Instantie: Commissie gelijke behandeling, 8 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is lid van een schutterij, de wederpartij. De schietteams zijn
verdeeld in een A-, B-, C-, en D-klasse. De indeling in de verschillende
klassen vindt plaats op basis van ervaring en prestaties. Op grond van het
reglement van de wederpartij kunnen vrouwelijke schutters bij
federatiefeesten niet worden ingedeeld in de A- en de B-teams. Zij kunnen
alleen in de C- en D-klasse deelnemen. Het organiseren van schietwedstrijden
door de wederpartij valt onder het begrip “aanbieden van diensten” in de zin
van artikel 7 lid 1 sub c AWGB. Het reglement van de wederpartij maakt direct
onderscheid naar geslacht, terwijl er geen wettelijke uitzondering van
toepassing is. Strijd met de wet.
TEKST: 1. HET VERZOEK

Op 20 juni 1996 heeft (….) te Nieuwstadt hierna: verzoekster) de Commissie
gelijke behandeling verzocht haar oordeel uit te spreken over de vraag of de
(….)te Obbicht (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Op grond van het bondsreglement van de wederpartij, kunnen vrouwelijke
schutters niet worden ingedeeld in de A- en de B-zestallen. Vrouwen kunnen
alleen aan de zestallen in de C-klasse en aan de drietallen in de D-klasse
deelnemen. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee jegens
haaronderscheid naar geslacht maakt zoals verboden in de wetgeving gelijke
behandeling.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.

Partijen zijn vervolgens opgeroepen en hebben hun standpunt nader toegelicht
tijdens een zitting op 11 februari 1997.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– dhr. mr. W.M.J. Wetzels (advocaat)
– dhr. (….) (voorzitter)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (voorzitter)
– dhr. (….) (secretaris)
– mw. (….) (penningmeester)

van de kant van de Commissie
mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is sinds 1976 lid van een zogenoemde schutterij, een
traditionele schietvereniging genaamd (….). De wederpartij is de
overkoepelende bond waarbij deze schutterij is aangesloten. De wederpartij is
een vereniging werkzaam op het terrein van sport en cultuur die verschillende
evenementen organiseert, waaronder schietwedstrijden.

3.2. Bij schietwedstrijden schiet men in een team van zes en soms drie
personen. De schutterijvereniging waar verzoekster lid van is, hanteert bij
de schietwedstrijden geen onderverdeling in verschillende klassen. Bij de
bondswedstrijden onder verantwoordelijkheid van de wederpartij zijn de teams
verdeeld in een A-, B- , C- en D-klasse: De indeling in de verschillende
klassen vindt plaats op basis van ervaring en prestaties. Vrouwelijke
schutters kunnen niet worden ingedeeld in de A- en de B-zestallen. Zij kunnen
alleen aan de zestallen in de C-klasse en drietallen in de D-klasse
deelnemen.

Op de door de wederpartij georganiseerde `bondsfeesten’ mogen alle klassen
schieten. Bij het zogenoemde federatiefeest, een evenement in groter verband,
mag alleen de A-klasse schieten. Dit laatste geldt ook voor het Oud Limburgs
Schuttersfeest (OLS), een feest waaraan negen bonden deelnemen.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt het volgende.

Verzoekster is van mening dat de wederpartij door haar niet voor de A- en de
B-klasse in aanmerking te laten komen omdat zij vrouw is, onderscheid maakt
in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Hierdoor kan zij
ook niet als schutter aan het federatiefeest en aan het OLS deelnemen.

Er zijn andere bonden die wel vrouwen laten deelnemen aan de
schietwedstrijden op bondsfeesten. Het staat de wederpartij dus vrij haar
reglementen op dit punt aan te passen. Ter zitting heeft verzoekster
verklaard dat voor het lidmaatschap bij haar schutterijvereniging geen andere
eisen worden gesteld dan het betalen van de contributie en correct gedrag.
Voorts stelt zij dat vrouwelijke leden van haar schutterijvereniging aan alle
schietwedstrijden van de vereniging mogen deelnemen.

3.4. De wederpartij stelt het volgende.

Verzoekster verwijst in haar verzoekschrift naar een brief die zij al eerder
– vóór de inwerkingtreding van de AWGB – aan de Commissie gestuurd heeft. Het
verzoek heeft derhalve betrekking op een periode die voorafging aan de
inwerkingtreding van de AWGB en is daardoor niet-ontvankelijk.

