Instantie: Commissie gelijke behandeling, 3 december 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster had bij de wederpartij gesolliciteerd voor een plaats als
leerling dieselmonteur. Zij kreeg deze leerplaats niet aangeboden vanwege het
feit dat er bij de wederpartij geen aparte kleedruimtes en douches zijn voor
vrouwelijke monteurs.
De Commissie aanvaard dit verweer van de wederpartij niet. Het feit dat de
wederpartij heeft nagelaten te voldoen aan de verplichtingen omtrent
gescheiden voorzieningen, zoals opgenomen in de
arbeidsomstandighedenwetgeving, kan vrouwelijke sollicitanten niet worden
tegengeworpen.
Dat de wederpartij de Arbodienst heeft ingeschakeld om inzake de
arbeidsomstandigheden tot verbetering te komen wordt door de Commissie
evenmin al verweer aanvaard. De Commissie overweegt hierover dat een en ander
nog niet gerealiseerd is. Daarnaast doet het niet aan de afwijzing van
verzoekster af.
De Commissie concludeert dat, nu verzoekster uitsluitend is afgewezen omdat
de wederpartij geen vrouwelijke leerlingen plaatst, jegens haar onderscheid
naar geslacht is gemaakt, zoals verboden in artikel 3 lid 1 WGB m/v.

Volledige tekst

1. Het verzoek
1.1. Op 2 april 1996 verzocht mevrouw (…) te Rotterdam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel te geven over de vraag of door (…) te Rotterdam (hierna: de
wederpartij) onderscheid naar geslacht is gemaakt als bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar een functie als
leerling hulpmonteur. Verzoekster is afgewezen aangezien de wederpartij niet
beschikt over de wettelijk vereiste sanitaire faciliteiten voor vrouwelijke
monteurs.

2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. De
Commissie heeft partijen opgeroepen voor een zitting op 22 oktober 1996.
Verzoekster heeft geen gehoor aan de oproep gegeven.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (manager financiën en administratie)
– mw. (…) (personeelsfunctionaris)
– mw. mr. drs. J.M. van Zoest

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1. De wederpartij is een bedrijf dat (onderdelen van) motoren fabriceert,
repareert, inbouwt, in- en verkoopt en, meer in het bijzonder, algehele
service verleent met betrekking tot dieselmotoren.
Verzoekster heeft rond 20 maart 1996 een open sollicitatiegesprek bij de
wederpartij gevoerd. Zij wilde in aanmerking komen voor een plaats als
leerling dieselmonteur. De werkzaamheden in deze functie bestaan bij de
wederpartij uit het onder toezicht van een voorman verrichten van
revisiewerkzaamheden aan onderdelen van motoren en het op locatie assisteren
bij revisie- en montagewerkzaamheden. Daarnaast verricht een hulpmonteur
metingen, afregelingen, proefdraaien en -varen en vult hij/zij meetstaten in.
Verzoekster heeft een gesprek gehad met een medewerkster van personeelszaken.
Deze deelde haar mee dat er bij de wederpartij geen aparte sanitaire
kleedruimtes en douches aanwezig zijn voor vrouwelijke monteurs en dat om die
reden voor haar weinig kans bestond op een plaats. De medewerkster van
personeelszaken heeft toegezegd om het met de betreffende afdelingsdirecteur
te overleggen.
Op 22 maart 1996 werd verzoekster schriftelijk bericht dat er geen aparte
kleedruimtes en douches zijn voor vrouwelijke monteurs. In deze brief geeft
de wederpartij aan dat gelet op de kosten de mogelijkheden om deze
faciliteiten aan te brengen beperkt zijn. Derhalve was er bij de wederpartij
geen leerplaats voor verzoekster.
Bij de wederpartij werken 127 mannen en 12 vrouwen. De vrouwen verrichten
allen administratieve werkzaamheden voor de wederpartij. Er zijn 75 monteurs
in dienst die, afhankelijk van hun aanwezigheid op de werkplaats, voor
aanvang van de werkzaamheden, voor aanvang van de koffiepauze en na
beëindigen van de werkzaamheden gebruik maken van de kleedruimtes. Aangezien
een groot deel van de werkzaamheden buiten het bedrijf van de wederpartij
plaatsvindt, maakt een aantal monteurs geen gebruik van de faciliteiten.
Bovendien kan het zijn dat een monteur halverwege de dag werkzaamheden buiten
het bedrijf gaat verrichten. In dat geval verkleedt deze zich in de
kleedruimte.
Ook in de werkplaats zelf bevinden zich sanitaire voorzieningen.
De wederpartij is op grond van artikel 44a van het Veiligheidsbesluit voor
fabrieken of werkplaatsen 1938 verplicht voor haar werkplaatsen doelmatig
gelegen kleedkamers in te richten, die naar seksen gescheiden zijn. Op grond
van artikel 59 van het Veiligheidsbesluit is de wederpartij verplicht om naar
sekse gescheiden toiletten in te richten waarbij de toegangen tot de voor
verschillende seksen bestemde toiletten zich zo mogelijk niet in elkaars
nabijheid bevinden.

