Instantie: Commissie gelijke behandeling, 8 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeksters waren lid van de wederpartij, een voetbalvereniging.
Verzoeksters speelden handbal. Op grond van de statuten van de wederpartij
waren leden die handbalden van stemrecht uitgesloten. De uitoefening van het
stemrecht kan met zich meebrengen dat wordt gestemd over zaken die betrekking
hebben op dienstverlening aan de leden. Het stemrecht zélf is echter niet als
een goed of een dienst aan te merken. De wijze waarop het statutaire
stemrecht binnen een vereniging is geregeld binnen de vereniging van de
wederpartij valt derhalve buiten de reikwijdte van artikel 7 AWGB. Commissie
onbevoegd om oordeel uit te spreken.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 2 mei 1996 verzochten mevrouw (….), mevrouw (….), mevrouw (….),
mevrouw (….), mevrouw (….), mevrouw (….), mevrouw (….) en mevrouw
(….) (hierna: verzoeksters), allen te Amsterdam, de Commissie gelijke
behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Voetbalvereniging
(….) te Amsterdam (hierna: de wederpartij), jegens hen heeft gehandeld in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoeksters waren lid van de voetbalvereniging van de wederpartij.
Verzoeksters speelden handbal. Op 16 mei 1994 werd aan verzoeksters
meegedeeld dat zij geen stemrecht hadden binnen de vereniging, hetgeen in de
statuten van de wederpartij is vastgelegd. Verzoeksters hebben vervolgens hun
lidmaatschap van de vereniging opgezegd. De wederpartij heeft verzoeksters
gehouden aan hun contributieverplichting voor het jaar 1994/1995.
Verzoeksters zijn van mening dat de bepaling met betrekking tot het stemrecht
in de statuten van de wederpartij, in strijd is met de wetgeving gelijke
behandeling en dat zij om die reden niet aan hun contributieverplichting
gehouden kunnen worden.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunt schriftelijk toegelicht.

Partijen zijn vervolgens opgeroepen en hebben hun standpunt nader toegelicht
tijdens een zitting op 3 december 1996.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeksters
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. (….) (verzoekster)
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (secretaris)
– mw. (….) (oudvoorzitter handbalcommissie)
– dhr. (….) (oudvoorzitter (….))

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeksters waren lid van de voetbalvereniging van de wederpartij.
Verzoeksters speelden handbal.

3.2. De statuten van de wederpartij werden in 1980 gewijzigd.
In artikel 4 lid 1 sub c van deze statuten is vastgelegd dat de leden die
handballen worden aangemerkt als `buitengewoon lid’.
Artikel 5 van de statuten van de wederpartij luidt als volgt: `Stemgerechtigd
zijn: Ereleden, leden van verdienste en de gewone werkende leden’.

3.3. Op een ledenvergadering op 16 mei 1994 werd aan verzoeksters meegedeeld
dat zij op grond van genoemde bepalingen geen stemrecht hadden binnen de
vereniging.

3.4. Eerstgenoemde verzoekster heeft vervolgens bij brief van 29 oktober 1994
haar lidmaatschap van de vereniging van de wederpartij met onmiddellijke
ingang opgezegd. Ook de andere verzoeksters hebben nadien hun lidmaatschap
opgezegd.

3.5. Verzoeksters hebben de Nederlandse Handbal Vereniging (NHV) afdeling
Midden Holland (MH) verzocht hen over te schrijven van de vereniging van de
wederpartij naar een andere vereniging. Bij brief van 18 november 1994 is de
NHV met deze overschrijving akkoord gegaan.

3.6. De wederpartij heeft de opzegging van verzoeksters bij brief van 9
november 1994 bevestigd, maar heeft verzoeksters gehouden aan hun
contributieverplichting voor het jaar 1994/1995. Opzegging van het
lidmaatschap voor dat seizoen had namelijk vóór 31 mei 1994 moeten
plaatsvinden. Verzoeksters hebben geweigerd de betreffende contributie te
betalen.

3.7. Bij brief van 29 november 1994 hebben verzoeksters aangegeven bereid te
zijn een vierde deel van de contributie over dat jaar te betalen.

