Instantie: Kantonrechter Wageningen, 16 april 1997

Instantie

Kantonrechter Wageningen

Samenvatting


Het schoolbestuur wil de arbeidsovereenkomst met de directeur, die ziek is,
ontbinden. Er waren klachten over grof taalgebruik en seksuele intimidatie
tegenover elf-jarige meisjes binnengekomen. De klachten over schuttingtaal en
het betasten van de lichamen van meisjes op school zijn door een ad-hoc
klachtencommissie gegrond verklaard terwijl de directeur blijft ontkennen.
Tevens acht hij de gevoerde procedure onzorgvuldig en in strijd met de
voorwaarden behorend bij zijn akte van benoeming. Hij heeft zich gewend tot
de vertrouwensinspecteur van de Rijksinspectie. Hij stelt dat hij het doelwit
is geworden van een wraakactie door enkele personen. Hij wijst er in dit
verband op dat de klagende kinderen iedere avond met hun ouders aan het
oefenen zijn geweest hoe hun gedrag en hun antwoorden tijdens de hoorzitting
van de commissie moesten zijn en dat dit aan de Stichting bekend was. Indien
de kantonrechter toch tot ontbinding overgaat verzoekt hij een ontbinding
ingaande op een zodanig tijdstip dat hij tot zijn pensioengerechtigde
leeftijd een Ww-uitkering kan ontvangen.
De kantonrechter oordeelt dat in het kader van een procedure als de
onderhavige geen uitvoerig feitenonderzoek aan de orde kan komen. Ook kan het
geen hoger beroep zijn van de beslissing van de klachtencommissie, en de
kantonrechter treedt niet op als strafrechter.
De kantonrechter is van mening dat een ontbinding mogelijk is nu de directeur
niet betwist dat de ziekte enig verband houdt met zijn werk. Verder is
duidelijk dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding en
daarom besluit de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden op korte
termijn. De directeur wordt een schadevergoeding toegekend van ƒ 138.211,92.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Op de gronden als omschreven in het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op
12 februari 1997, heeft verzoekster, hierna te noemen `de Stichting’, de
kantonrechter gevraagd om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te
ontbinden.

Gerekestreerde, hierna te noemen `L’, heeft een verweerschrift ingediend.

Er heeft op 2 april 1997 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan
is door de griffier proces-verbaal opgemaakt.

Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

Het geschil en de beoordeling daarvan

1. De arbeidsovereenkomst

1.1. E, die 49 jaar oud is, is op 1 augustus 1985 bij de Stichting in dienst
getreden. Hij vervult thans de functie van directeur aan de onder de
Stichting ressorterende school voor katholiek basisonderwijs te X.
Zijn salaris bedraagt ƒ 6094 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.

2. Het standpunt van de Stichting

2.1. Het verzoekschrift is gebaseerd op gewichtige redenen, zijnde een
verandering in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de
arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn behoort te eindigen.

Ter toelichting wordt het volgende aangevoerd:

2.2. Medio 1996 heeft de Stichting E naar aanleiding van ontvangen klachten
met klem verzocht zijn taalgebruik naar leerlingen toe bij te stellen, in
dier voege, dat dit niet langer voorzien zou zijn van grove woorden en/of
schuttingtaal. Het taalgebruik werd als te grof en bovendien intimiderend
ervaren.

2.3. In november 1996 bereikten de Stichting nieuwe klachten over E, dit maal
over seksuele intimidatie/ongewenste intimiteiten. De klachten betroffen
lichamelijke aanrakingen ten opzichte van twee meisjes, leerlingen van groep
8, d.w.z. leerlingen van 11 jaar oud.

2.4. Bij gebreke van een eigen klachtencommissie heeft de Stichting deze
klachten laten onderzoeken door de door haar bij wijze van ad-hoc
klachtencommissie aangezochte Regionale Klachtencommissie Seksuele Intimidatie
Primair Onderwijs Oss-‘s-Hertogenbosch.

