Instantie: Commissie gelijke behandeling, 18 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij is een uitzendbureau. Zij heeft in een personeelsadvertentie
melding gemaakt van een vacature met betrekking tot de functie van
schoonmaakmedewerker. Als functie-eis stelt zij onder meer `een goede
beheersing van de Nederlandse taal’.
De Commissie is van oordeel sprake is van indirect onderscheid op grond van
ras en nationaliteit, omdat personen van niet-Nederlandse etnische of
nationale afstamming of niet-Nederlandse nationaliteit in overwegende mate
door deze functie-eis worden getroffen. De Commissie is voorts van oordeel
dat de gestelde taaleis niet noodzakelijk is om het doel, het veilig kunnen
uitvoeren van de werkhandelingen en het effectief handelen in geval van
gevaarlijke situaties, te bereiken en dat derhalve in strijd met de AWGB is
gehandeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 8 augustus 1996 verzocht de Stichting Meldpunt Discriminatie
Amsterdam te Amsterdam (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
haar oordeel uit te spreken over de vraag of (….) te Schiedam (hierna: de
wederpartij) bij de aanbieding van een betrekking onderscheid heeft gemaakt
op grond van ras en nationaliteit in strijd met de Algemene wet gelijke
behandeling.

1.2. Verzoekster heeft een advertentie van de wederpartij gesignaleerd in het
`Amsterdams Stadsblad Centrum’ van 24 juli 1996. In de advertentie vraagt de
wederpartij om `part-time schoonmaakmedewerkers m/v’. Eén van de in de
advertentie opgenomen functie-eisen luidt: `goede beheersing van de
Nederlandse taal’. Verzoekster is van mening dat deze advertentie-tekst
daarmee in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling.

2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK

Verzoekster is een stichting die zich blijkens haar statuten ten doel stelt
het in openbaarheid brengen en bestrijden van (institutionele en mentale)
vormen van discriminerend en/of racistisch handelen, spreken en schrijven
door de Amsterdamse samenleving, overheid, instituties en individuele groepen
jegens de in Nederland woonachtige bevolkingsgroepen op grond van etnische
afkomst en voorts al hetgeen in de ruimste zin verband houdt met het
verdraagzaam samenleven van de verschillende bevolkingsgroepen. Verzoekster
tracht haar doel onder meer te bereiken door middel van onderzoek, overleg en
(andere) acties, het geven van advies, cursussen en voorlichting alsmede het
instellen van een meldpunt waar burgers telefonisch en op andere wijze
klachten over discriminerend gedrag kunnen melden. Uit de feitelijke
werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in overeenstemming met haar
statuten de belangen behartigt van degenen, die de Algemene wet gelijke
behandeling (AWGB), de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) en
artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) beogen te beschermen. Hiermee
voldoet verzoekster aan de ontvankelijkheidsvereisten zoals gesteld in
artikel 12 lid 2 sub e AWGB. Verzoekster heeft geen namen genoemd van
personen ten nadele van wie zou zijn gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12
lid 3 AWGB. Een onderzoek door de Commissie naar mogelijke bezwaren van deze
personen tegen het onderhavige verzoek kan derhalve achterwege blijven.

3. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

3.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

3.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 4 maart 1997.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw J.M. Silversmith (directeur)

van de kant van de wederpartij
– dhr (….) (Staffunctionaris Juridische Zaken)
– dhr (….) (Bedrijfsdirecteur)

van de kant van de Commissie
– mw mr L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr mr P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr drs B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw mr S.L. Kroes (secretaris Kamer).

3.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 3.2.

4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

4.1. De wederpartij is een uitzendbureau. Zij is een besloten vennootschap en
maakt als werkmaatschappij deel uit van een holding. De wederpartij levert
uitzendkrachten aan diverse andere werkmaatschappijen die tot deze holding
behoren. De wederpartij is sinds 1 januari 1997 lid van de Algemene Bond
Uitzendondernemingen.

4.2. Verzoekster heeft naar aanleiding van een advertentie van de wederpartij
in het `Amsterdams Stadsblad Centrum’ van 24 juli 1996 een verzoek om een
oordeel bij de Commissie ingediend. In deze advertentie vraagt de wederpartij
om dienstverleners.

