heeft insufficiënt gevoelens. Ze kan
moeilijk contacten met anderen leggen omdat ze er wantrouwend tegenover
staat. De sociaal-emotionele problematiek speelt hierbij een rol.
Ze stelt hoge eisen aan zichzelf, heeft een hoog aspiratieniveau.

Advies
MAVO-onderwijs is gezien de sociaal-emotionele problematiek op dit moment
niet haalbaar. Gezien de irreële toekomstverwachtingen enerzijds en
onduidelijkheid over een haalbare richting anderzijds, is een KMBO-plaatsing
oriëntatie en schakelen geïndiceerd.
Bij de definitieve keuze van een opleiding dient rekening te worden gehouden
met de mogelijkheid voor doorstroming c.q. ontwikkeling.’

3. De vordering

3.1. H cs vorderen – na wijziging van eis bij akte en conclusie van repliek –
dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, S zal veroordelen:

* I tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van ƒ 75.000

* II tot vergoeding van de materiële schade voor:
– inkomensderving ƒ 44.717,18
– studiekosten ƒ 894,20
– ziektekosten ƒ 840
– kosten rechtsbijstand ƒ 8.290
+++++++++++
Totaal ƒ 54.741,38

* III tot betaling van de wettelijke rente over het sub I en II gevorderde,
berekend vanaf 14 februari 1995 tot aan de dag der algehele voldoening.
Alles onder veroordeling van V.S. in de kosten van deze procedure, waaronder
begrepen het salaris van de procureur van H. cs en waaronder medebegrepen de
kosten van het ter verzekering van H.cs’ vordering ten laste van S. gelegde
conservatoire beslag op de zaken en/of geldswaarden welke de Rabobank te
Apeldoorn onder zich heeft of zal verkrijgen of verschuldigd is of zal worden
aan S. en het op 10 februari 1995 gelegde conservatoire beslag op de roerende
goederen zich bevindende in de woning en de bijgelegen magazijnruimte aan de
…straat te A. en de kosten van het conservatoire beslag op de zake en/of
geldwaarden welke de Postbank te Leeuwarden onder zich heeft of zal
verkrijgen of verschuldigd is of zal worden aan S. en kosten van de afgifte
ter gerechtelijke bewaring van de in de woning aan de …straat te A.
aangetroffen kluis.

3.2. H.cs leggen aan hun vorderingen de navolgende stellingen ten grondslag.

Door te handelen zoals door het gerechtshof te Arnhem is bewezen verklaard
heeft S. inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van V. en daarmee
onrechtmatig gehandeld ten opzichte van V.
V. heeft als gevolg van het onrechtmatig handelen psychische en lichamelijke
schade opgelopen. S. dient deze schade te vergoeden. Ondanks verzoeken en
sommaties voldoet S. de als schade gevorderde bedragen niet.

4. Het verweer

4.1. S concludeert dat de rechtbank H.cs niet ontvankelijk dient te verklaren
in zijn vorderingen, althans hem deze dient te ontzeggen met zijn
veroordeling in de kosten van het geding.

4.2. S. voert de navolgende verweren aan.

S. heeft van begin af aan de hem verweten gedragingen ontkend en hij ontkent
deze nog steeds.
Er is geen causaal verband tussen het beweerdelijk onrechtmatig handelen en
de beweerdelijke geleden schade.
V. heeft geen schade geleden.
De gevorderde immateriële schade staat niet in verhouding tot de beweerdelijk
gepleegde onrechtmatige handelingen.
De hoogte van de immateriële en materiële schade is niet aangetoond. De
materiële kosten voor school- en boekengeld, rechtskundige bijstand, ter
verkrijging van voldoening buiten rechte en de ziekenkosten zijn voor de
ouders van V. gemaakt. Deze hadden een vordering moeten instellen. De kosten
voor rechtskundige bijstand en ter verkrijging van voldoening buiten rechte
zijn zelfs door de ouders niet volledig gemaakt, althans hadden zij deze
kosten niet hoeven maken. V. procedeert op toevoeging.
Als V. wel ziekenkosten kan vorderen dan moet blijken, dat nimmer een beroep
op de ziektekostenverzekering is gedaan, afgezien van het beroep in verband
met beweerdelijk onrechtmatig handelen van S.
De gevorderde ziektekosten zijn in ieder geval niet (volledig) toewijsbaar,
omdat de hoogte van het eigen risico niet is verdisconteerd in de door de
ouders van V. te betalen premie.

