Instantie: Kantonrechter Dordrecht, 30 januari 1997

Instantie

Kantonrechter Dordrecht

Samenvatting


Eiseres is ontslagen door Philips. Daarbij was doorslaggevend de lengte van
haar dienstverband. Eiseres had een relatief klein aantal dienstjaren, omdat
zij haar carrière bij Philips twee keer had onderbroken in verband met de
geboorte van haar kinderen. De rechter heeft bepaald dat ook de eerdere
dienstverbanden moeten meetellen bij het bepalen van de anciënniteit. Philips
wordt veroordeeld tot een schadevergoeding van ƒ 50 000.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

1. Bij dagvaarding van 9 april 1996 heeft eiseres gevorderd
– primair: dat gedaagde het dienstverband met eiseres zal herstellen met
ingang van 23 december 1995, althans met ingang van een door de kantonrechter
te bepalen datum, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 250 per dag, zonodig
met bepaling van het bedrag waarop eiseres recht gehad zou hebben indien het
dienstverband niet onderbroken was geweest;

– subsidiair: betaling van ƒ 58 404,92 als billijke schadevergoeding, alles
met buitengerechtelijke incassokosten van 15%, met rente en kosten.

2. Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd.

3. Bij conclusie van repliek heeft eiseres volhard bij haar vordering.

4. Gedaagde heeft daarop een conclusie van dupliek genomen.

5. Partijen hebben produkties overgelegd.

Het geschil en de beoordeling daarvan

De feiten

1.1. Eiseres is op 14 augustus 1967 op zeventienjarige leeftijd bij gedaagde
in dienst getreden. In verband met zwangerschap en de geboorte van haar twee
kinderen heeft zij het dienstverband in 1970 en 1974 opgezegd(voor de duur
van respectievelijk ca 3 en 2 jaar) om steeds daarna weer bij eiseres in
dienst te treden.

1.2. Op 23 december 1995 is eiseres ontslagen, met toestemming van de RDA, in
het kader van een reorganisatie waarbij 21 werknemers moesten afvloeien. Al
met al is eiseres gedurende in totaal 24 jaar en 4 maanden bij gedaagde in
dienst geweest,
verdeeld over drie dienstverbanden. Het derde en laatste dienstverband duurde
18,5 jaar.

1.3. Ingevolge art. 9 lid 2 en 3 van het delegatiebesluit 1993 dient gedaagde
bij collectief ontslag het anciënniteitsbeginsel te hanteren. Gedaagde heeft
dit gedaan, en zij heeft daarbij ten aanzien van eiseres uitsluitend het
laatste dienstverband van 18,5 jaar meegeteld. Dit leidde ertoe dat eiseres
op de 15e plaats terecht kwam (gerekend vanaf de laatst in dienst gekomene),
en zo behoorde tot de 21 ontslagen werknemers.

de vordering

2.1. Eiseres stelt dat gedaagde het anciënniteitsbeginsel ten aanzien van
haar onjuist heeft toegepast, dat de R.D.A. ten onrechte de ontslagvergunning
heeft verleend, en dat het ontslag daardoor kennelijk onredelijk is. Zij
vordert – kort gezegd – herstel van het dienstverband subsidiair
schadevergoeding naar billijkheid van ƒ 58 404,95.

2.2. Eiseres legt daaraan ten grondslag dat gedaagde in redelijkheid rekening
had moeten houden met de totale periode dat eiseres bij gedaagde in dienst is
geweest, i.c. van 24 jaar en 4 maanden. In dat geval was zij op de 22e plaats
gekomen, en had zij haar werk kunnen behouden. Doordat gedaagde slechts het
laatste dienstverband, ingaande 27 september 1976, heeft meegeteld valt zij
ten onrechte in de groep `wijkers’.
Zij stelt dat zij als vrouw door de wijze waarop gedaagde het
anciënniteitsbeginsel hanteert (indirect) gediscrimineerd is, en beroept zich
op art. 7A: 1637ij BW dat een dergelijke discriminatie verbiedt.