De standpunten van partijen
3.2. Volgens verzoekster heeft de wederpartij jegens haar onderscheid gemaakt
op grond van geslacht. Zij is niet aangenomen omdat de wederpartij geen
mogelijkheden schept om ook vrouwen in de bedrijfstak toe te laten.
Verzoekster heeft tegen de medewerkster van de wederpartij, met wie ze een
gesprek heeft gehad, gezegd dat het ontbreken van kleedruimtes en douches
voor vrouwen, voor haar geen onoverkomelijk probleem was. Zij wilde zich ook
in de toiletruimte omkleden. Bovendien woont zij dichtbij zodat zij thuis kan
douchen.
3.3. De wederpartij stelt het volgende.
De keuze om verzoekster niet aan te nemen is niet gebaseerd op haar geslacht,
echter op het feit dat er geen mogelijkheden zijn om de benodigde
voorzieningen op korte termijn aan te brengen. Het is dan ook niet de
bedoeling geweest verzoekster op enigerlei wijze te discrimineren.
Bij brief van 4 april 1996 heeft de wederpartij verzoekster een nadere
toelichting verstrekt. Haar is meegedeeld dat het de bedoeling was om de
benodigde faciliteiten te creëren, maar dat dit niet op korte termijn zou
geschieden. Voorts maakte de wederpartij in de brief melding van het feit dat
verzoeksters leeftijd ongeveer vier tot vijf jaar boven de gemiddelde
leeftijd van de leerlingen bij de wederpartij lag.
De door verzoekster genomen stappen naar aanleiding van haar afwijzing hebben
geleid tot een toenemend besef dat er binnen het bedrijf aandacht dient te
worden besteed aan alle groeperingen. Sinds eind vorig jaar worden er in het
bijzonder op het gebied van arbeidsomstandigheden de nodige verbeteringen
aangebracht.
De kosten voor het aanbrengen van de volgens de
arbeidsomstandighedenwetgeving vereiste voorzieningen voor vrouwelijke
monteurs bedragen enkele tienduizenden guldens.
De wederpartij betreurt de gang van zaken en heeft de nodige maatregelen
genomen om herhaling te voorkomen.

4. Overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling door verzoekster niet
aan te stellen in de functie van leerling hulpmonteur.
4.2. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB) is het niet toegelaten bij de behandeling van de vervulling van
een openstaande betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.
Artikel 3 lid 1 WGB bepaalt dat alleen in geval van een wettelijke toegelaten
uitzonderingsgrond van dit verbod mag worden afgeweken. Dit is bijvoorbeeld
het geval bij een voorkeursbehandeling van vrouwen of wanneer er sprake van
een geslachtsbepaalde functie zou zijn. Van een dergelijke uitzonderingsgrond
is in casu geen sprake.
4.3. Door de wederpartij wordt niet betwist dat er ten tijde van de open
sollicitatie van verzoekster plaatsingsmogelijkheden voor leerlingen bij het
bedrijf waren. De sollicitatie van verzoekster valt daarmee onder het bereik
van de hiervoor genoemde bepaling.
4.4. De Commissie stelt vast dat verzoekster is afgewezen omdat bij de
wederpartij geen gescheiden sanitaire voorzieningen voor mannen en vrouwen
-zoals wettelijk voorgeschreven- aanwezig waren.
Het ontbreken van de betreffende voorzieningen kan in deze niet als verweer
worden aanvaard. Weliswaar legt de Arbeidsomstandighedenwetgeving de
werkgever de verplichting op voor mannen en vrouwen te voorzien in gescheiden
sanitaire faciliteiten, maar het feit dat de wederpartij heeft nagelaten aan
deze verplichting te voldoen, kan vrouwelijke sollicitanten niet worden
tegengeworpen. Deze verplichting is, evenals de gelijke behandelingsnorm,
immers al geruime tijd van kracht.
Evenmin kan als verweer worden aanvaard het feit dat de wederpartij de
Arbodienst heeft ingeschakeld om inzake de arbeidsomstandigheden tot
verbeteringen te komen. Een en ander is immers nog niet gerealiseerd en doet
aan de afwijzing van verzoekster niet af.
4.5. De Commissie concludeert dat, nu verzoekster uitsluitend is afgewezen
omdat de wederpartij geen vrouwelijke leerlingen plaatst, jegens haar
onderscheid naar geslacht is gemaakt, zoals verboden in artikel 3 lid 1 WGB
m/v.

5. Het oordeel van de commissie
De Commissie is van oordeel dat (…) te Rotterdam jegens mevrouw (…) te
Rotterdam onderscheid op grond van geslacht maakt zoals verboden door artikel
3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen door haar niet te
plaatsen als leerling hulpmonteur.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer)