Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 28 januari 1997

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Verdachte heeft als Nederlander op de Filippijnen meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met een Filippijns meisje van negen jaar. Daarnaast heeft hij meermalen op de Filippijnen gemeenschap gehad met een veertienjarig meisje.
De rechtbank oordeelt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in deze zaak en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan acht maanden voorwaardelijk.

Volledige tekst

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 januari 1997.

De verdachte, bijgestaan door mr. J. Knap, advocaat te Amsterdam, is verschenen en gehoord.

De officier van justitie, mr. Den Os, heeft gevorderd dat verdachte terzake van de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht door het Leger des Heils

De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen is vermeld in de hierna weergegeven fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.

De bewijsmiddelen

P.M.

Dagvaarding van verdachte

Hierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op dinsdag 14 januari 1997, te 14.00 uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, Juliana van Stolberglaan 2, teneinde terecht te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven. Ik verwijs naar de mededelingen onder 1, 3, 5, 6, 8 en 9 op de achterzijde van dit blad.
(..)
Aan bovengedagvaard persoon wordt tenlastegelegd dat

1. hij als Nederlander in/op de Filipijnen in of omstreeks de periode van 4 januari 1996 tot 12 januari 1996 meerdere keren, althans een keer, met een meisje, genaamd P, geboren op 12 april 1986 in de provincie Pampaya, Filipijnen, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtelijke handeling(en) hierin dat hij, verdachte alstoen aldaar genoemd meisje op het ontblote lichaam heeft gekust en/of haar vagina althans haar lichaam heeft gestreeld althans aangeraakt en/of genoemd meisje ontuchtig zijn, verdachtes penis heeft laten vasthouden en/of zich (vervolgens) door haar heeft laten masturberen en/of zijn ontblote penis tegen, althans op haar ontblote vagina heeft gehouden;
art. 244 Wetboek van Strafrecht

2. hij als Nederlander in/op de Filipijnen in of omstreeks de periode van 4 januari 1996 tot 12 januari 1996 meerdere keren, althans een keer, met een meisje, genaamd M, geboren op 28 januari 1981, die toen de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het sexueel binnendringen van het lichaam van die M hebbende hij, verdachte, immers alstoen meerdere keren, althans één keer, zijn penis in de vagina en/of mond van die M gebracht;
art. 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft namens verdachte het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – de volgende argumenten aangevoerd:

1. Er is mogelijk sprake van dubbel vervolging nu geen formele overdracht van de strafzaak door de Filippijnse autoriteiten aan Nederland heeft plaatsgevonden want:
– niet duidelijk is op de vervolging op de Filippijnen is gestaakt, en;
– Nederland heeft nadat zij het formele verzoek van de Filippijnen tot overname van de zaak kreeg, het politieel en gerechtelijk vooronderzoek opnieuw en geheel overgedaan;

2. Het is niet duidelijk of de vervolging van verdachte op de Filippijnen voldeed aan de algemene beginselen van een behoorlijke strafvordering en/of de beginselen van artikel 5 en 6 van het Verdrag van Rome, terwijl dit na de overname ook van invloed is op de ontvankelijkheid van de Nederlandse officier van justitie. De raadsman noemt ter illustratie dat hij nergens heeft kunnen terugvinden: dat verdachte in de Filippijnen is gehoord op de daar tegen hem gerezen verdenking, dat hij voldoende snel voor een rechter is geleid, dat er een tolk bij dat verhoor aanwezig is geweest enz.
Ad 1: Niet beslissend is of op de Filippijnen de vervolging definitief is gestaakt en evenmin of sprake is van een overname van strafvervolging in eigenlijke zin door de Nederlandse autoriteiten dan wel een zelfstandig door het openbaar ministerie alhier aangevangen vervolging.
Artikel 68 lid 2 Sr. bepaalt dat geen vervolging wegens hetzelfde feit tegen dezelfde persoon plaatsvindt, wanneer er sprake is van (zakelijk weergegeven) een buitenlands vonnis, dat kracht van gewijsde heeft, in geval van:
1e vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2e veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring.
Artikel 68 lid 3 Sr. bepaalt dat niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging. Geen van genoemde situaties doet zich voor in de onderhavige zaak, in welke het verdachte zelf is geweest die ervoor gekozen heeft om zich aan de op de Filippijnen in gang gezette strafvervolging feitelijk te onttrekken.