2.3. Subsidiair voert eiseres aan dat gedaagde – in tegenstelling tot eiseres
– geen enkel te respecteren belang heeft bij haar uitleg van het
anciënniteitsbeginsel, en meer subsidiair dat de gevolgen van het ontslag,
mede in aanmerking genomen de voor haar getroffen voorzieningen en de voor
haar bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, te ernstig zijn
vergeleken met het belang van Philips bij die beëindiging.

het verweer

3.1. Gedaagde bestrijdt de stellingen van eiseres gemotiveerd.

3.2. Gedaagde meent dat zij terecht uitsluitend de duur van het derde,
laatste, dienstverband heeft meegeteld, i.c. 18 jaar en zes maanden.

Zij betwist niet dat gedaagde, had zij ruim 24 jaar anciënniteit gehad, niet
was ontslagen. Gedaagde voert aan dat de keuze van eiseres om bij het krijgen
van kinderen gedurende enige tijd het werk te onderbreken geheel in de
privésfeer ligt, en zij daartoe niet door Philips is genoodzaakt, terwijl ook
objectief geen enkele noodzaak daartoe bestond.

3.3. Indien eiseres was ingedeeld op de 21e plaats zou het gevolg daarvan
geweest zijn dat in haar plaats een ander zou worden ontslagen. Het betreft
mevrouw G, eveneens een ca. 47-jarige gehuwde vrouw met kinderen, die
bovendien van buitenlandse afkomst is, wat haar kansen op de arbeidsmarkt
beïnvloedt.

Er kan aldus gedaagde, dus geen sprake zijn van ongeoorloofde discriminatie
op grond van geslacht, omdat het gaat om de (anciënniteits)positie van de ene
vrouw tegenover de andere vrouw.

3.4. Voorts voert gedaagde aan dat een belangenafweging niet leidt tot de
uitkomst dat het ontslag onredelijk zou zijn, gelet de op de op eiseres van
toepassing zijnde Regeling Aanpassing Personeelsbezetting.

de beoordeling

4.1. De kantonrechter dient zelfstandig zich een oordeel te vormen, los van
de visie van de RDA.

4.2. Het Delegatiebesluit 1993 (art. 9), waarin de anciënniteit is
neergelegd, geeft geen waterdichte definitie van het begrip anciënniteit.
Zowel de uitleg van gedaagde als die van eiseres is verdedigbaar.
In de meeste gevallen zal de toets die gedaagde aanlegt, i.e. de duur van het
(laatste) dienstverband toereikend zijn. Is er sprake van meerdere,
achtereenvolgende, dienstverbanden, dan valt niet in te zien waarom daar
bijvoorbaat geen rekening mee gehouden zou kunnen worden.

4.3. Het is een feit van algemene bekendheid dat, zeker omstreeks 1970,
vrouwen meer dan mannen hun loopbaan tijdelijk onderbraken, en wel in verband
met het krijgen en verzorgen van hun nog jonge kinderen.
Gelet op de – ten aanzien van het werk neutrale – reden van werkonderbreking
is aannemelijk dat vrouwen na afloop (ook) bij de oude werkgever hebben
gesolliciteerd.

4.4. Gelet op het voorgaande kan als vaststaand worden aangenomen dat het
patroon van werkonderbreking met terugkeer bij dezelfde werkgever onder
vrouwen significant meer voorkomt dan onder mannen, althans in die jaren.
Dit gegeven, en niet de vraag of die onderbreking beslist noodzakelijk was,
is bepalend voor de vraag of van (indirecte) discriminatie sprake is.

4.5. Nu daaruit volgt dat meer vrouwen dan mannen getroffen worden door
berekening van de anciënniteit zonder rekening te houden met eerdere
dienstverbanden, terwijl de berekening die daar wèl rekening mee houdt
evenzeer verdedigbaar is, moet de wijze waarop gedaagde de anciënniteit van
eiseres bepaalt als discriminatoir worden verworpen.

5.1. De kantonrechter overweegt – ten overvloede, en ter illustratie – dat
ook binnen de rechterlijke macht in de jaren 70 nog als aanvaardbaar gold
(althans voor velen) dat part-time werken geen anciënniteit kon opleveren.
Nadien zijn ook daar de regels veranderd.

6.1. Het inmiddels doorgebroken inzicht dat niet alleen het krijgen van
kinderen maar ook een goede verzorging en opvoeding een maatschappelijk
belang opleveren, rechtvaardigt dat niet uitsluitend de groep vrouwen die als
vanzelfsprekend hun persoonlijke carrière daarvoor (enige tijd) opzij heeft
gezet daarvoor de rekening gepresenteerd krijgt, maar dat de lasten, zo breed
als redelijkerwijs mogelijk is, gespreid worden.

