Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 28 februari 1997

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De kosten voor een au pair zijn als kosten kinderopvang aftrekbaar. De
au pair verzorgt de kinderen en verricht geen huishoudelijk werk. Zij heeft
als beloning een toelage en kost en inwoning genoten. Verder heeft de belastingplichtige
vader een aantal kosten voor zijn rekening genomen, zoals de kosten voor
de vliegreis, de ziektenkostenverzekering en dergelijke. Tenslotte is er
nog een schriftelijke brief van de au pair waarin zij dit bevestigt. Onder
deze omstandigheden komt de rechter tot de conclusie dat de kosten kunnen
worden afgetrokken.

Volledige tekst

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.005 en
een belastingvrije som van ƒ 4.660. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende
gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen
bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier
een griffierecht geheven van ƒ 75. De inspecteur heeft een vertoogschrift
ingediend.

2.2. Een eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter
zitting van het Gerechtshof van 31 maart 1995, gehouden te ‘s-Gravenhage.
Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigden. A en B alsmede C namens
de Inspecteur, tot zijn bijstand vergezeld van D.

2.3. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd,
waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Naar aanleiding
van het ter zitting door het hof tot belanghebbende gerichte verzoek om
schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken heeft tussen het hof en
partijen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van
de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, een briefwisseling plaatsgevonden.

2.4. Een tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter
zitting van het Gerechtshof van 15 november 1996, gehouden te ‘s-Gravenhage.
Aldaar is verschenen belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van zijn
gemachtigde A, alsmede C, namens de Inspecteur.

2.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd,
waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.

2.6. Het Hof heeft op 29 november 1996 mondeling uitspraak gedaan. De voor
partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak
zijn op diezelfde datum per aangetekende post verzonden. Bij brief, ingekomen
op 9 december 1996, heeft de Inspecteur het Hof verzocht de mondelinge
uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde
griffierecht is tijdig betaald.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is,
als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en
door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen
vast te staan:

3.1. Belanghebbende was in het jaar 1991 in dienstbetrekking werkzaam als
verkoper bij D-BV. Zijn inkomsten uit arbeid bedroegen in 1991 ƒ 128.937.
De echtgenote van belanghebbende was in 1991 eveneens in dienstbetrekking
werkzaam. Haar persoonlijke arbeidsinkomen bedroeg in 1991 ƒ 54.267. Beiden
hadden een fulltime dienstverband en werkten ook regelmatig ‘s-avonds.

3.2. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben 2 kinderen, X-a, geboren
op 30 juni 1984 en X-b, geboren op 15 december 1990. Omdat in de woonplaats
van belanghebbende en in de directe omgeving daarvan geen instelling was
van waaruit kinderopvang werd geregeld, diende belangstelling in 1991 op
andere wijze voor kinderopvang te zorgen. Daartoe plaatste hij een advertentie.

3.3. Op 4 januari 1991 stelden belanghebbende en zijn echtgenote een au
pair uit Finland, E, als kinderverzorgster aan. Zij gingen met haar mondeling
een contract aan voor de periode van 4 januari 1991 tot en met eind december
1991. De kinderopvang vond plaats gedurende 4 dagen per week op 9 uren
per dag voor het kind, geboren in 1990, en gedurende 3 uren per dag (op
woensdag 5 uren) en tijdens de schoolvakanties gedurende 9 uren per dag
voor het kind, geboren in 1984. Naast de kinderopvang verrichtte de au
pair geen huishoudelijk werk.

3.4. Belanghebbende heeft in zijn aangiftebiljet de kosten voor de kinderopvang
tot een bedrag van ƒ 6.338 als beroepskosten opgenomen. In de bezwaarfase
heeft belanghebbende deze kosten verder aangevuld. In een bijdrage bij
het beroepschrift heeft hij dit als volgt gespecificeerd:

Aangifte Suppletie

Kosten vliegreis E ƒ 887,50 ƒ 1 135,00
Telefoonkosten ƒ 120,00 ƒ 500,00
Ziektekostenverzekering ƒ 947,02 ƒ 1 162,00
Toelage ƒ 5400,00 ƒ 5 400,00
Advertentiekosten ƒ 395,28 ƒ 395,28
Kosten inwoning ƒ 6420,00 ƒ 6 420,00
——— ———–
ƒ 14169,80 ƒ 15 012,28

Af: niet aftrekbaar ƒ 4,45
per uur, ƒ 4,45 x 44 weken 7832 7832
———- ———

ƒ 6337,80 7180,28
———– ———-
———– ———-

3.5. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de kosten van de kinderopvang
niet in aftrek toegestaan en in plaats daarvan de forfaitaire arbeidskostenaftrek
van ƒ 1.036 verleend.