Verzoekster is weliswaar lid van een schutterij die bij de wederpartij is
aangesloten, maar zij is zelf géén lid of orgaan van de wederpartij. De
schutterij van verzoekster had dan ook een verzoek om een oordeel bij de
Commissie in moeten dienen en niet verzoekster zelf.

De door verzoekster beoogde toelating tot A- en B-schietzestallen op het
niveau van bondschuttersfeesten betreft niet het aanbieden van goederen of
diensten, maar een autonome kwestie binnen het verenigingsgebeuren, gebaseerd
op eeuwenoude tradities en cultuurhistorische gronden.
In de C-zestallen en in de D-drietallen worden al vanaf 1972 ook dames
ingedeeld, terwijl er diverse specifieke dameswedstrijden zijn, zoals bij
voorbeeld het Damesschuttersfeest vanaf 1992 en de persoonlijke
schietkampioenschappen op bondsniveau en op OLS-niveau. Verzoekster doet zelf
in het geheel niet mee aan al deze schietwedstrijden, maar wil kennelijk per
se bij de mannen- zestallen worden ingedeeld. Voor de wederpartij is genoemd
onderscheid een traditioneel gehandhaafde afspraak, die op democratische
wijze tot stand is gekomen. Aan deze afspraak heeft niet een verschil in
gemiddelde prestaties ten grondslag gelegen.

3.5. Zowel in de najaarsvergadering van 16 oktober 1993 als in de vergadering
van 26 februari 1994 is de kwestie van het damesschieten aan de orde geweest.
In beide vergaderingen is door de leden bij meerderheidsbesluit beslist dat
de A- en B-zestallen als herenzestallen zouden worden gehandhaafd. Hiermee
staat dus verenigingsrechtelijk vast dat het damesschieten in de A- en
B-zestallen is afgewezen.
Ter zitting verklaart de wederpartij dat deze regels geen verband houden met
een verschil in gemiddelde prestatie tussen mannen en vrouwen.

In verschillende soorten voetbalteams zijn eveneens geen vrouwen toegelaten:
wel is er ruimte voor damesvoetbal, maar deze sport wordt niet gemengd
uitgeoefend. Ook andere sportdisciplines hebben als eerste teams herenteams,
waarin geen dames kunnen deelnemen.

De wederpartij beschikt niet over een bondsreglement waarin uitdrukkelijk
staat vermeld dat vrouwen geen deel uit mogen maken van de A- en B-zestallen.
De wederpartij heeft zich geconformeerd aan het betreffende reglement van de
OLS-federatie, in het bijzonder ook op het onderdeel van de indeling van de
zestallen.
Ter zitting heeft de wederpartij bevestigd dat andere bonds-verenigingen
vrouwen wel in de gelegenheid stellen om aan schietwedstrijden deel te nemen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt door bij schiet- wedstrijden op bondsfeesten
vrouwen uit te sluiten van deelname in de hoogste twee schietklassen, de A-
en B-klasse.

4.2. Artikel 7 lid 1 sub c AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB het
maken van onderscheid naar geslacht bij het aanbieden van goederen en
diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter
zake, indien dit geschiedt door instellingen die werkzaam zijn op het gebied
van onder meer welzijn, waaronder begrepen sport, en cultuur (Zie Tweede
Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, blz. 21.).

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
direct onderscheid tussen personen op grond van geslacht.

Artikel 2 lid 2 sub a AWGB bepaalt dat het in de WGB neergelegde verbod van
onderscheid op grond van geslacht niet geldt in gevallen waarin het geslacht
bepalend is.

Artikel 2 lid 6 AWGB stelt dat onder meer deze gevallen bij Algemene
maatregel van bestuur nader worden omschreven.
Aan artikel 2 lid 6 AWGB is nadere uitwerking gegeven in het Besluit gelijke
behandeling (KB van 18 augustus 1994, Stb. 657, houdende nadere omschrijving
van gevallen waarin het geslacht bepalend is, van gevallen waarin het de
bescherming van de vrouw betreft, van gevallen waarin uiterlijke kenmerken
die samenhangen met het ras van een persoon bepalend zijn en van gevallen
waarin de nationaliteit bepalend is.) (hierna: het Besluit).