6.2. Tegen die achtergrond is het niet meer dan rechtvaardig dat de vrouw,
die door tijdelijk ontslag te nemen risico’s (van ziekte en werkloosheid)
neemt, niet ook nog met het risico van annciënniteitsverlies opgescheept
wordt.

7.1. Gedaagde voert als verweer aan dat, indien eiseres vanwege een andere
berekening van haar anciënniteit in dienst zou blijven, een ander in haar
plaats ontslagen zou worden. Het gaat in casu om een even oude gehuwde vrouw
met kinderen met een dienstverband van ruim 21 jaar. Nu het gaat om de
anciënniteitspositie van de ene vrouw tegenover de andere, zou er geen sprake
zijn van discriminatie op grond van geslacht.

7.2. Deze redenering van gedaagde gaat niet op. Het is immers grotendeels
toeval of degene die in plaats van eiseres ontslagen zou worden een man of
een vrouw is. Slechts het gedeelte van de werknemers dat in die peer-group
vrouw is, is daarvoor bepalend.
Anderzijds is de kans op anciënniteitsverlies door breuken in de carrière in
verband met het krijgen van kinderen en hun verzorging en opvoeding voor
vrouwen zonder meer vele malen groter dan voor mannen. Een bepaling van de
anciënniteit door samenvoeging van dienstverbanden zal over het geheel
genomen grotendeels vrouwen begunstigen, terwijl daartegenover een groep
vrouwen èn mannen benadeeld wordt, en niet waarschijnlijk is dat vrouwen
daarin vele malen oververtegenwoordigd zijn.

8.1. Op grond van het voorgaande moet het ontslag, al is toestemming door de
RDA verleend, toch aangemerkt worden als kennelijk onredelijk.

9.1. Ten overvloede:
Met betrekking tot de subsidiaire stelling van eiseres dat gedaagde geen
enkel te respecteren belang heeft bij het hanteren van de anciënniteitsregel
conform de beslissing van de RAD wordt opgemerkt dat het niet optellen van de
consecutieve dienstverbanden voor gedaagde het voordeel van de eenvoud heeft.
Bij het hanteren van het totaal van dienstverbanden als criterium rijzen
immers nieuwe vragen, zoals de vraag of werknemers die tussendoor elders
werkzaam geweest zijn op dezelfde manier behandeld moeten worden als eiseres.
De kantonrechter dunkt van wel, nu regels zo simpel mogelijk moeten zijn,
behoudens voldoende zwaarwegende redenen om daarvan af te wijken.

10.1. Eiseres heeft primair herstel van de dienstbetrekking gevorderd. Nu
aannemelijk is dat gedaagde na de reorganisatie haar niet in haar oude of een
vergelijkbare functie kan plaatsen, wordt de vordering tot herstel afgewezen,
met bepaling van een billijke schadevergoeding.

11.1. De kantonrechter bepaalt de schadevergoeding op ƒ 50 000 bruto, gelet
op leeftijd, duur van het dienstverband, en verdere omstandigheden, waaronder
de toepasselijkheid van de Regeling Aanpassing Personeelsbezetting van
gedaagde, op welke schadevergoeding gedaagde hetgeen ingevolge de R.A.P.
reeds aan eiseres is betaald in mindering kan brengen. Voorts geldt dat de
R.A.P. op eiseres van toepassing zal blijven met uitzondering van die
bepalingen die een betaling van gedaagde aan eiseres met zich zouden brengen.

12.1. De door eiseres gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden
afgewezen, nu, zoals gedaagde terecht aanvoert, het vonnis constitutief is
ten aanzien van de verplichting tot schadevergoeding, en gedaagde daarom tot
op heden niet in verzuim geweest kan zijn.

Gedaagde zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van eiseres
worden veroordeeld.

Beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding wegens
kennelijk onredelijk ontslag van het netto equivalent van ƒ 50 000
(vijftigduizend gulden), met dien verstande dat gedaagde op genoemd bruto
bedrag in mindering brenge hetgeen door haar op grond van de R.A.P. aan
eiseres bruto is voldaan.

veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiseres, tot op
heden begroot op ƒ 1570,60 aan verschotten, waaronder ƒ 1200 aan salaris van
de gemachtigde van eiseres.

Rechters

Mrs Van Schaijck-Hijmans Stoop