5. De beoordeling van het geschil

5.1. De aansprakelijkheid voor schade die is veroorzaakt vóór 1992 wordt
beheerst door oud recht en de schade welke na de inwerkingtreding van het
huidige B.W. is veroorzaakt door het huidige B.W.

5.1. Het arrest van het gerechtshof te Arnhem is op tegenspraak gewezen en in
kracht van gewijsde gegaan. Het arrest levert daarom dwingend bewijs op van
het onder 2.2. omschreven handelen door S. tegen V. Tegenbewijs is door S.
niet aangeboden, zodat zijn ontkenning wordt gepasseerd.
Door aldus te handelen heeft S. inbreuk gemaakt op de lichamelijke
integriteit van V. en daarmee inbreuk gemaakt op haar recht op eerbiediging
van haar persoonlijke levenssfeer en haar recht op onaantastbaarheid van haar
lichaam. Dat handelen is daarom onrechtmatig. Niet gesteld of gebleken is op
grond waarvan dat onrechtmatig handelen S. aan hem niet zou kunnen worden
toegerekend. Dat onrechtmatig handelen is begonnen in oktober 1990, toen V.
11 jaar oud was, en S. is daarmee met grote regelmaat doorgegaan tot oktober
1993, toen V. 14 jaar oud was.

5.2. S. voert aan dat er geen oorzakelijk verband is met de gestelde schade.
De hiervoor onder 2.4. weergegeven informatie en het hiervoor onder 2.5.
weergegeven relaas, zijn daartoe volgens hem te vaag. Bovendien blijkt
volgens S. niet, of wellicht een andere oorzaak aanwezig is voor de gestelde
schade en of V. psychische schade heeft geleden.

5.3. Het is een feit van algemene bekendheid dat handelingen als door S
gepleegd psychische en lichamelijke schade voor het slachtoffer tot gevolg
kan hebben. De inhoud van de onder 2.4. weergegeven informatie en het onder
2.5. weergegeven relaas zijn door S niet betwist. Uit de informatie van de
huisarts (2.4.) blijkt, dat V vanaf april 1991 met regelmaat artsen heeft
bezocht en dat zij in oktober 1992 gedurende enige tijd last heeft gehad van
een zere keel/hals resulterend in enige tijd verlies van de stem, die niet op
een organische afwijking berust. De huisarts geeft aan dat met name dit
laatste vrijwel uitsluitend voorkomt als uiting van zeer ernstige psychische
spanningen. V is sedert februari 1994 bij de RIAGG in behandeling geweest in
verband met psychische klachten en problemen ten gevolge van seksueel
misbruik. Uit het relaas van Coerts (2.5) blijkt, dat er bij V diverse
klachten waren: slaapstoornissen, neerslachtigheid en veel huilen,
concentratieproblemen en black-out, extreme faalangst, ongegronde en te
heftige driftbuien en conflicten met vrienden en ouders. Coerts geeft aan dat
van deze klachten in algemene zin gezegd kan worden, dat bekend is dat zij
kunnen ontstaan bij meisjes die seksueel misbruikt zijn. Voorts geeft Coerts
aan, dat bij V meerdere tekenen van disfunctioneren zijn, die in verband
gebracht kunnen worden met seksueel misbruik. Uit de informatie en het relaas
– hiervoor samengevat weergegeven – blijkt voldoende duidelijk dat V na de
periode waarin het onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden, duidelijke
symptomen van psychische schade heeft vertoond.
Niet gesteld of gebleken is, dat aan deze psychische schade, waaronder de
lichamelijke klachten zonder organische oorzaak, een andere schadeoorzaak dan
dat handelen ten grondslag ligt.
In het licht van vorenstaande is het niet voldoende om -zoals S. heeft
gedaan- te volstaan met aan te voeren dat andere oorzaken niet zijn
uitgesloten. S. had deze in zijn visie andere mogelijke oorzaken moeten
aangeven, nader onderbouwen en vergezeld moeten laten gaan van een
gespecificeerd bewijsaanbod.
Het door S gedane beroep op het ontbreken van oorzakelijk verband tussen het
onrechtmatig handelen en die psychische schade wordt verworpen. Aangenomen
wordt dat de psychische problematiek van V is veroorzaakt door de
onrechtmatige handelingen van S. Die onrechtmatige handelingen worden hem
toegerekend. Voor de schadelijke gevolgen daarvan dient hij op te komen.
Een nader deskundig onderzoek zoals door S. is voorgesteld voor het bepalen
van psychische schade bij V., is niet noodzakelijk. Uit hetgeen hierna onder
5.4. wordt overwogen blijkt dat er voldoende feiten en omstandigheden bekend
zijn om de hoogte van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid
vast te stellen.