4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of, en zo ja tot welk bedrag,
belanghebbende recht heeft op aftrek van de onder 3.4. genoemde kosten.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de hierboven genoemde
kosten voor kinderopvang als beroepskosten zijn aan te merken en derhalve
volledig aftrekbaar zijn tot een bedrag van ƒ 15.012 minus een niet-aftrekbaar
bedrag van ƒ 7.832 is ƒ 7.180. Hij doet daarbij mede een beroep op het
gelijkheidsbeginsel.

4.3. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende
geen recht heeft op aftrek van de kosten voor kinderopvang omdat belanghebbende
naar zijn mening niet aan de voorwaarden, door de staatssecretaris gesteld
in de resolutie van 31 oktober 1991, nr. DB91/1259, BNB 1992/19, heeft
voldaan omdat belanghebbende geen gedagtekende rekeningen voor kinderopvang
heeft overgelegd. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt
dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten die hij
heeft gemaakt voor kinderopvang meer bedragen dan de niet aftrekbare drempel
als bedoeld in de resolutie, in casu ƒ 7.832. Meer subsidiair neemt de
Inspecteur het standpunt in dat de totale kosten voor kinderopvang beneden
het in aftrek toegelaten forfaitaire bedrag van ƒ 1.036 blijven.

4.4. Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden
welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder
vermelde pleitnota’s. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht,
doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven
of weren toegevoegd.

5. Conclusie van partijen

Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden
uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar
inkomen van ƒ 97.861.
De Inspecteur heeft primair en subsidiair geconcludeerd tot bevestiging
van de bestreden uitspraak.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Met betrekking tot de primaire stelling van de Inspecteur overweegt
het Hof dat belanghebbende, voor zover als zulks redelijkerwijze kan worden
verlangd, uiteindelijk de benodigde rekeningen heeft overgelegd.

6.2. met betrekking tot het subsidiaire standpunt van de Inspecteur overweegt
het Hof op de verschillende onderdelen als volgt:

Kosten vliegreis:
Ter zitting heeft belanghebbende zich kunnen verenigen met het door de
Inspecteur opgevoerde bedrag: ƒ 887,50.
Ziektekostenverzekering:
Ter zitting heeft belanghebbende zich kunnen verenigen met het door de
Inspecteur opgevoerde bedrag: ƒ 947,02.
Advertentiekosten:
In casu kon niet zonder deze kosten in kinderopvang worden voorzien; zij
kunnen derhalve in aanmerking worden genomen.
Kost en inwoning:
Het is in strijd met de Nederlandse opvattingen aangaande de verzorging
van iemand die in kinderopvang voorziet, deze aan het lot over te laten
waar het voeding en onderdak betreft. De daarmede samenhangende kosten,
voor de bepaling waarvan de regels voor de loonbelasting tot uitgangspunt
hebben gediend, kunnen naar eenparig oordeel van partijen op ƒ 4103 worden
gesteld.
Kosten cursus Nederlands:
De overeengekomen toezegging dat voor een bedrag van ƒ 170 een cursus Nederlands
voor buitenlanders mag worden gevolgd, komt het Hof uitermate verstandig
voor. Het is immers bij kinderopvang van groot belang dat degenen die zich
daarmede belasten en, zoals in het onderhavige geval, uit het buitenland
afkomstig zijn, de Nederlandse taal enigermate beheersen, opdat zij de
kinderen die onder hun toezicht vallen, niet slechts kunnen begrijpen waar
het hun wensen betreft, doch evenzeer hun ongerechtvaardigde verlangens
kunnen weerstreven.
De cursus is, blijkens het daaraan te besteden bedrag, zo beperkt, dat
niet van een daardoor ontstane persoonlijke verrijking kan worden gesproken.
De kosten acht het hof derhalve in aanmerking te nemen.

6.3. De totale kosten van kinderopvang kunnen met inachtneming van het
vorenoverwogene worden gesteld op:

kosten vliegreis ƒ 887,50
telefoonkosten ƒ 500,00
ziektekostenverzekering ƒ 947,02
zakgeld ƒ 5 400,00
advertentiekosten ƒ 395,28
kost en inwoning ƒ 4 103,00
———–
ƒ 12 232,80
drempel ƒ 7 832,00
———–
in aanmerking te nemen ƒ 4 400,80

6.4. Het belastbare inkomen dient derhalve te worden verminderd tot ƒ 100.640.

7. Proceskosten

In de omstandigheid dat het beroep van belanghebbende gegrond is, vindt
het Hof aanleiding de Inspecteur op de voet van het bepaalde in artikel
5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken juncto het Besluit
proceskosten fiscale procedures te veroordelen in de kosten die belanghebbende
in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten
stelt het Hof op ƒ 500 aan reis- en verletkosten voor belanghebbende en
op ƒ 2.130 (3 punten met weegfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand, in totaal ƒ 2.630.

8. Beslissing

Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak waarvan beroep, vermindert de aanslag
tot één berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.640, veroordeelt
de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende
gevallen en vastgesteld op ƒ 2.630, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden
als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en gelast de Inspecteur
aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht
ad ƒ 75.

Rechters

Mrs Van Gorkum