Ad 2: Verdachte zelf heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij de wijze waarop het onderzoek en de vervolging zowel op de Filippijnen als in Nederland heeft plaatsgevonden, als correct heeft ervaren.
Daartegenover is niet aannemelijk geworden dat zich in het kader van de op de Filippijnen in gang gezette strafvervolging enige schending van internationale verdragsbepalingen dan wel beginselen van een behoorlijk procesrecht heeft voorgedaan met een rechtstreekse betekenis voor het onderhavige strafproces zodanig, dat zulks behoort te leiden tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn vervolging.
De rechtbank verwerpt dan ook het ten deze gevoerde verweer.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen
– elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft -staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij de dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventuele in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in zijn verdediging is geschaad- de inhoud van de telastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.

Dagvaarding van verdachte

Hierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op dinsdag 14 januari 1997, te 14.00 uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, Juliana van Stolberglaan 2, teneinde terecht te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven. Ik verwijs naar de mededelingen onder 1, 3, 5, 6, 8 en 9 op de achterzijde van dit blad.
(..)
Aan bovengedagvaard persoon wordt tenlastegelegd dat

1. hij als Nederlander op de Filipijnen in de periode van 4 januari 1996 tot 12 januari 1996 meerdere keren, met een meisje, genaamd P, geboren op 12 april 1986 in de provincie Pampaya, Filipijnen, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) hierin dat hij, verdachte alstoen aldaar genoemd meisje op het ontblote lichaam heeft gekust en haar lichaam heeft gestreeld althans aangeraakt en genoemd meisje ontuchtig zijn, verdachtes penis heeft laten vasthouden en zich (vervolgens) door haar heeft laten masturberen gehouden;
art. 247 Wetboek van Strafrecht

2. hij als Nederlander op de Filipijnen in de periode van 4 januari 1996 tot 12 januari 1996 meerdere keren, met een meisje, genaamd M, geboren op 28 januari 1981, die toen de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het sexueel binnendringen van het lichaam van die M hebbende hij, verdachte, immers alstoen meerdere keren, zijn penis in de vagina en/of mond van die M gebracht;
art. 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

De toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet.

De raadsman heeft namens verdachte gewezen op de verschillen tussen de Filippijnen en Nederland als het gaat om de strafbaarheid van de onderhavige feiten. Hij wijst erop dat er tussen de Filippijnse en Nederlandse strafwet verschillen zijn in de grondnorm en andere opvattingen bestaan met betrekking tot de strafwaardigheid van de onderhavige feiten en de beschermde belangen.
Voorzover daarmee bedoeld is aan te voeren dat de Nederlandse strafwet in casu niet van toepassing zou zijn op de onderhavige feiten verwerpt de rechtbank dit verweer.

Artikel 5, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht eist niet dat de gedraging in het land waar zij werd begaan ook strafbaar is op gelijke wijze als in Nederland. Op de onder 1 en 2 telastgelegde feiten, die op de Filippijnen zijn begaan, is door de Filippijnse wet straf gesteld, terwijl die feiten in Nederland als misdrijven worden beschouwd. Ten aanzien van genoemde feiten is derhalve de Nederlandse strafwet van toepassing.

De eveneens door de raadsman geopperde mogelijkheid dat de straftoemeting op de Filippijnen zou verschillen van die in Nederland doet hieraan niets af.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.

Verdachte is deswege strafbaar, nu te zijnen aanzien geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.

Verdachte heeft als Nederlander op de Filippijnen meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met en Filippijns meisje van 9 jaar. Daarnaast heeft verdachte meermalen op de Filippijnen gemeenschap gehad met een 14-jarig Filippijns meisje, door wie hij zich voorts enkele malen met de mond heeft laten bevredigen.

Verdachte heeft zich, door deze ontuchtige handelingen te plegen op de Filippijnen – alwaar veelvuldig meisjes op jonge leeftijd geronseld worden ten behoeve van de prostitutie – schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven. In het bijzonder wordt verdachte verweten dat hij met het plegen van deze feiten in het geheel geen rekening heeft gehouden met de ernstige psychische schade die kinderen kan worden toegebracht door sexueel misbruik. En voorts dat het meisjes betreft, die als gevolg van de ellendige sociale/economische situatie, waarin zij verkeerden, in de prostitutie terecht waren gekomen.