4.3. De klacht van verzoekster betreft werving voor de functie van
schoonmaakmedewerker. De tekst van de advertentie luidt als volgt: `voor de
regio Amsterdam zijn wij op zoek naar:

PART-TIME SCHOONMAAK-MEDEWERKERS m/v voor de ochtenduren. Vereist is:
minimaal een half jaar ervaring, goede beheersing van de Nederlandse taal’.

4.4. De wederpartij heeft een instructie-brochure, bestemd voor nieuwe
medewerkers, aan de Commissie overgelegd. In de brochure wordt met behulp van
pictogrammen uitleg gegeven over de uitvoering van het schoonmaakwerk. Ook
zijn hierin veiligheids- en milieu-aspecten opgenomen.
De wederpartij heeft de Commissie tevens concepten van vertalingen van het
betreffende boekje, inclusief een woordenlijst, overgelegd. Het betreft
vertalingen in het Arabisch, Turks, Frans, Spaans, Portugees en Engels. Deze
vertalingen zullen binnenkort aan haar medewerkers worden verstrekt.

4.5. De wederpartij heeft eveneens een tweetal overzichten van namen van haar
medewerkers aan de Commissie overgelegd. De namen hebben betrekking op door
haar in het jaar 1996 te werk gestelde uitzendkrachten voor het
schoonmaakwerk en vaste medewerkers voor het schoonmaakwerk op de terminals
te Schiphol. Uit deze overzichten kan worden afgeleid dat het merendeel van
de medewerkers van de wederpartij van buitenlandse afkomst is.

De standpunten van partijen

4.6. Verzoekster stelt het volgende.

Zij heeft een klacht ingediend over de wervingsadvertentie voor
schoonmaakmedewerkers, omdat een persoon die op de advertentie wilde
solliciteren deze onder haar aandacht heeft gebracht.

Verzoekster is, voordat zij haar klacht aan de Commissie heeft voorgelegd,
hierover niet in overleg getreden met de wederpartij.

Het stellen van de functie-eis `goede beheersing van de Nederlandse taal’ is
in strijd met artikel 5 lid 1 sub a van de AWGB. De gestelde taaleis is niet
noodzakelijk voor het vervullen van de functie en derhalve in strijd met de
wet.

4.7. De wederpartij stelt het volgende.

Door middel van de betreffende advertentie wordt personeel geworven voor
verschillende opdrachtgevers. Afhankelijk van het object waarvoor de
wederpartij werft wordt gedifferentieerd in functie-eisen. Er worden bij
voorbeeld ook advertenties geplaatst voor vervulling van functies waarbij
geen functie-eisen gesteld worden. Dit geldt soms bij schoonmaakwerk en
inpakwerk. Dat is echter niet het geval voor werk op de luchthaven Schiphol.
Daar is een taaleis van belang omdat schoonmakers onder meer met reizigers
moeten kunnen communiceren.
Wat de taaleis in de hier aan de orde zijnde advertentie betreft het
volgende.
Het is absoluut noodzakelijk voor een goede uitoefening van de betreffende
functie, dat de uitzendkracht in staat is aanwijzingen en (veiligheids- en
werk)instructies in het Nederlands te begrijpen en dat deze in staat is zich
verstaanbaar te maken in het Nederlands. Er dient een redelijke mate van
communicatie in het Nederlands mogelijk te zijn.

Onderschat wordt vaak dat het niet opvolgen van de veiligheidsvoorschriften
door schoonmaakmedewerkers grote gevolgen kan hebben. Uitglijden tijdens het
werk is nog immer, ondanks het veelvuldig hierop wijzen, een veel voorkomend
bedrijfsongeval. De uitoefening van telkens verschillende taken en het
wisselen van collega’s en leidinggevenden vergen een grote mate van
communicatie. Enige beheersing van de Nederlandse taal door de
schoonmaakmedewerkers is daarom van essentieel belang.

Het percentage uitzendkrachten van de wederpartij, dat werkzaam is in de
schoonmaakbranche en van niet-Nederlandse herkomst is, wordt geraamd op ruim
60%. Het is dus niet zo, dat bewust geen gebruik gemaakt zou worden van
uitzendkrachten van niet-Nederlandse herkomst.

Bovendien heeft de wederpartij de werkinstructie voor haar medewerkers in
zeven talen laten vertalen en worden cursussen aan medewerkers gegeven.

