Instantie: Kantonrechter Apeldoorn, 16 december 1996

Instantie

Kantonrechter Apeldoorn

Samenvatting


Eiseres wil na ouderschapsverlof haar fulltime-overeenkomst omzetten in
deeltijd. De werkgeefster vreest dat de kwaliteit van de dienstverlening in
het gedrang zal komen in verband met de kleine personeelsbezetting en de
specifieke aard van het werk. De kantonrechter overweegt dat de redelijkheid
en de billijkheid zich niet verzetten tegen omzetting van de bestaande
overeenkomst in deeltijd, wegens verandering van omstandigheden. Eiseres
heeft reeds zes maanden parttime gewerkt, zonder problemen ten aanzien van de
werkdruk voor collega’s en kwaliteit van dienstverlening. Werkgeefster kan
werkneemster tijdens piekdagen inzetten. Zij is bereid zestig procent te
werken, er zijn ook andere parttimers in dienst en partijen streven feitelijk
geen einde van de dienstbetrekking na. De kantonrechter gelast een
proefperiode van zes maanden, zonder dwangsom.

Volledige tekst

Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het dagvaardingsexploit d.d. 21 november 1996,
– de mondelinge behandeling op 2 december 1996.

Motivering

Eiseres is bij gedaagde in dienst vanaf 1 december 1992, waarbij zij in het
door gedaagde te Apeldoorn geëxploiteerde reisbureau werkzaamheden verricht
in de functie van reserveringsmedewerkster. Eiseres verdient ƒ 2400 bruto per
maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag, welk bedrag is
berekend op basis van een veertigurige werkweek. Normaal gesproken verrichtte
eiseres haar werkzaamheden op fulltime-basis.

In de loop van 1995 is eiseres zwanger geraakt. Na haar zwangerschapsverlof
heeft zij voor de tijd van zes maanden ouderschapsverlof genoten, welk verlof
eindigde op 23 oktober 1996. Tijdens haar ouderschapsverlof heeft eiseres 20
uur per week gewerkt, te weten op maandag, op dinsdag en op vrijdagmiddag.

Bij brief van 15 augustus 1995 verzoekt eiseres gedaagde voortaan op
deeltijdbasis werkzaam te kunnen zijn, om zo een substantieel gedeelte van de
opvoeding en verzorging van haar kind – dat zich gedurende haar werkzame
aanwezigheid bij gedaagde bevindt in een kinderdagverblijf – op zich te
kunnen nemen.

Gedaagde antwoordt hierop – bij brief van 6 september 1996 – dat er
zwaarwegende bezwaren bestaan tegen inwilliging van het verzoek van eiseres.
Met name de kleine bezetting, gecombineerd met de specifieke aard van het
werk laten parttime werken niet toe.

Eiseres herhaalt haar vorenomschreven vraag bij brief van 19 september 1996,
doch bij schrijven van 17 oktober daaraanvolgend laat gedaagde haar andermaal
weten dat inwilliging daarvan niet aan de orde kan zijn.

Stellende dat voortzetting van het dienstverband slechts valt te realiseren
wanneer zij in staat wordt gesteld op parttime basis te werken vordert
eiseres gedaagde bij wege van voorlopige voorziening te veroordelen haar toe
te laten op deeltijdbasis de functie van reserveringsemployee op gedaagde’s
kantoor te Apeldoorn uit te oefenen, dit op verbeurte van een dwangsom.

Eiseres erkent dat er (nog) geen wettelijk recht op deeltijdarbeid bestaat.
Een wetsontwerp van die strekking bevindt zich in het wetgevingstrajekt.
Omdat de zorg voor haar pasgeboren kind zo veel tijd en aandacht in beslag
neemt zou het werken in parttime verband echter mogelijk moeten zijn.