5.4. De omvang van de immateriële schade kan niet meer zijn dan een bijdrage
van materiële aard ter ondersteuning van de inspanningen van V tot het
verwerken van het haar aangedane leed. De hoogte van deze schadevergoeding
zal naar billijkheid worden vastgesteld. De inbreuk op de lichamelijke
integriteit alsmede de geleden pijn, zoals V in het onderhavige geval
gedurende meerdere jaren op jeugdige leeftijd heeft ondergaan, biedt gezien
de ernst daarvan, reeds in beginsel naar maatstaven van billijkheid grondslag
tot vaststelling van een immateriële schadevergoeding van substantiële
omvang. In het bijzonder wordt bij de vaststelling van de omvang nog rekening
gehouden met de volgende, door S niet, althans onvoldoende weersproken,
omstandigheden:
– S heeft drie jaren met grote regelmaat V vanaf haar elfde jaar seksueel
misbruikt.
– S heeft als huisvriend van de moeder van V het vertrouwen van V geschonden
en heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen en geestelijk overwicht
dat hij als veel ouder persoon bezat (S was 1 oktober 1990 61 jaar oud).
– Hij heeft haar zeer zwaar onder druk gezet door te dreigen met het aan de
ouders van V bekend maken van één of meer geschriften, waarin stond vermeld,
dat V geld van S zou hebben geleend en hem, S, zou hebben bestolen en jegens
V te dreigen met suïcide indien zij zou praten.
– Door dat misbruik van vertrouwen is V psychisch beschadigd geraakt
(slaapstoornissen, neerslachtigheid, veel huilbuien, concentratieproblemen en
black-out, extreme faalangst, ongegronde en te heftige driftbuien, conflicten
met vrienden en ouders, weerstand tegen het tonen van gevoelens en het
aangaan van gevoelscontacten en gevoelsrelaties).
– De toekomstige emotionele ontwikkeling van V is nog ongewis. Rekening moet
worden gehouden met het (deels) onherstelbaar karakter van het haar aangedane
leed.
– Het is een feit van algemene bekendheid, dat als gevolg van het blijven
ontkennen van de fout door S het verwerkingsproces bij V is en wordt
vertraagd en verzwaard. Naar ervaring leert, kan het neveneffect van een
ontkenning zijn, dat ontkenning aan het verwerken van de traumatische
ervaring door het slachtoffer in de weg staat en in ieder geval deze
verwerking vertraagt. Dat neveneffect is niet aan V, maar aan S, toe te
rekenen.
– Het afleggen van getuigen-verklaringen ter zitting van de rechtbank, jegens
de rechter-commissaris en vervolgens ter zitting van het gerechtshof is, naar
de ervaring leert, voor het slachtoffer uiterst belastend. Niet in de laatste
plaats, omdat zij dan de gepleegde feiten nogmaals herbeleeft.
– Zij heeft het MAVO niet afgemaakt en is overgegaan naar het KMBO. Al het
voorgaande in aanmerking genomen zal het bedrag voor immateriële
schadevergoeding ex aequo et bono worden gesteld op ƒ 25.000. De financiële
draagkracht van S laat betaling van voormeld schadebedrag toe.

