Instantie: B en W Venray, 3 december 1996

Instantie

B en W Venray

Samenvatting


De vrouw, moeder van twee kinderen van tien en elf en alleenstaand, heeft een
eigen praktijk als yoga-lerares. Zij verdient hiermee onvoldoende om boven de
bijstandsgrens uit te komen.
Van de sociale dienst mag zij nog maar tien uur per week yoga-lessen geven,
dient zij volledig beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt en wordt
trajectbegeleiding noodzakelijk geacht.
De vrouw wenst haar yoga-praktijk voort te zetten en wil zelf voor haar
kinderen zorgen en maakt bezwaar tegen de beslissing.
B&W handhaven het bestreden besluit.

Volledige tekst

3 december 1996

Geachte mevrouw,

Bij besluit van 3 juni 1996 werd besloten dat met het geven van yoga-lessen
kan worden ingestemd, zij het onder strikte voorwaarden. Voorts werd u de
verplichting opgelegd om volledig beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift ingevolge de Algemene bijstandswet van
4 juli 1996 is besloten de bezwaren ongegrond te verklaren.

De beslissing is geheel conform het advies van de commissie voor bezwaar-,
beroep-, en klachtafschriften, waarbij de in dat advies opgenomen motivering
ongewijzigd is overgenomen.

Een exemplaar van het verslag van de hoorzitting en van het advies van de
bovengenoemde commissie, dit laatste vanwege de daarin opgenomen motivering
ten behoeve van de beslissing, treft u bijgaand aan.

Tegen dit besluit kunt u binnen zes weken in beroep gaan bij de
arrondissementsrechtbank te Roermond, sector bestuursrecht, postbus 179, 6040
AD te Roermond. De termijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na
de datum van verzending van dit besluit.

Verder kunt u een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de
President van de arrondissementsrechtbank te Roermond. Een dergelijk verzoek
kunt u alleen indienen, indien tevens beroep is ingesteld. U dient bij het
verzoek tot voorlopige voorziening een afschrift van het beroepschrift te
overleggen.

Hoogachtend,
burgemeester en wethouders van Venray.

Commissie voor bezwaar- en beroepschriften.
Aan: het college van B & W van de gemeente Venray

Advies inzake:
het bezwaarschrift Abw van mevrouw H. tegen het besluit van B & W van 12 juni
1996, waarbij aan belanghebbende de arbeidsverplichtingen werden opgelegd.

Feiten.

Belanghebbende is een 39-jarige gescheiden vrouw met twee kinderen in de
leeftijd van 10 en 11 jaar. Zij ontvangt sedert 1 december 1987 een uitkering
levensonderhoud krachtens de Algemene bijstandswet naar de voor een
alleenstaande ouder geldende norm.
In 1990 startte zij met een opleiding voor yogalerares welke zij in juni 1992
met succes afsloot. In oktober 1992 startte zij als yogalerares, en het
aantal cursisten varieerde van drie tot vijf. Blijkens een overzicht dat ten
behoeve van de belastingdienst werd gemaakt, bedroegen de kosten in 1994, ƒ
1249,70, terwijl de inkomsten ƒ 885 bedroegen. De activiteiten waren dus
verliesgevend.
In augustus 1995 hield belanghebbende een wervingscampagne welke resulteerde
in zes cursisten voor tien wekelijkse lessen. Vanwege dit teleurstellende
resultaat besloot belanghebbende met het les geven te stoppen.
In januari 1996 besloot belanghebbende evenwel om hobby-matig en op beperkte
schaal weer yogalessen te gaan geven. Door de bijstandsmaatschappelijk
werkster werd haar toen medegedeeld dat deze hobby-matige activiteit het
aanvaarden van arbeid in dienstbetrekking niet in de weg mocht staan.
Besloten werd dan ook om belanghebbende voor trajectbegeleiding bij het
arbeidsbureau aan te melden.

Vanwege het in werking treden van de nieuwe Algemene bijstandswet vond in mei
1996 een herbeoordeling plaats. Tijdens het herbeoordelingsgesprek bleek dat
belanghebbende zich toch weer als zelfstandig yogalerares wilde profileren.
Zij deelde dit aan het arbeidsbureau mede, waardoor de trajectbegeleiding
werd gestaakt.