Tenslotte dient opgemerkt te worden, dat op basis van artikel 3, sub f, van e
Arbeidsomstandighedenwet, de werkgever, in dit geval zowel het uitzendbureau
als de inlener, een zware zorgplicht hebben om de werkomstandigheden van de
uitzendkracht zo veilig mogelijk te laten zijn. Het zou onverstandig en
onwenselijk zijn de eis tot beheersing van de Nederlandse taal te laten
vervallen ter wille van de AWGB, indien dat al noodzakelijk zou zijn, en men
vervolgens op basis van de Arbeidsomstandighedenwet tot de conclusie zou
moeten komen dat een gebrek in communicatiemogelijkheden een onveilige
werksituatie teweegbrengt.

Concluderend meent de wederpartij dat bij het werven van uitzendkrachten in
de schoonmaakbranche het objectief gerechtvaardigd en noodzakelijk is, de eis
te stellen dat de uitzendkracht beschikt over een goede beheersing van de
Nederlandse taal.

Ter zitting heeft de wederpartij gesteld dat de zinsnede `goede beheersing
van de Nederlandse taal’ wellicht te sterk is geformuleerd, in dier voege dat
er geenszins sprake hoeft te zijn van een uitstekende beheersing
van de Nederlandse taal in woord en geschrift om in aanmerking te komen voor
een functie als uitzendkracht in de schoonmaakbranche. Enige beheersing van
de Nederlandse taal was voor de onderhavige vacature voldoende.
De wederpartij hanteert thans andere advertentieteksten. Advertentieteksten
met een taaleis op deze wijze geformuleerd zullen voor de onderhavige
vacatures in de toekomst niet meer worden geplaatst.
Deze discussie en de procedure bij de Commissie hadden voorkomen kunnen
worden indien verzoekster rechtstreeks contact met de wederpartij opgenomen
zou hebben.

5. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

5.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de aanbieding van een
betrekking door het stellen van de eis `goede beheersing van de Nederlandse
taal’ in strijd met de AWGB onderscheid heeft gemaakt naar ras of
nationaliteit, dan wel beide.

5.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB,
onder meer het maken van onderscheid naar ras en nationaliteit bij de
aanbieding van een betrekking.

Het begrip ras in de AWGB dient overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim te worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).

Voorts dient het begrip nationaliteit in de AWGB te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats (Handelingen Eerste Kamer, 22 februari 1994, pag. 1086.).

Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onderscheid tussen personen
op grond van ras en nationaliteit vormen van direct onderscheid zijn. Van
indirect onderscheid op grond van ras of nationaliteit is sprake indien op
grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan ras of nationaliteit
onderscheid wordt gemaakt dat direct onderscheid op deze gronden tot gevolg
heeft.

In artikel 2 lid 1 AWGB is bepaald dat het verbod van onderscheid niet geldt,
ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.

5.3. Ter beantwoording van de voorliggende vraag overweegt de Commissie het
volgende.

De Commissie is van oordeel dat de functie-eis van goede beheersing van de
Nederlandse taal in de gegeven omstandigheden noch direct onderscheid naar
ras, noch direct onderscheid naar nationaliteit oplevert. Het criterium goede
beheersing van de Nederlandse taal maakt immers op zich geen onderscheid
tussen personen op grond van hun ras of nationaliteit (Zie ook Oordelen
Commissie Gelijke Behandeling 18 juli 1995, nr. 95-30 en 2 mei 1996, nr.
96-29.)

Vervolgens is de vraag aan de orde of de eis van goede beheersing van de
Nederlandse taal indirect onderscheid naar ras of ook nationaliteit tot
gevolg heeft. Van indirect onderscheid is sprake als het nadelig effect van
de taaleis in overwegende mate personen treft van niet-Nederlandse etnische
of nationale afstamming, of niet-Nederlandse nationaliteit.