5.5. Door S is aangevoerd dat de kosten voor school- en boekengeld, van
rechtskundige bijstand ter verkrijging van voldoening buiten rechte en de
ziektekosten door de ouders van V gemaakt en dus niet door of namens V kunnen
worden gevorderd. Ten aanzien van de kosten voor school- en boekengeld en de
ziektekosten door de ouders voor V gemaakt geldt dat deze kosten verband
hebben de opvoeding van kinderen en derhalve ten laste van de ouders komen.
In deze procedure, waarin de ouders -ook nadrukkelijk ten aanzien van deze
kosten- uitsluitend als wettelijke vertegenwoordigers namens V. vergoeding
vorderen, kan door V. geen aanspraak worden gemaakt op vergoeding van de
kosten voor school- en boekengeld en ziekenkosten.

5.6. De kosten voor rechtsbijstand zijn wel een schadepost voor V, welke S
aan haar dient te vergoeden. Het feit dat haar ouders haar vanwege haar
minderjarigheid in rechte vertegenwoordigen doet daaraan niet af. Dit zijn
geen ten laste van de ouders komende kosten voor opvoeding. Het verweer wordt
op dit punt afgewezen.
Door S is aangevoerd dat de opgevoerde kosten voor rechtsbijstand
gedeeltelijk zijn gemaakt in het kader van de strafprocedure, en niets te
maken hebben met de civiele procedure. Voorts voert hij aan dat de opgevoerde
kosten niet volledig zijn gemaakt en dat voor het voeren van deze procedure
een toevoeging is verleend, zodat geen kosten kunnen worden gevorderd. De
kosten gemaakt voor bijstand in de strafprocedure zijn redelijke kosten tot
vaststelling van de aansprakelijkheid van S gemaakt. Deze kosten zullen
worden toegewezen.
Nu S op zich de redelijkheid van het hanteren van het NOVA-tarief voor het
berekenen van deze schadepost niet heeft weersproken evenmin als het aantal
bestede uren, zijn deze kosten, welke niet vallen onder het bereik van de
verleende toevoeging, ten belope van ƒ 8.290 toewijsbaar.

5.7. S heeft aangevoerd, dat de ernstige leerproblemen, het hoge verzuim, het
wegblijven van het eerste rapport en de problemen bij de MAVO-opleiding van V
niet voldoende zijn onderbouwd. Verder voert hij aan dat de onderzoeken niet
de conclusie steunen, dat de stagnatie in de studie geheel is te wijten aan
de psychische problematiek. Niet is aangetoond, volgens S dat V in de periode
van seksueel misbruik slecht heeft gefunctioneerd, hetgeen inhoudt, dat het
wel goed ging en dat S voor het minder worden van de schoolprestaties ná 1
oktober 1993 niet aansprakelijk is. Er was, nog steeds volgens S, een gerede
kans dat V één of meerdere keren zou zijn blijven zitten; wellicht gaat zij
zelfs meer verdienen dan zij nu stelt ondanks de gedragingen waarvoor hij is
veroordeeld.
Uit het overgelegde rapport over het jaar 1993/1994 en de cijferlijst over
het jaar 1994/1995 (producties 10 en 11 bij conclusie van repliek) blijkt
voldoende duidelijk, dat V in die jaren lager scoorde, terwijl zij een
gemiddelde intelligentie had om het MAVO te kunnen halen. De daarop vermelde
cijfers zijn bijzonder laag en voor het le rapport in 1993/1994 waren zelfs
te weinig cijfers. Uit de rapporten blijkt voorts dat zij in die periode ook
van school verzuimde. Ook blijkt uit het verslag van de huisarts dat V in die
periode meerdere malen naar de huisarts en andere artsen is geweest. De
problemen die zij had met de MAVO-opleiding blijken verder duidelijk uit de
onder 2.5. weergegeven informatie en het onder 2.6. weergeven onderzoek.
Nadere onderbouwing is niet noodzakelijk. Aan de hele keten van
gebeurtenissen die heeft plaatsgevonden (de periode van seksueel misbruik,
het doen van aangifte in oktober 1993 en het strafrechtelijk onderzoek in
1994) kan de opgedane schoolachterstand in die jaren in redelijkheid worden
toegerekend. Die achterstand is een gevolg van het gewraakte handelen van S
en zijn ontkenning daarvan.
Aangenomen kan worden, dat deze keten van gebeurtenissen, en de schade die
daaruit is voortgevloeid, zou zijn uitgebleven als S, niet aldus jegens V had
gehandeld. S is derhalve aansprakelijk voor de schade die hij daardoor heeft
berokkend. S heeft geen bijzondere feiten en/of omstandigheden aangevoerd,
die mede ten grondslag zouden hebben kunnen liggen aan het verlies van drie
jaar in de afronding van de opleiding van V. Dit had wel op zijn weg gelegen.
Door S is ook niet weersproken dat V, indien zij drie jaar eerder de school
had kunnen verruilen voor de arbeidsmarkt, aanspraak had kunnen maken op het
minimum (jeugd)loon. Ook heeft S niet betwist dat het bruto jaarinkomen voor
18-, 19- en 20-jarigen in 1996 bruto (inclusief vakantietoeslag)
respectievelijk ƒ 12.756,53, ƒ 14.718,67 en ƒ 17.241,98 was. De uit de
studievertraging voortvloeiende schade, bestaande in drie jaren later kunnen
toetreden tot de arbeidsmarkt, dient te worden gerelateerd aan het
netto-jaarinkomen (dat wil zeggen exclusief belasting, sociale verzekerings-
en pensioenpremies), dat V normaal gesproken gedurende de periode van
vertraging zou hebben genoten. Dit netto-inkomen wordt over drie jaren
begroot op ƒ 36.500.