Bij besluit van 3 juni 1996 werd belanghebbende medegedeeld dat haar
activiteiten als yogalerares als activiteiten van bescheiden omvang werden
aangemerkt. Om deze activiteiten met behoud van uitkering te kunnen blijven
verrichten, werden een aantal strikte voorwaarden opgelegd, te weten:

– de zelfstandige activiteiten mogen niet meer dan tien uur per week
bedragen;
– een minimumprijs per les/per persoon moet worden vastgesteld;
– er moet een deugdelijke boekhouding worden gevoerd, waarvan de afd. sociale
zaken jaarlijks inzage moet krijgen;
– de werkzaamheden moeten controleerbaar zijn, en van het aantal cursisten en
de lesuren moet mededeling worden gedaan op de inkomstenverklaringen;
– aan alle vestigingseisen moet zijn voldaan;
– belanghebbende dient volledig beschikbaar en inzetbaar te zijn voor de
arbeidsmarkt.
Tenslotte werd in verband met arbeidstoeleiding begeleiding van het
arbeidsbureau noodzakelijk geacht.

Belanghebbende heeft op 4 juli 1996 tegen het besluit een bezwaarschrift
ingediend, hetwelk op 16 juli 1996 met de gronden van bezwaar werd aangevuld.
Bij brief van 28 augustus 1996 stelde mevr. mr. Van Bon-Moors zich als
raadsvrouwe van belanghebbende.

Blijkens de inhoud van het bezwaarschrift is belanghebbende van oordeel dat
zij het erg belangrijk vindt om haar twee zonen een goede basis, veiligheid
en goede zorg te geven. Zij kan hieraan niet meer voldoen wanneer zij 40 uur
per week moet gaan werken.
Voorts stelt belanghebbende dat zij in het geven van yoga-lessen, uitgebreid
met voetreflex-therapie, een goede groei voorziet, waardoor zij steeds meer
in haar eigen onderhoud kan gaan voorzien, en dus minder afhankelijk van de
bijstand zal zijn.
Belanghebbende eindigt haar bezwaarschrift met het verzoek om haar te
ontheffen van de verplichting om trajectbegeleiding te aanvaarden en haar te
ontheffen van de sollicitatieplicht.

Op 6 november 1996 is het onderhavige bezwaarschrift behandeld ter
hoorzitting van de commissie, waar belanghebbende in persoon alsmede haar
raadsvrouwe mr. Van Bon-Moors zijn verschenen en waar verweerder zich heeft
doen vertegenwoordigen door dhr. P. Noten.

Een verslag van de hoorzitting is bijgevoegd.

Overwegingen

– Belanghebbendes bezwaarschrift is binnen de door artikel 6:7 van de
Algemene Wet Bestuursrecht gestelde termijn van zes weken ingekomen. Mitsdien
kan belanghebbende in haar bezwaren worden ontvangen.
– Belanghebbende beoogt met haar bezwaarschrift dat haar alsnog ontheffing
wordt verleend van trajectbemiddeling en van de sollicitatieplicht.
– Uit de onze commissie ter beschikking staande gegevens en uit het
verhandelde ter hoorzitting blijkt dat belanghebbende sedert enkele jaren
yogalessen geeft. Laatstelijk bedroegen de inkomsten uit deze lessen ongeveer
ƒ 800 a ƒ 900 bruto per maand. Zij wil haar yoga-activiteiten verder
uitbreiden, doch haar plannen worden door het bestreden besluit doorkruist.
– Voorts blijkt dat belanghebbende als alleenstaande ouder met twee kinderen
in de leeftijd van 10 en 11 jaar van oordeel is dat haar de
arbeidsverplichtingen niet of althans niet in de mate zoals in de betreden
beschikking is geschied, opgelegd kunnen worden.
– Belanghebbende acht zich niet volledig beschikbaar voor de arbeidsmarkt
aangezien daarmee de opvoeding van haar kinderen in gevaar zou kunnen komen.
Zij beroept zich daarbij op de rechten van het kind zoals deze door de
Verenigde Naties zijn geformuleerd. Ook kinderen in de leeftijd van 10 en 11
jaar zoals haar kinderen, hebben hun ouders nog hard nodig. Teveel kinderen
zijn te vaak alleen thuis. Ook minister Sorgdrager heeft haar verontrusting
uitgesproken omtrent de toenemende jeugdcriminaliteit. Belanghebbende ziet
als oorzaak van de toenemende jeugdcriminaliteit het ontbreken van voldoende
ouderlijke zorg.
– Voorts blijkt de commissie uit het betoog van belanghebbendes raadsvrouwe
dat zij van oordeel is dat, nu de Algemene Bijstandswet in artikel 107 de
categoriale ontheffing van de arbeidsverplichtingen slechts regelt ten
aanzien van ouders met een volledig verzorgende taak voor kinderen jonger dan
vijf jaar, het aan de gemeente is om ten aanzien van andere ouders nadere
beleidsregelen te ontwikkelen. Zij verwijst daarbij naar de gemeente
Groningen, die een aantal categorieën van ouders heeft onderscheiden en ten
aanzien van deze categorieën de arbeidsverplichtingen nader heeft
gedifferentieerd en uitgewerkt.
– Onze commissie is van oordeel dat belanghebbendes activiteiten als
yogalerares blijkens de omzetresultaten vanaf 1994 niet zodanig renderend
zijn dat sprake is van een levensvatbaar bedrijf, dat haar binnen afzienbare
tijd in staat zal stellen om geheel zelfstandig in het levensonderhoud van
haarzelf en van de te haren laste komende kinderen te kunnen voorzien.
Belanghebbende beschikt naar het oordeel van de commissie niet over een
levensvatbaar bedrijf en zij kan dan ook niet als zelfstandige in de zin der
wet worden aangemerkt.
– Ingevolge artikel 106 e.v. van de Algemene bijstandswet worden aan de
bijstandverlening wettelijke verplichtingen verbonden. Voorts dienen
burgemeester en wethouders een aantal verplichtingen aan de
bijstandsverlening te verbinden. Tenslotte kunnen burgemeester en wethouders
verplichtingen opleggen welke strekken tot inschakeling in arbeid in
dienstbetrekking, in eigen bedrijf of in een zelfstandig beroep.