3.8. De wederpartij heeft over de betaling van de contributie een interne
procedure aanhangig gemaakt bij de Straf- en Protestcommissie (VSPC).
Verzoeksters konden zich met de uitspraak niet verenigen en zijn daarom in
beroep gegaan bij de Commissie van Beroep.

3.9. Verzoeksters zijn na een zitting van de Commissie van Beroep op 6
februari 1995, waarvoor zij niet werden uitgenodigd, bij uitspraak van 9
februari 1995 in het ongelijk gesteld en veroordeeld alsnog de totale
contributie te voldoen en tevens een bijdrage in de proceskosten te betalen
van ƒ 100.

3.10. Medio 1995 heeft de wederpartij tijdens een speciale ledenvergadering
aan haar leden een voorstel gedaan tot aanpassing van de statuten ten aanzien
van het stemrecht. Alle aanwezigen gingen hiermee akkoord met als gevolg dat
de statuten met ingang van 22 september 1995 zodanig gewijzigd zijn dat aan
alle leden stemrecht is verleend, ongeacht de sport die men bedrijft.

De standpunten van partijen

3.11. Verzoeksters stellen het volgende.

Artikel 5 van de statuten van de wederpartij, zoals het luidde in 1994, had
tot gevolg dat de leden die handbalden van stemrecht waren uitgesloten. Er is
sprake van door de wetgeving gelijke behandeling verboden indirecte
discriminatie, omdat binnen de wederpartij met name of uitsluitend vrouwen de
handbalsport beoefenen. Verzoeksters zijn van mening dat zij om die reden
niet gehouden zijn de betreffende contributie te betalen.

3.12. De statuten van de wederpartij zijn in 1980 al eens gewijzigd. De reden
daarvoor was dat het voetbalbestuur bijna was weggestemd door de
handballeden. De statuten werden toen zodanig gewijzigd dat de handballeden
geen stemrecht meer hadden.

3.13. Verzoeksters hebben geen uitnodiging gekregen voor de zaak bij de VSPC,
noch voor de zitting bij de Commissie van Beroep, zodat zij zich niet hebben
kunnen verdedigen. Door geen van beide instanties is een uitspraak gedaan
over de discriminatoire bepaling in de statuten van de wederpartij.

3.14. De wederpartij stelt het volgende.

Men beschouwde de in 1909 opgerichte vereniging indertijd in eerste instantie
als voetbalclub. De sporten die er later bijkwamen werden als onderafdeling
beschouwd. In de jaren vijftig werd door vrouwen de handbalafdeling
opgericht, en door mannen de honkbalafdeling. De honkbalafdeling bestaat niet
meer.

De invloed die de onderafdeling – in dit geval de handbalafdeling – had, werd
altijd uitgeoefend via een commissie, die werd voorgedragen door de
handballeden en welke uitsluitend bestond uit handballeden. Deze commissie
bepaalde autonoom het beleid binnen de handbalafdeling. Daarnaast had de
commissievoorzitster toegang tot de maandelijkse bestuursvergaderingen om
eventuele wensen naar voren te brengen.

3.15. Dat er geen sprake is van het bewust of onbewust discrimineren van
vrouwen blijkt uit het feit dat de wederpartij binnen de voetbalafdeling ook
vrouwelijke voetballers heeft. Deze hebben hetzelfde stemrecht als mannelijke
voetballers. Indien zich ooit een team mannelijke handballers bij de
wederpartij als lid zou hebben aangemeld, dan zouden deze mannen ook geen
stemrecht hebben. Feit is echter dat de handbalafdeling alleen vrouwelijke
teams kent.

3.16. Vóór aanvraag van het lidmaatschap heeft een ieder het recht de
statuten in te zien. Staan in die statuten passages waar men zich niet in kan
vinden, dan kan men op dat moment besluiten niet als lid toe te treden.
Wanneer de uitleg over het stemrecht op 16 mei 1994 onacceptabel was geweest,
had men nog voor 31 mei 1994 het lidmaatschap binnen de gestelde termijn op
kunnen zeggen. Men grijpt het onderwerp van de statuten en het stemrecht aan
om zonder betaling van contributie de wederpartij te kunnen verlaten, om
direct bij een andere vereniging te gaan spelen. De feitelijke reden voor het
vertrek van verzoeksters komt voort uit onvrede over een herindeling van de
teams door de handbal-commissie.