2.5. Deze commissie heeft op 10 januari 1997 uitspraak gedaan en de klachten
gegrond verklaard, voorzover het betreft het betasten van de borsten van de
meisjes en het betasten van de buik, de billen en de heupen van een van de
meisjes. De klachten, inhoudende het
onaangekondigd binnentreden van de kleedruimte van de meisjes na de gymles en
het bekijken van de meisjes tijdens het omkleden, werden voor wat betreft de
feitelijke grondslag niet vaststelbaar geoordeeld.

2.6. De commissie adviseerde voorts dat de Stichting zich zou bezinnen op de
positie van E, aangezien de commissie van mening is, dat E zich duidelijk
grensoverschrijdend heeft gedragen. De commissie heeft ook haar sterke
twijfel uitgesproken over de geschiktheid van E voor zijn vak en eveneens
over de mogelijkheden om het functioneren van E in
positieve zin bij te stellen.

2.7. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Stichting zich nader beraden
omtrent een en ander en uiteindelijk bevonden dat zij niet voor haar
verantwoording wil en kan nemen dat haar personeelsleden binnen werktijd en
met gebruik – c.q. misbruikmaking van mogelijkheden die de uitoefening van
hun functie met zich meebrengt, zich schuldig maken aan seksuele intimidatie
en/of ongewenste intimiteiten, ongeacht of dit geschiedt ten aanzien van
andere personeelsleden, leerlingen of derden.
De Stichting is dan ook van mening dat het tekortschieten van E, gelet op
zijn functie, leeftijd en ervaring, zodanig ernstig van aard is, dat zij het
niet langer kan verantwoorden, hem te handhaven. Aan de arbeidsrelatie tussen
partijen is het meest essentiële fundament
voorgoed komen te ontvallen, namelijk het vertrouwen in de werknemer.
Daarmee is een normale vruchtbare samenwerking tussen partijen voor de
toekomst compleet illusoir geworden.

2.8. Met E, die zich met ingang van 12 november 1996 (situatief) ziek heeft
gemeld, is de Stichting niet tot een regeling in der minne kunnen geraken.

3. Het standpunt van E

3.1. E heeft primair het standpunt ingenomen dat het verzoek van de Stichting
dient te worden afgewezen.

3.2. In subsidiaire zin- voor zover er geconcludeerd wordt dat er sprake is
van dusdanig gewijzigde omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst behoort te
worden ontbonden – stelt E zich ten aanzien van de ontbindingsdatum op het
standpunt dat deze dient te
worden bepaald op een datum ná 1 januari 1998 en dat ten aanzien van de
vergoeding hem een bedrag gelijk aan vijf maal zijn jaarsalaris dient toe
komen, alsmede een nog nader vast te stellen bedrag ter dekking van zijn
verlies aan pensioenopbouw. Tevens verzoekt E – zowel met betrekking tot zijn
primaire als zijn subsidiaire standpunt – de
veroordeling van de Stichting in de proceskosten.

E voert daartoe het navolgende aan:

3.3. Voor een ontbinding is geen enkele reden. Hij ontkent ten stelligste dat
hem ooit met klem is verzocht zijn taalgebruik ten opzichte van leerlingen
bij te stellen. Hij heeft eenmaal als gekscherende uitleg van het woord
`muggenzifter’ het woord `mierenneuker’ gebruikt. Hij is hierover slechts
terloops door de Stichting onderhouden. E roept wel eens `koppen dicht’ of
`is het nu afgelopen met het gesodemieter’, doch dan hield dit verband met
het handhaven van de orde en rust.

3.4. E ontkent tevens ten stelligste dat hij zich schuldig gemaakt zou hebben
aan seksuele intimidatie of ongewenste intimiteiten.

3.5. Voor wat betreft de procedure ten overstaan van de klachtencommissie is
E van mening dat deze commissie op een volstrekt laakbare wijze uitvoering
heeft gegeven aan de toepasselijke bepalingen van het door haar gehanteerde
reglement. Zo is E onder meer door de commissie ondervraagd over onderwerpen
die kennelijk door klagers gedurende de procedure als klacht naar voren zijn
gebracht, doch waarvan de aard hem tot op heden nog immer onbekend is.