Zoals gezegd is de commissie van oordeel dat belanghebbende niet over een
levensvatbaar bedrijf beschikt. Mitsdien moet belanghebbende naar het oordeel
van de commissie worden aangemerkt als een persoon welke ingevolge artikel
113 van de Algemene bijstandswet voor de zelfstandige bestaansvoorziening is
aangewezen op arbeid in dienstbetrekking. Belanghebbende dient dan ook naar
vermogen te trachten om arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen en van haar
mag dan ook worden verwacht dat zij de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt
benut en van door het arbeidsbureau geboden mogelijkheden tot verbetering van
haar arbeidskansen actief gebruik maakt.
– Voorts is de commissie gebleken dat naar plaatselijk beleid ook degene die
voor zijn levensonderhoud is aangewezen op het verrichten van arbeid in
dienstbetrekking, en die een bijstandsuitkering ontvangt, kan worden
toegestaan om op beperkte schaal activiteiten als zelfstandige te verrichten.
Voorwaarde is evenwel dat deze activiteiten niet meer dan tien uur per week
in beslag nemen, en dat van deze activiteiten en van de daarmee verkregen
inkomsten een deugdelijke boekhouding wordt gevoerd. Verdere voorwaarden zijn
dat zij het verkrijgen van arbeid in dienstbetrekking niet mogen belemmeren
en dat de uitkeringsgerechtigde zich volledig beschikbaar voor de
arbeidsmarkt blijft stellen. Naar het oordeel van de commissie behoort
belanghebbende tot deze categorie van personen, zodat haar, vanuit dit kader
bezien, terecht de arbeidsverplichtingen zijn opgelegd.
– Ten aanzien van belanghebbendes bezwaar, inhoudende dat zij door een
volledige beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt in onvoldoende mate voor haar
kinderen van 10 en 11 jaar kan zorgen, merkt de commissie het navolgende op:
De wetgever heeft in artikel 107 lid 2 Abw categoriaal ontheffing verleend
aan ouders die de volledige zorg hebben voor een of meerdere kinderen jonger
dan vijf jaar. Wanneer het betoog van belanghebbende inhoudt dat daarmee niet
is gezegd dat ten aanzien van verzorgende ouders met kinderen van vijf jaar
en ouder de arbeidsverplichtingen steeds moeten worden opgelegd, kan de
commissie dit onderschrijven (vgl. Handelingen van de Tweede Kamer 1993-1994,
22 545, nr.18, blz. 47). Ook oudere kinderen kunnen immers als gevolg van een
of meerdere factoren op zodanige zorg aangewezen zijn dat het opleggen van de
arbeidsverplichtingen aan de verzorgende ouder onverantwoord zou zijn. De
aanwezigheid van zodanige omstandigheden zijn door belanghebbende evenwel
niet gesteld, noch zijn zij de commissie anderszins gebleken. Het enkele
gegeven dat de kinderen de leeftijd van 10 en 11 jaar hebben en de stelling
van belanghebbende (niet nader geadstrueerd) dat deze kinderen zodanige zorg
nodig hebben dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij
zich beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt en dat zij trajectbegeleiding
aanvaardt, acht de commissie onvoldoende om de door belanghebbende gevraagde
ontheffing te kunnen honoreren.
– Belanghebbende heeft de commissie gewezen op de rechten van het kind, zoals
deze door de Verenigde Naties zijn geformuleerd. Naar het oordeel van de
commissie worden de rechten van belanghebbendes kinderen, ook wanneer
belanghebbende zich middels trajectbegeleiding en een actieve opstelling
richting arbeidsmarkt begeeft, voldoende gewaarborgd, daarbij mede in
aanmerking nemende de bestaande mogelijkheden van kinderopvang.
– Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat belanghebbende
terecht de arbeidsverplichtingen zijn opgelegd en dat er geen of althans
onvoldoende redenen zijn waarom trajectbegeleiding niet kan worden
geaccepteerd.

Advies

De commissie adviseert het bezwaarschrift van belanghebbende ongegrond te
verklaren en het bestreden besluit derhalve te handhaven.

Noot

Een bijstandsmoeder met twee opgroeiende kinderen tracht op eigen kracht een
bron van inkomsten te creëren. Zij wordt echter door het college van
Burgemeester en Wethouders van haar gemeente teruggefloten.

De casus is als volgt. De vrouw, moeder van twee kinderen van tien en elf,
startte in 1990 een opleiding voor yogalerares welke zij in juni 1992 met
succes afsloot. Enkele maanden later, in oktober, begon zij yogalessen te
geven, waarvan de kosten de baten overtroffen. Een wervingscampagne in
augustus 1995 bracht weinig nieuwe cursisten, waarna de vrouw stopte met les
geven. In januari 1996 pakte ze de draad evenwel weer op en ging ze
hobbymatig en op beperkte schaal yogalessen geven. De
bijstandsmaatschappelijk werkster wees haar erop dat deze activiteiten het
aanvaarden van arbeid in dienstbetrekking niet in de weg mochten staan.
Teneinde dat betaalde werk meer binnen handbereik te brengen werd betrokkene
voor trajectbegeleiding bij het arbeidsbureau aangemeld. De
trajectbegeleiding werd echter gestaakt nadat de vrouw te kennen had gegeven
zich toch weer als zelfstandig yogalerares te willen profileren. Bij besluit
van 3 juni 1996 werd haar medegedeeld dat haar lessen als activiteiten van
bescheiden omvang werden aangemerkt en werden aan de voortzetting ervan een
aantal strikte voorwaarden verbonden. Onder andere mochten haar zelfstandige
activiteiten niet meer dat tien uur per week bedragen en diende zij daarnaast
volledig beschikbaar en inzetbaar voor de arbeidsmarkt te zijn. Met het oog
op de toetreding tot de arbeidsmarkt werd bovendien opnieuw
trajectbegeleiding noodzakelijk geacht. Tegen dit besluit liet de vrouw door
haar advocaat een bezwaarschrift indienen. Daarin verzette zij zich met name
tegen de sollicitatieplicht en de daaraan gekoppelde trajectbegeleiding,
omdat zij het van belang achtte haar twee zoons een goede basis, veiligheid
en een goede zorg te geven. In dit verband beriep zij zich op de rechten van
het kind zoals geformuleerd door de Verenigde Naties. Voorts werd het College
erop gewezen dat, nu de categoriale ontheffing van arbeidsverplichtingen zich
beperkt tot ouders met kinderen onder de vijf (artikel 107 Abw), de gemeente
beleid dient te ontwikkelen voor ouders met oudere kinderen. T