Eiseres weerspreekt de bewering van gedaagde als zouden er onoverkomelijke
complicaties ontstaan op het punt van het functioneren van de verkoopafdeling
op het moment dat zij in deeltijd zou gaan werken. Volgens haar is er op de
afdeling in kwestie voldoende menskracht c.q. capaciteit aanwezig om
eventuele extra werkdruk die ontstaat als zij parttime gaat werken, op te
vangen. Een en ander is ook gebleken tijdens haar ouderschapsverlof; ook toen
is er geen sprake geweest van een grotere werkbelasting en evenmin is er iets
fout gegaan met betrekking tot de informatie-overdracht. Een en ander kan
door eiseresses collega’s worden beaamd. Eiseres wijst er nog op dat er wel
degelijk op parttime basis wordt gewerkt in de onderneming van gedaagde, ook
al is dat op dit moment niet op de verkoopafdeling. Van gedaagde had
tenslotte een actieve rol mogen worden verwacht bij het zoeken naar een voor
beide partijen bevredigende oplossing, bijvoorbeeld door het creëren van een
duo-baan. Ãœberhaupt heeft gedaagde elk overleg met betrekking tot de door
haar, eiseres geuite wens afgehouden.

Ter afwering van de vordering verwijst gedaagde naar de bezetting van haar
verkoopafdeling. Op deze afdeling werken – eiseres daarbij inbegrepen – vier
personen in fulltime dienstverband. Deze vier medewerkers zijn doorgaans
optimaal belast, waarbij de belasting alleen maar sterk voelbaar is tijdens
vakantie, ziekte, dan wel op koopavonden en zaterdagen.

Met klem ontkent gedaagde dat er op de bewuste afdeling sprake zou zijn van
enige overcapaciteit. Het ouderschapsverlof van eiseres is qua werkdruk dan
ook bepaald niet onopgemerkt voorbijgegaan. Medewerkers van andere afdeling
hebben met regelmaat moeten bijspringen en er is ook nogal wat overgewerkt
door de supervisor. Dat het nochtans niet fout is gelopen gedurende het
ouderschapsverlof van eiseres heeft hiermee te maken dat iedere medewerker
wist dat het een tijdelijke situatie betrof en alleen daarom heeft men het
kunnen uithouden.

Geconstateerd kan worden dat de informatieoverdracht – een van de speerpunten
in een onderneming met de hektiek van die van gedaagde – verre van vlekkeloos
is verlopen tijdens het ouderschapsverlof. De kwaliteit van dienstverlening
is daardoor wel degelijk in het gedrang gekomen.

Omdat inwilliging van de eis in het kader van de hiergevolgde procedure
overstijgt – een en ander zou immers leiden tot een definitieve wijziging van
een bestaande arbeidsovereenkomst – wordt gevraagd eiseres de gevraagde
voorziening te weigeren.
Dezerzijds wordt erkend dat gedaagde met dit laatste in beginsel een troef in
handen heeft. Een wettelijk recht op deeltijdarbeid na ommekomst van
zwangerschaps- en/of ouderschapsverlof bestaat immers (nog) niet.

Nochtans kunnen zich tijdens de duur van een overeenkomst aan de zijde van de
ene kontraktspartij omstandigheden voordoen van dien aard dat de andere
partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten
dat de overeenkomst ongewijzigd in stand blijft.

Doet een dergelijke situatie zich voor dan heeft de rechter – op voet van
art. 6:258 BW – de bevoegdheid de gevolgen van de overeenkomst in kwestie te
wijzigen dan wel die overeenkomst geheel dan wel gedeeltelijk te ontbinden.

Omdat niet ondenkbaar is dat er in de onderwerpelijke casus sprake is van het
bestaan van omstandigheden als hiervoor bedoeld – bijvoorbeeld waar het
beginsel van goed werkgeverschap om de hoek komt kijken – beoogt na te noemen
voorlopige voorziening te onderzoeken of een en ander aan de orde is al dan
niet. Te dien aanzien wordt dezerzijds kortheidshalve verwezen naar HR 8
november 1996, RvdW 215.

Het onderhavige geschil vervolgens op zijn inhoud beoordelende is gedaagde er
vooralsnog niet in geslaagd in voldoende mate aannemelijk te maken dat haar
bedrijfsbelang zich verzet tegen inwilliging van het verzoek van eiseres.
Eiseres heeft inmiddels al zes maanden lang 50% gewerkt.

