Instantie: Commissie gelijke behandeling, 6 maart 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster werkte bij de wederpartij in de functie van administratief
medewerkster. Zij is van mening dat de wederpartij haar in de salarisopbouw
ongelijk beloonde ten opzichte van twee mannelijke collega’s die
gelijkwaardig werk verrichtten. De Commissie concludeert dat er sprake is van
ongelijke beloning op grond van geslacht. Toekomstige carrièreperspectieven
kunnen niet als rechtvaardiging dienen voor een voortdurend verschil in
beloning. De wederpartij hanteert een ondoorzichtig salarissysteem dat leidt
tot ongelijke beloning in strijd met de wet.

Volledige tekst


4.11. Wat betreft de verwachte toekomstige carrièreperspectieven van maatman
1 heeft de Commissie al eerder geoordeeld, dat de loutere verwachting dat
iemand in de toekomst meer verantwoordelijkheden zou kunnen krijgen niet als
voldoende rechtvaardiging geldt voor een voortdurend verschil in beloning,
waar de feitelijke werkzaamheden gelijk blijven. (Commissie gelijke
behandeling, 4 juni 1996, oordeel: 96-46.)

4.12. Met betrekking tot het verschil in salarisgroei stelt de Commissie vast
dat de salarisgroei door jaarlijkse salarisverhogingen voornamelijk wordt
gebaseerd op `de trend’. Het is onduidelijk wat dit precies inhoudt. Deze
`trend’ is niet gerelateerd aan duidelijk kenbare functieveranderingen en
evenmin gerelateerd aan het salaris van betrokkenen.
Verzoekster kreeg vijf maanden na indiensttreding een salarisverhoging van ƒ
200,- per maand wegens goed functioneren. Daarna kreeg zij achtereenvolgens
per jaar een salarisverhoging van ƒ 150,-, ƒ 200,-, ƒ250,- en ƒ 100,-. Deze
verhogingen waren op `trend’ gebaseerd.
Van verzoekster is dus slechts bekend dat één van de verhogingen is
gemotiveerd op grond van haar goede functioneren.
Maatman 1 ontving na één jaar een salarisverhoging van ƒ350,-. Deze verhoging
was gebaseerd op goed functioneren, `trend’ en afspraken bij de aanstelling
(op grond van laatstgenoten salaris). Een jaar later ontving hij een
verhoging van ƒ 200,-. Deze verhoging was op `trend’ gebaseerd.
Bij maatman 1 is derhalve van één verhoging bekend dat deze een gevolg is van
zijn afspraken bij indiensttreding, van de tweede is de reden niet bekend.
Maatman 2 ontving elf maanden na indiensttreding een salarisverhoging van ƒ
500,-. Daarna kreeg hij achtereenvolgens per jaar een verhoging van ƒ 300,-,
ƒ 450,-, ƒ 300,- en ƒ 100,-. Deze verhogingen waren gebaseerd op `trend’. De
verhoging van ƒ 450,- was bovendien gebaseerd op het feit dat maatman 2 de
plaatsvervangende bedrijfsleider zou gaan opvolgen en omdat hij meer
weekenddiensten zou gaan draaien.
Van de vijf jaarlijkse salarisverhogingen die maatman 2 in de
onderzoeksperiode ontving is er derhalve slechts één nader gemotiveerd
namelijk onder verwijzing naar de verwachte toekomstige functie (zie hierover
het onder 4.9. gestelde) en het draaien van weekenddiensten.
Ook voor de salarisgroei geldt derhalve, dat er sprake is van een
ondoorzichtig beloningssysteem dat, zoals reeds is uiteengezet in 4.8., leidt
tot (verdere) ongelijke beloning.

4.13. De Commissie concludeert derhalve dat de wederpartij verzoekster ten
opzichte van de beide maatmannen niet gelijk heeft beloond.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….)
te Rotterdam jegens mevrouw (….) te Rotterdam direct onderscheid op grond
van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7A:1637ij Burgerlijk
Wetboek.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G. Nicolai(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh(secretaris Kamer)