5.8. Toegewezen zullen worden de volgende bedragen:
– voor immateriële schade ƒ 25.000;
– voor schade tengevolge van de vertraging in de toetreding tot de
arbeidsmarkt ƒ 36.500;
– voor kosten van rechtsbijstand ƒ 8.290.

5.9. Nu S. tot geen enkele vergoeding van schade bereid was en eisers tot een
procedure heeft genoopt, zal hij in de proceskosten -waaronder de kosten van
de gelegde beslagen, waarvan de geblekenheid niet is betwist, met
inachtneming van het hierna overwogene- worden veroordeeld, waarbij wordt
gerelateerd aan het liquidatietarief behorende bij het toe te wijzen bedrag
als na te melden.
Onder de in het geding gebrachte stukken bevinden zich niet de stukken met
betrekking tot het conservatoire beslag op zaken en/of geldswaarden welke de
Postbank te Leeuwarden onder zich heeft of zal verkrijgen of verschuldigd is
of zal worden aan S. en van de afgifte ter gerechtelijke bewaring van de in
de woning aan de …straat te A. aangetroffen kluis. Dit heeft tot gevolg dat
niet kan worden nagegaan wat de kosten daarvan zijn geweest. De vordering is
op dit punt onvoldoende onderbouwd en door bescheiden gestaafd. Dit onderdeel
in de vordering zal niet worden toegewezen.

De beslissing

De rechtbank, rechtdoende,

Veroordeelt S tot betaling aan H in hun hoedanigheid van wettelijke
vertegenwoordigers van de minderjarige V een bedrag van ƒ 69.790 te
vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, berekend vanaf 14
februari 1995 tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt S. in de kosten van het geding -met in achtneming van het onder
5.9. overwogene- tot op deze uitspraak aan de zijde van gevallen en begroot
op ƒ 8.802,29, te voldoen als volgt:

1. Aan de griffier van deze rechtbank ,

door storting op gironummer 862493 ten name van de gerechten in het
arrondissement Zutphen, terzake:
a. in debet gesteld griffierecht: ƒ 1.460
b. kosten inleidende dagvaarding ƒ 91,31
c. kosten exploot van 9 februari 1995: ƒ 159,04
e. kosten exploot van 10 februari 1995: ƒ 295,76
e. salaris procureur van de eisende partij: ƒ 4.900
++++++++++
in totaal: ƒ 7.702,29

2. aan de eisende partij:
terzake:

a. niet in debet gesteld griffierecht:

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

Mr van der Kallen