3.6. E die geen mogelijkheid heeft om tegen de gewraakte uitspraak van de
commissie in beroep te gaan, heeft de hulp ingeroepen van de
vertrouwensinspecteur van het Rijks Inspectie Kantoor te Zwolle, temeer daar
het in een zaak als de onderhavige in de rede had gelegen de procedure te
volgen zoals omschreven in de voorwaarden behorend bij de
akte van benoeming. Alsdan zou E in de gelegenheid zijn geweest zijn thans
ernstig aangetaste naam en eer te zuiveren. Door hem die procedure willens en
wetens te ontnemen heeft de Stichting buitengewoon onzorgvuldig jegens hem –
E – gehandeld. E kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de
Stichting een toetsing van haar handelwijze door de Commissie van Beroep
vreesde en om die reden elke ingang tot die
procedure heeft afgesloten.

3.7. De Stichting weet dat E zich niet schuldig heeft gemaakt aan seksuele
intimidatie of anderszins, doch dat hij het doelwit is geworden van een
wraakactie door enkele personen. Hij wijst er in dat verband onder meer op
dat de klagende kinderen iedere avond met hun ouders aan het oefenen zijn
geweest hoe hun gedrag en hun antwoorden tijdens de
hoorzitting van de commissie moesten zijn en dat dit aan de Stichting bekend
is.

3.8. Een ontbinding van de overeenkomst is op dit moment voor E dermate
desastreus dat alleen al om die reden het ontbindingsverzoek dient te worden
afgewezen. Indien het verzoek immers wordt gehonoreerd dan heeft dat voor E
tot gevolg dat hij slechts voor de duur van 9 1/2 jaar een
werkloosheidsuitkering zal ontvangen. Daardoor is hij alsdan op de leeftijd
van 58 1/2 jaar aangewezen op een uitkering van de sociale dienst. Bij een
ontbinding echter na 1 januari 1998 zal E een werkloosheidsuitkering
ontvangen tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd.

4. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst

4.1. De kantonrechter stelt voorop dat in het kader van een procedure als de
onderhavige geen uitvoerig feitenonderzoek aan de orde is. Het lot van een
verzoek tot ontbinding met als grond een duurzaam verstoorde
arbeidsrelatie hangt af van hetgeen partijen over en weer thans hebben
aangevoerd. De kantonrechter zal een verzoek aan de hand van hetgeen
door partijen is aangevoerd geheel zelfstandig toetsen aan de criteria
van art. 7A:1639w (oud) van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent in
concreto dat deze procedure geen behandeling in hoger beroep is dan wel
kan zijn tegen de beslissing van de Regionale Klachtencommissie Seksuele
Intimidatie Primair Onderwijs Oss-‘s-Hertogenbosch van 10 januari 1997.
Evenmin treedt de kantonrechter in de onderhavige zaak op als
strafrechter. Hij behoeft dus niet op zoek te gaan naar `de waarheid’
althans naar een bewezenverklaring van hetgeen door partijen over en
weer is gesteld.

4.2. Alvorens verder inhoudelijk op de stellingen van partijen in te
gaan, zal de kantonrechter de vraag dienen te beantwoorden of een
ontbinding van de arbeidsovereenkomst wel mogelijk is nu E wegens ziekte
arbeidsongeschikt is. De kantonrechter beantwoordt die vraag aldus. Een
zieke werknemer geniet in het algemeen een vergaande ontslagbescherming.
Weliswaar is een werkgever te allen tijde bevoegd zich tot de
kantonrechter te wenden met het verzoek een arbeidsovereenkomst te
ontbinden, maar een dergelijk verzoek kan in het geval van een zieke
werknemer alleen in uitzonderlijke gevallen worden ingewilligd.
Aangezien door E niet is betwist dat de ziekte enig verband houdt met
zijn werk, doet zich een dergelijk uitzonderlijk geval voor.