3.17. Over de inhoud van de statuten kan men natuurlijk van mening
verschillen, maar deze geven geen aanleiding om de wederpartij van
discriminerend gedrag te betichten. Discriminatie is een term die nogal
gevoelig ligt en die door het bestuur van de wederpartij en de vele
vrijwillig(st)ers binnen de wederpartij als uitermate beledigend wordt
ervaren. De wederpartij is een kleine vereniging waarvan circa een kwart van
de leden van allochtone afkomst is. Van ballotage zoals gebruikelijk bij
chique verenigingen, is bij de wederpartij geen sprake. In principe is
iedereen welkom: man en vrouw, ongeacht geloof, huidskleur of afkomst.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeksters onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt bij het aanbieden van goederen of diensten dan
wel bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake
zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c in samenhang met artikel 1 van de
Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

4.2. Artikel 7 lid 1 sub c AWGB verbiedt het maken van onderscheid bij het
aanbieden van goederen en diensten en bij het sluiten, uitvoeren of
beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt door
instellingen die werkzaam zijn op het gebied van onder meer welzijn. Het
begrip welzijn omvat volgens de Memorie van Toelichting mede het terrein van
de sport. (Tweede Kamer, 1991-1992, 22 014, nr. 3, blz. 26.) Het terrein
waarop de activiteiten van de wederpartij zich afspelen valt daarmee als
zodanig onder de door de wet bestreken terreinen.

4.3. Dit wil evenwel niet zeggen dat de handelingen van de wederpartij als
sportvereniging zonder meer onder het bereik van de AWGB vallen. Dit is
immers afhankelijk van de vraag of een sportvereniging goederen of diensten
als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c AWGB aan zijn leden aanbiedt.
De Commissie dient na te gaan of daar in dit geval sprake van is.

4.4. Verzoeksters zijn van mening dat de wederpartij in de statutaire
uitwerking van het stemrecht van de verschillende soorten leden onderscheid
maakt op grond van geslacht en dat zij om die reden niet aan hun
contributieverplichting kunnen worden gehouden.

4.5. Allereerst dient dienaangaande te worden vastgesteld dat de wettelijke
bevoegdheid van de Commissie niet zo ver strekt dat zij zich kan uitlaten
over de gehoudenheid van verzoeksters aan contributiebetaling.

4.6. Ter beoordeling blijft zodoende over de vraag of de wederpartij vanwege
de statutaire stemrechtregeling in strijd handelt met de AWGB, en daaraan
voorafgaand de vraag in hoeverre het betreffende handelen onder het bereik
van de AWGB valt.

4.7. De Commissie stelt vast dat de uitoefening van het stemrecht met zich
kan brengen dat wordt gestemd over zaken die betrekking hebben op
dienstverlening aan de leden. Het stemrecht zelf is echter niet aan te merken
als een goed of dienst, dan wel een overeenkomst terzake. Het voorafgaande
betekent dat de wijze van regeling van het statutaire stemrecht binnen een
vereniging in een geval als het onderhavige buiten de reikwijdte van artikel
7 AWGB valt.

4.8. Gezien het voorafgaande komt de Commissie niet toe aan een onderzoek
naar de vraag of de regeling al dan niet in strijd is met de AWGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie acht zich niet bevoegd te oordelen of Voetbalvereniging
(….) te Amsterdam jegens mevrouw (….), mevrouw (….), mevrouw (….),
mevrouw (….), mevrouw (….), mevrouw (….), mevrouw (….) en mevrouw
(….) heeft gehandeld in strijd met artikel 7 juncto artikel 1 van de
Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. A.W.Heringa (lid Kamer), mw. mr. L. Mulder (lid Kamer), mw. I.M. Hidding(secretaris Kamer)