Concrete voorbeelden van het misgaan van informatie-overdracht – zeer van
belang in gedaagde’s bedrijfsvoering – heeft gedaagde niet kunnen geven.
Evenmin heeft gedaagde hard kunnen maken dat er voor de drie andere
reserveringsmedewerkers problemen van enige omvang op het gebied van de
werkdruk zijn ontstaan of dat, meer in het algemeen, de afdeling waar eisers
pleegt te werken qua produktie aan kwaliteit heeft ingeboet tijdens
eiseresses ouderschapsverlof.

Zo te zien focust gedaagde nog wat gevoel van weerstand tegen de door eiseres
opgeworpen vraag op de vrijdagmiddagen. Op de middagen in kwestie – die
doorgaans zeer druk zijn – prevaleert bij eiseres – aldus tenminste gedaagde
– het `maandagochtendgevoel’, immers ziet zij die middag haar collega’s weer
na op woensdag, donderdag en vrijdagmorgen niet te hebben gewerkt. Eiseres
kan zich ter zitting hierbij wel iets voorstellen, doch gegeven haar
bereidheid in het vervolg 60% voor gedaagde te werken en voorts
inschikkelijkheid te betonen waar het betreft het verdelen van de daarmee
corresponderende werktijd over de week kan het probleem dat gedaagde met de
in deeltijd gewerkte vrijdagmiddag heeft wellicht worden ondervangen.
Eiseres heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat het haar echtgenoot niet
mogelijk is een deel van de verzorgingstaak van zijn kind op zich te nemen
zodat de mogelijkheid bestaat dat gedaagde – door eiseres een parttime
dienstverband te onthouden – zich niet gedraagt als een goed werkgever
betaamt.

Intussen staat wel vast dat er bij gedaagde, hoe dan ook, wel degelijk
parttimers in dienst zijn dan wel waren. Eiseres heeft het aanbod gedaan
eventueel op een andere afdeling van gedaagde’s reisbureau in deeltijd te
willen werken, doch gebleken is dat gedaagde überhaupt niet heeft onderzocht
of een en ander ook tot de mogelijkheden behoort.

Nu tevens vaststaat dat eiseres steeds tot tevredenheid van gedaagde de
bedongen werkzaamheden heeft verricht en waar partijen – kennelijk – niet
koersen op het beëindigen van hun arbeidsrelatie zal dezerzijds een
proefperiode van zes maanden worden gelast welke er toe moet dienen te bezien
of er inderdaad sprake is van zodanig onoverkomelijke knelpunten bij de
uitvoering van eiseresses werkzaamheden in deeltijd dat daardoor aantoonbaar
een onwerkbare situatie ontstaat. Als er dan aan het eind van die periode
tevens voor eiseres geen passend vervangend werk in deeltijd voorhanden is
binnen de organisatie van gedaagde kunnen maatregelen worden genomen die
geraden voorkomen.

Dezerzijds wordt aangenomen dat, wanneer de proef slaagt, gedaagde alsnog
bereid zal zijn eiseres definitief de gevraagde deeltijdfunctie te geven.

Omdat er van wordt uitgegaan dat gedaagde aan de proef loyaal haar
medewerking zal verlenen zal een veroordeling tot het betalen van een
dwangsom achterwege kunnen blijven.

In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden de proceskosten
te compenseren.

Beslissing

De volgende voorlopige voorziening wordt getroffen;
Gedaagde wordt – bij wege van proef tot 1 juli 1997 – veroordeeld eiseres
binnen twee dagen na betekening van dit vonnis toe te laten haar functie van
reserveringsemployee op het kantoor te Apeldoorn te continueren op parttime
basis en wel voor drie dagen per week van elk acht uren, dit onder
gelijkluidende arbeidsvoorwaarden.

Dit vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Ieder der partijen blijft met de eigen kosten belast.

Rechters

Mr. Kuiken