De rechtbank houdt rekening met het rapport d.d. 9 januari 1997 van A.L. Elsman, psychiater te Den Haag, waarin wordt geconcludeerd dat de telastgelegde feiten verdachte in enigszins verminderde tot verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank maakt deze conclusie tot de hare. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het andersluidende oordeel van de deskundige A.X. van Naersen, psycholoog te Utrecht. Deze concludeert in zijn rapport d.d. 17 december 1996 dat de telastgelegde feiten ten volle aan verdachte zijn toe te rekenen. Deze conclusie komt de rechtbank in het licht van de door de psycholoog gerapporteerde bevindingen, bezien in samenhang met het rapport van de psychiater onbegrijpelijk en onjuist voor.
De rechtbank acht het, gezien de rapportages van psycholoog Van Naersen en psychiater Elsman, niet noodzakelijk om verdachte een aanvullend psychologisch onderzoek in het Pieter Baan Centrum te Utrecht te laten ondergaan, zoals door de Afdeling Reclassering van het Leger des Heils wenselijk wordt genoemd.

De rechtbank gaat eveneens voorbij aan het oordeel van de afdeling Reclassering van het Leger des Heils, waarin geconcludeerd wordt dat verdachte, gezien zijn persoonlijkheid detentie-ongeschikt zou zijn. Dit omdat in het rapport van de reclassering niet verder uitgelegd wordt waarom zij tot deze conclusie komt en deze conclusie ook niet gesteund wordt door de bevindingen van de psycholoog Van Naersen en de psychiater Elsman.
De rechtbank laat meewegen dat binnen de Nederlandse penitentiaire inrichtingen mogelijkheden bestaan van opvang en begeleiding in het geval zich ten aanzien van verdachte problemen zouden voordoen.

In alle eerdergenoemde rapportages wordt geconcludeerd dat een intensieve vorm van therapie noodzakelijk is. Daarbij raadt psycholoog Van Naersen groepstherapie ten sterkste af en adviseert psychiater Elsman een structurerende vorm van individuele psychotherapie naast medicamenteuze therapie, waarvoor de ambulant poliklinische behandeling in de Van der Hoevenkliniek in aanmerking zou komen. Tot slot adviseert de reclassering om behandeling in het kader van een ondertoezichtstelling van die instelling te laten plaatsvinden.

Gelet op de diverse rapporten over verdachte is de rechtbank ervan overtuigd dat een intensieve individuele behandeling van verdachte noodzakelijk is en dat bij het uitblijven daarvan de kans op herhaling aanwezig is. Om deze redenen zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf na te melden bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht verbinden.

De rechtbank acht het, nu ten aanzien van de behandeling nog geen intake-procedure heeft plaatsgevonden, dienstig ten behoeve van de reclassering het navolgende te overwegen.

De rechtbank is van oordeel dat bij voorkeur individuele psychotherapeutische behandeling (al dan niet met medicamenteuze ondersteuning) dient plaats te vinden in de Van der Hoevenkliniek te Utrecht (ambulant poliklinische behandeling). Voor het geval zulks tijdens de intake-procedure op onoverkomelijke problemen blijkt te stuiten, noemt de rechtbank in volgorde van voorkeur de navolgende alternatieven:
– een daderbehandeling bij het ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg, Centraal Bureau Leiden;
– een behandeling bij het Riagg te Den Haag;
– een behandeling bij een in overleg met en op aanwijzing van de reclassering (Leger des Heils) te kiezen therapeut.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank ten gunste van verdachte laten meewegen dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.

De rechtbank wijst het door verdachte gedane aanbod tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte af, aangezien het onvoorwaardelijk deel van de door haar op leggen vrijheidsstraf de zes-maandenlimiet van artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht te boven gaat.

De toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 245, en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank,

verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen uitmaakt:

feit 1:

met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;

feit 2:

met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;

verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte te dier zake tot:

gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden:

dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de afdeling reclassering van de Stichting het Leger des Heils in het Arrondissement ‘s-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;

dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal stellen onder individuele psychotherapeutische behandeling op de wijze als in de rechtsoverwegingen vermeld en zolang onder behandeling zal blijven als de betreffende therapeut, in overleg met de afdeling reclassering van de Stichting het Leger des Heils in het Arrondissement ‘s-Gravenhage, noodzakelijk zal achten.

Geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de Filippijnen bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard;
spreekt hem daarvan vrij.

Rechters

Mrs Verheij, Quadekker, Sleeswijk Visser-De Boer