Instantie: Hoge Raad, 24 januari 1997

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting


Het hof heeft een omgangsregeling voor de kinderen vastgesteld. De moeder
wenst hieraan niet te voldoen. De vader vordert nakoming van de
omgangsregeling op straffe van een dwangsom, en deze dwangsom te verrekenen
met de kinderalimentatie. De dwangsom van ƒ 500 voor elk weekend zonder
maximum wordt toegekend, de verrekening wordt geweigerd door het hof.
Hiertegen komt de man in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de vrouw in persoon tot nakoming van de
omgangsregeling is veroordeeld en dat zij derhalve, ingeval zij in gebreke
blijft aan die veroordeling te voldoen, ook in persoon de dwangsom verbeurt.
Het karakter van een dwangsom als middel om druk uit te oefenen op de persoon
van de moeder, gezien in verband met de bestemming van die alimentatie voor
de verzorging en opvoeding van het kind, brengt teweeg dat een beroep door de
man op de verrekening van die alimentatie met die dwangsom naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.

Volledige tekst

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie – verder te noemen: de man – heeft bij exploit van 24 mei
1995 verweerster in cassatie – verder te noemen: de vrouw – in kort geding
gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Breda en gevorderd de vrouw
te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling, zoals vastgelegd bij de
beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 23 februari 1995, op
straffe van een dwangsom van ƒ 500 per dag of een gedeelte daarvan, dat de
vrouw in gebreke blijft de door het Hof vastgelegde omgangsregeling met de
twee minderjarige kinderen van partijen na te komen, en hem te machtigen de
dwangsommen die de vrouw mocht verbeuren bij niet-nakoming van het in deze te
wijzen vonnis, te verrekenen met zijn verplichtingen tot betaling van de
bijdrage in de kosten van levensonderhoud en opvoeding van de kinderen.
Tegen de niet-verschenen vrouw heeft de President verstek verleend.
Bij vonnis van 16 juni 1995 heeft de President de vrouw veroordeeld tot
nakoming van de omgangsregeling, zoals vastgelegd bij beschikking van
voormeld Hof van 23 februari 1995, met ingang van 30 juni 1995, zulks op
straffe van een dwangsom van ƒ 150 voor elk weekend of gedeelte daarvan, dat
de vrouw in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum van ƒ
6000 aan te verbeuren dwangsommen, en het meer of anders gevorderde
geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof
te’s-Hertogenbosch.
Bij arrest van 2 november 1995 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd,
doch uitsluitend voor zover de door de vrouw te verbeuren dwangsommen werden
vastgesteld op ƒ 150 voor elk weekend of gedeelte daarvan, dat de vrouw in
gebreke blijft te voldoen aan het vonnis, met een maximum van ƒ 6000. In
zoverre opnieuw rechtdoende heeft het Hof die dwangsommen vastgesteld op ƒ
500 voor elk weekend of gedeelte daarvan, dat zij in gebreke blijft te
voldoen aan het bestreden vonnis van de President, zonder maximum, en het
meer of anders gevorderde ontzegd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De
cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
De man heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Asser strekt tot vernietiging van het
arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 2 november 1995 en tot
verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar een
aangrenzend hof.

3. Beoordeling van het middel

3.1. De man dient alimentatie te betalen ten behoeve van de twee uit het door
echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen geboren kinderen, die bij de
vrouw verblijven. Bij beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van
23 februari 1995 is op verzoek van de man een omgangsregeling met de kinderen
getroffen.

3.2 In het onderhavige kort geding heeft de man, stellende dat de vrouw geen
uitvoering aan de omgangsregeling heeft gegeven, gevorderd de vrouw te
veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom,
met machtiging om de dwangsommen die de vrouw in geval van niet-nakoming zou
verbeuren, te verrekenen met de door hem ten behoeve van de kinderen te
betalen alimentatie. Het Hof heeft bij het bestreden arrest de door de
President uitgesproken veroordeling van de vrouw om de omgangsregeling na te
komen bekrachtigd en, met vernietiging van het vonnis in zoverre, de aan die
veroordeling verbonden dwangsom opnieuw vastgesteld. Het heeft de verzochte
machtiging evenwel geweigerd; hiertegen richt zich het middel.

3.3. Het Hof heeft zijn oordeel dat de door de vrouw te verbeuren dwangsommen
niet voor verrekening met de door de man voor de kinderen te betalen
onderhoudsbijdragen in aanmerking komen, hierop doen steunen dat niet is
voldaan aan het vereiste van art. 6:127 BW dat partijen wederkerig elkaars
schuldenaar zijn, nu de vrouw de kinderalimentatie ontvangt als verzorgster
en opvoedster van de kinderen, maar de dwangsommen in privé, dus op
persoonlijke titel verbeurt.

Het middel bestrijdt deze gedachtengang uitsluitend op grond van de in het
middel naar voren gebrachte opvatting dat de vrouw ook bij het belemmeren van
de uitoefening door de man van diens recht op omgang en bij het weigeren de
omgangsregeling na te komen handelt in haar kwaliteit van verzorgster en
opvoedster van de kinderen en dat zij in ieder geval daarbij een dubbele
hoedanigheid heeft, namelijk `zowel privé als qq’. Daargelaten of deze
opvatting juist is, faalt het middel reeds omdat het miskent dat de vrouw in
persoon tot nakoming van de omgangsregeling is veroordeeld en dat zij
derhalve, ingeval zij in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen, ook
in persoon de dwangsom verbeurt.

Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of in gevallen dat moet
worden aangenomen dat de vrouw zelf rechthebbende op de door de man
verschuldigde kinderalimentatie is, het karakter van de dwangsom als middel
om druk uit te oefenen op de persoon van de moeder, gezien in verband met de
bestemming van die alimentatie voor de verzorging en opvoeding van het kind,
teweegbrengt dat een beroep door de man op verrekening van die alimentatie
met die dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar moet worden geacht.

4. Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep; compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus
dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs Snijders, Mijnssen, Korthals Altes, Neleman, De Savornin Lohman.