Artikel 1 sub g van het Besluit bepaalt dat als gevallen waarin het geslacht
bepalend kan zijn, beschouwd mogen worden die gevallen waarbij de deelname
aan activiteiten op het terrein van spel of sport, voor zover een relevant
verschil bestaat tussen de gemiddelde prestaties van mannen en vrouwen, dan
wel voor zover het de toelating tot voor mannen en vrouwen gescheiden
activiteiten in internationaal verband betreft en in internationaal verband
afspraken zijn gemaakt of regels gelden die meebrengen dat eisen worden
gesteld aan het geslacht van de deelnemers.

4.3. De Commissie dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verzoek
ontvankelijk is. Vervolgens zal ter beantwoording van de in het geding zijn
vraag worden onderzocht of de wederpartij een instelling is die goederen of
diensten aanbiedt zoals bedoeld in art. 7 lid 1 sub c AWGB. In het
bevestigende geval zal worden nagegaan of de wederpartij daarbij in strijd
met de AWGB heeft gehandeld.

4.4. Voor wat betreft de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de
Commissie het volgende.

De wederpartij betoogt dat verzoekster niet ontvankelijk zou zijn, omdat het
verzoekschrift vóór de inwerkingtreding van de AWGB (op 1 september 1994) zou
zijn ingediend.
Het verzoekschrift is weliswaar gedateerd op 1 maart 1994, maar pas op 2 mei
1996 door de Commissie ontvangen. In verband met dit tijdsverloop heeft de
Commissie aan verzoekster gevraagd haar verzoek nogmaals te bevestigen.
Verzoekster heeft deze bevestiging bij brief verstrekt die de Commissie op 20
juni 1996 heeft ontvangen.

De wederpartij heeft voorts aangevoerd dat verzoeker niet- ontvankelijk is
omdat zij zelf geen lid of orgaan van de wederpartij is.
Naar het oordeel van de Commissie is het niet noodzakelijk dat verzoekster
lid of orgaan van de wederpartij zou moeten zijn om zich bij de Commissie te
kunnen beklagen over ongelijke behandeling. Ingevolge art. 12 lid 2 sub a
AWGB is degene die meent dat te zijnen nadele een onderscheid wordt gemaakt
als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving gerechtigd een verzoek om een
oordeel bij de Commissie in te dienen. Een beperking als door de wederpartij
aangevoerd kent de AWGB niet.

Op bovenstaande gronden wordt het beroep van de wederpartij op de
niet-ontvankelijkheid van verzoekster door de Commissie verworpen.

4.5. Voor wat betreft de vraag of de wederpartij valt onder het bereik van
artikel 7 lid 1 sub c AWGB overweegt de Commissie het volgende.

De wederpartij is blijkens haar statuten en op grond van de ter zitting
verstrekte toelichting een vereniging die werkzaam is op het terrein van
sport en cultuur. Met instellingen wordt volgens de Memorie van Toelichting
gedoeld op organisatorische verbanden die in de samenleving als een eenheid
optreden en die niet kunnen orden geacht een beroep of bedrijf uit te oefenen
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, blz. 21.). De Commissie
stelt op grond hiervan vast, dat de wederpartij een instelling is zoals
bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c AWGB.

De wederpartij is een schuttersbond die zich statutair ten doel stelt het
houden of doen houden van onder andere schiet-wedstrijden (art. 2 statuten).
Commissie stelt vast dat de wederpartij door het houden of doen houden van
schietwedstrijden op bondsniveau verantwoordelijk is voor de voorwaarden
waaronder de individuele leden van (onder haar ressorterende)
schietverenigingen aan deze wedstrijden kunnen deelnemen.
Artikel 7 lid 1 AWGB bevat geen beperkingen met betrekking tot de aard van de
aan te bieden goederen of diensten. De Commissie is op bovenstaande gronden
van oordeel dat het organiseren van schietwedstrijden door de wederpartij
valt onder het begrip “aanbieden van diensten” in de zin van artikel 7 lid 1
sub c AWGB (Zie ook Commissie gelijke behandeling 30 september 1996;
oordeelnummer 96-77.).

4.6. Ten aanzien van het verweer van de wederpartij dat de onderhavige
kwestie beheerst wordt door het verenigingsrecht en derhalve niet onder het
bereik van de AWGB valt overweegt de Commissie het volgende. Dit standpunt
kan slechts worden gevolgd voorzover het betrekking heeft op het interne
verenigingsrecht. Blijkens de wetsgeschiedenis is artikel 7 AWGB immers op
verenigingen van toepassing indien zij deelnemen aan het maatschappelijk
verkeer op de terreinen die door de wet worden bestreken en ook indien zij
diensten aanbieden als bedoeld in artikel 7 AWGB (Tweede Kamer, vergaderjaar
1991-1992, 22 014, nr. 5. blz. 19.). Aangezien de wederpartij aan deze beide
voorwaarden voldoet, valt het handelen van de wederpartij onder het bereik
van art. 7 lid 1 sub c AWGB valt. Dit verweer wordt derhalve door de
Commissie verworpen.

4.7. Voor wat betreft de vraag of de wederpartij bij het aanbieden van
diensten jegens verzoekster in strijd met de AWGB heeft gehandeld overweegt
de Commissie het volgende.
De wederpartij heeft aangevoerd dat zij ten aanzien van de voorwaarden voor
deelname aan de schietwedstrijden, de reglementen van het federatiebestuur op
dit punt volgt. De Commissie is van oordeel dat de wederpartij een
zelfstandige verplichting heeft de AWGB na te leven. Dit brengt met zich dat
de wederpartij geen reglementen mag volgen die strijdig zijn met de AWGB. Ter
zitting is gesteld en erkend dat andere bonds-verenigingen vrouwen wel in de
gelegenheid stellen om aan schietwedstrijden deel te nemen. Voor zover van
belang concludeert de Commissie dat de reglementen van het federatie-bestuur
daaraan blijkbaar niet in de weg staan.

4.8. De Commissie constateert dat in de reglementen van het federatiebestuur
direct onderscheid naar geslacht wordt gemaakt aangezien vrouwelijke
schutters van deelname aan de A- en de B-zestallen worden uitgesloten.

Van het verbod van direct onderscheid naar geslacht mag slechts worden
afgeweken indien er sprake is van één van de wettelijke uitzonderingen
genoemd in artikel 2 AWGB.
De kernvraag is of de wederpartij jegens verzoekster een beroep kan doen op
één van deze uitzonderingen.

In de onderhavige zaak heeft de wederpartij zich impliciet beroepen op de
uitzondering op het verbod van onderscheid naar geslacht in gevallen waarin
het geslacht bepalend is, door aan te geven dat het bij bepaalde sporten heel
gebruikelijk is om aparte heren- en damesteams samen te stellen. Daarnaast
stelt de weder- partij dat het hier culturele en folkloristische gewoontes
betreft.
De uitzondering met betrekking tot geslachtsbepaaldheid van artikel 2 lid 6
AWGB is nader uitgewerkt in art. 1 sub g van het Besluit. De Nota van
Toelichting op dit Besluit stelt dat de uitzondering in de eerste plaats
onderscheid op grond van geslacht bij sport en spel betreft dat wordt
gerechtvaardigd door bijvoorbeeld een verschil in fysieke kracht,
uithoudingsvermogen of lichaamsbouw. Hierbij zal het volgens de Nota van
Toelichting gaan om `vanzelfsprekende gevallen’. Verder moet duidelijk zijn
dat de gemiddelde prestaties van de personen van verschillend geslacht een
significant verschil moeten vertonen vooraleer het bepalend zijn van het
geslacht kan worden aangenomen.
De Commissie stelt vast dat partijen ter zitting hebben erkend dat een
verschil in gemiddelde prestaties niet ten grondslag ligt aan het onderhavige
onderscheid.

In de Nota van Toelichting bij het Besluit staat voorts dat bij wedstrijden
in internationaal verband waar de gemiddelde prestaties van mannen en vrouwen
niet verschillen, bijvoorbeeld op historische of cultureel bepaalde gronden,
door de organisatie van die wedstrijden verschillende competities kunnen
worden opgezet voor mannen en vrouwen. Het geslacht is in die gevallen
bepalend, omdat het onderscheid zijn oorsprong vindt buiten de Nederlandse
rechtsorde.

De Commissie stelt vast dat ten aanzien van de wedstrijden zoals
georganiseerd door de wederpartij geen sprake is van een internationaal
verband, zodat deze uitzondering evenmin van toepassing is.

Nu geen van de wettelijke uitzonderingen op het verbod van onderscheid naar
geslacht van toepassing is, concludeert de Commissie dat de wederpartij, door
bij schietwedstrijden op bondsfeesten vrouwen uit te sluiten van deelname aan
de schiet-klasse A en B, jegens verzoekster verboden onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Obbicht jegens
mevrouw (….) te Nieuwstadt direct onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel c van de Algemene wet
gelijke behandeling en derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Volledige tekst

Rechters

Mw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. A. Kruyt (lidKamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh(secretaris Kamer)