De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
De Commissie stelt vast dat de vacature betrekking heeft op laaggeschoold
werk, namelijk schoonmaakwerk.
Het is een algemeen bekend gegeven dat onder personen wier etnische of
nationale herkomst buiten Nederland ligt, alsmede bij in Nederland
woonachtige personen van niet-Nederlandse nationaliteit functie-eisen omtrent
de Nederlandse taalbeheersing eerder tot uitsluiting voor een vacature met
betrekking tot laaggeschoold werk zullen leiden dan voor personen, die buiten
genoemde groepen vallen (Zie ook oordelen Nationale Ombudsman 22 mei 1987,
Rechtspraak Rassendiscriminatie nr. 152 en Voorzitter scheidsgerecht Algemene
Bond Uitzendbureaus 19 februari 1988, Rechtspraak Rassendiscriminatie nr.
171.).
Derhalve levert de onderhavige taaleis indirect onderscheid op grond van ras
en nationaliteit op, omdat de taaleis in dit geval het effect heeft dat in
overwegende mate personen worden getroffen van niet-Nederlandse etnische of
nationale afstamming, of niet-Nederlandse nationaliteit. (Zie ook: oordeel
Commissie gelijke behandeling, 2 mei 1996, nr. 96-29.)

5.4. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1 AWGB
niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 14 en Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz 13 mei 1986, zaak
170/84; Rinner-Kühn versus FWW Spezial Gebaüdereinigung GmbH & Co. KG 13 juli
1989, zaak 171/88.):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de om het doel te bereiken gekozen middelen dienen te beantwoorden aan een
werkelijke behoefte van de organisatie;
– en deze middelen moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde doel
te bereiken.

Het doel dat nagestreefd wordt is het aantrekken van personeel dat de functie
van schoonmaakmedewerker naar behoren kan uitoefenen.
De wederpartij heeft aangegeven dat de werkhandelingen veilig uitgevoerd
dienen te worden en dat effectief gehandeld dient te worden in geval van een
gevaarlijke situatie.
De Commissie stelt vast dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is,
terwijl het doel beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de organisatie.

Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel, in dit geval de onderhavige
taaleis, geschikt en noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken.

De wederpartij stelt dat een taaleis noodzakelijk is voor een goede
uitoefening van de functie, omdat een uitzendkracht in staat moet zijn
aanwijzingen en (veiligheids- en werk)instructies in het Nederlands te
begrijpen en dat er een redelijke mate van communicatie in het Nederlands
mogelijk dient te zijn.
De wederpartij heeft ter zitting aangegeven dat niet voor al het
schoonmaakwerk dezelfde taaleis geldt. Zij acht goede beheersing van de
Nederlandse taal noodzakelijk voor het werk op de luchthaven Schiphol vanwege
de communicatie met reizigers. De Commissie stelt vast dat onderhavige
advertentie niet specifiek gericht was op werving van schoonmaakpersoneel
voor Schiphol.

De wederpartij heeft zelf aangegeven dat de taaleis
goede beheersing van de Nederlandse taal te veel gevraagd is voor
de onderhavige vacature. Enige beheersing van de Nederlandse taal acht zij in
dit geval voldoende.
De Commissie is van oordeel dat de bewoordingen `goede beheersing van de
Nederlandse taal’ en daarmee de selectieve werking van de advertentie het
doel van de wederpartij te boven gaan.

De Commissie concludeert op bovenstaande gronden dat het gekozen middel niet
geschikt en niet noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken.

De Commissie stelt vast dat niet voldaan is aan de hiervoor genoemde criteria
voor een objectieve rechtvaardigingsgrond. Derhalve heeft de wederpartij een
verboden indirect onderscheid op grond van ras en nationaliteit gemaakt.

5.5. Ten aanzien van het verweer van de wederpartij dat de AWGB in strijd zou
zijn met de Arbeidsomstandighedenwet merkt de Commissie het volgende op.
De Arbeidsomstandighedenwet is bedoeld ter bescherming van de werknemer op de
werkplek en niet om daaraan functie-eisen te ontlenen ten behoeve van werving
en selectie van werknemers.
Dit verweer wordt derhalve verworpen.

5.6. De Commissie spreekt tenslotte haar waardering uit over het voornemen
van de wederpartij om haar medewerkers een vertaalde werkinstructie ter hand
te stellen. Tevens heeft zij met instemming kennis genomen van het voornemen
van de wederpartij om de taaleis in haar wervingsadvertenties dusdanig te
formuleren dat deze niet in strijd met de AWGB zal zijn.

6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat
(….) te Schiedam bij de aanbieding van een betrekking indirect onderscheid
op grond van ras en nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 5
lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke behandeling en derhalve in strijd met
deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw mr L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr mr P.R. Rodrigues(lid Kamer), dhr drs B. van Schijndel (lid Kamer), mw mr S.L. Kroes(secretaris Kamer)