4.3. Uit hetgeen door de Stichting is aangevoerd, kan naar het oordeel
van de kantonrechter – indien wordt aangenomen dat de gestelde feiten
en/of omstandigheden waar zijn – worden afgeleid dat E binnen werktijd
en met gebruik- c.q. misbruikmaking van mogelijkheden die de uitoefening
van zijn functie met zich meebracht, zich schuldig heeft gemaakt aan
seksuele intimidatie en/of ongewenste intimiteiten. Uit hetgeen door E
als verweer is aangevoerd kan naar het oordeel van de kantonrechter –
indien eveneens wordt aangenomen dat de gestelde feiten en/of
omstandigheden waar zijn – worden afgeleid dat er sprake is van een
wraakactie van enkele personen, waarbij deze niet schromen om hun jonge
kinderen mede tot inzet te maken van hun strijd tegen E. De
kantonrechter acht zich gelet op het feit dat partijen voor hun
respectievelijke standpunt gesteund worden door meerdere – veelal
schriftelijke – verklaringen van sympathisanten niet in staat om aan te
geven welk der standpunten waar is. De kantonrechter is evenmin in staat
om aan de hand van het thans voorliggende materiaal te komen tot de
bevinding dat het ene dan wel het andere standpunt in meer of in mindere
mate aannemelijk is. De kantonrechter zal ter zake dan ook geen keuze
maken.

4.4. Niettegenstaande hetgeen hiervoor is overwogen acht de
kantonrechter – gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar
voren is gekomen – de verhouding tussen partijen inmiddels zodanig
ernstig verstoord dat een vruchtbare samenwerking in de toekomst niet
langer mogelijk is. Daarmee staat vast dat er voor E geen plaats meer is
als directeur van de school. Een en ander levert op een wijziging van
omstandigheden als bedoeld in art. 7A:1639w lid 2 (oud) BW. De
arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden per na te melden datum.
Het verzoek van E om eerst de arbeidsovereenkomst te ontbinden na 1
januari 1998 wordt afgewezen. Immers een ontbinding per datum als
verzocht staat op te gespannen voet met de wet. Art. 7A:1639w (oud)
voorziet in een ontbinding van een arbeidsovereenkomst op korte termijn.

5. Vergoeding naar redelijkheid en billijkheid

Gelet op alle omstandigheden van het geval in het bijzonder het feit dat
het thans niet wel mogelijk is aan te geven dat een der partijen niet
althans niet in overwegende mate een verwijt van de ontstane situatie
valt te maken – zodat er sprake is van een neutrale ontbinding – acht de
kantonrechter het billijk dat aan E op de voet van art. 7A:1639w lid 8
(oud) BW een vergoeding wordt toegekend en wel een bedrag van ƒ 138
211,92. De hoogte van de vergoeding is in overeenstemming met de
aanbevelingen voor procedures ex art. 7A:1639w BW, zoals vastgesteld in
de plenaire vergadering van de Kring van Kantonrechters d.d. 8 november
1996 (gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad nr. 43 d.d. 29
november 1996). Aan het voorgaande doet niet af dat de Stichting in
feite een gesubsidieerde instelling is.

6. Termijn

Gelet op het vorenstaande zal aan de Stichting een termijn worden
gegeven waarbinnen zij in de gelegenheid zal zijn om het verzoek in te
trekken.

7. Proceskosten

Met betrekking tot de proceskosten zal de kantonrechter beslissen zoals
hierna te melden.

De beslissing:

de kantonrechter:

1. Stelt partijen in kennis van het voornemen om de arbeidsovereenkomst met
ingang van 15 mei 1997 te ontbinden onder gelijktijdige toekenning aan L van
een ten laste van de Stichting te brengen vergoeding van bruto ƒ 138,211,92.

2. Stelt de Stichting in de gelegenheid tot uiterlijk 1 mei 1997 schriftelijk
aan de griffie van het kantongerecht te berichten of zij het verzoek intrekt.

Indien de Stichting van evenbedoelde bevoegdheid geen gebruik maakt:

3. Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
15 mei 1997, onder gelijktijdige toekenning aan L van een vergoeding, als
onder 1. omschreven.

4. Compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

Indien de Stichting wél gebruik maakt van de onder 2. genoemde bevoegdheid:

5. Veroordeelt de Stichting in de kosten van deze procedure, aan de zijde van
L tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 750 aan salaris gemachtigde.

Rechters

Mr. Vrijhoeven