enslotte voerde de vrouw aan dat zij verwachtte op termijn in haar eigen
levensonderhoud zou kunnen voorzien met haar activiteiten.

De commissie voor bezwaar- en beroepschriften, wier advies door Burgemeester
en Wethouders werd overgenomen, verschuilden zich geheel achter de letter van
de wet. Ze constateerden allereerst dat het bedrijf van de vrouw niet
levensvatbaar was, waarna zij werd ingedeeld in de categorie werklozen die
zijn aangewezen op arbeid in dienstbetrekking. Hieruit vloeide automatisch
voort dat zij zich fulltime beschikbaar moest houden voor de arbeidsmarkt,
ook wanneer zij – wel toegestane – geringe activiteiten als zelfstandige
ontplooide. Voor wat betreft het verzorgingsaspect, realiseerde de commissie
zich wel dat afwijking van de hoofdregel voor ouders met kinderen van vijf
jaar en ouder onder omstandigheden mogelijk is, echter in casu zouden
dergelijke omstandigheden niet zijn gesteld noch zou daarvan zijn gebleken.
Over welke omstandigheden wel tot afwijking aanleiding zouden kunnen zijn
liet de commissie zich helaas niet uit. In ieder geval was ze niet onder de
indruk van de namens de vrouw gesteld verzorgingsbehoefte van de kinderen in
relatie tot de rechten van het kind. De commissie merkte op dat de rechten
van het kind niet worden geschaad wanneer moeder gaat werken o.a. gelet op de
bestaande mogelijkheden van kinderopvang.

In feministische kringen wordt verschillend gedacht over de relatie tussen
zorg en arbeidsverplichtingen. Grof weg kunnen twee richtingen worden
onderscheiden. Enerzijds wordt arbeidsdeelname door vrouwen als hoogste
prioriteit gezien. Anderzijds wordt ervoor gepleit vrouwen de vrijheid te
laten om te kiezen voor zorgarbeid in plaats van reguliere betaalde arbeid.
Deze dualiteit komt ook aan de orde in het artikel van Malva Driessen dat
elders is opgenomen in deze aflevering van Nemesis. Wanneer we praktische
problemen zoals het huidige gebrek aan kinderopvang en betaalde arbeid even
buiten beschouwing laten, lijken de volgende twee opties voor te liggen: een
algemene sollicitatieplicht voor iedereen of een categoriale vrijstelling
voor vrouwen met kinderen.
Beide opties zijn verwerkt in de Abw: in principe heeft iedereen – ook
vrouwen met kinderen – sollicitatieplicht, maar er geldt tevens een
categoriale vrijstelling voor ouders met kinderen onder de vijf. In
individuele gevallen kan van de algemene regeling worden afgeweken (zie
artikel 107 lid 1 Abw). Hierin kan, in navolging van Wentholt (zie artikel
Driessen), een mogelijkheid tot maatwerk worden gezien. Maar hoe groot de
ruimte daartoe is, is nog niet duidelijk. Het gaat hier tenslotte om een
soort hardheidsclausule, dus moet er wel sprake zijn een van de doorsnee
afwijkende situatie. Dit kan betekenen dat iemand die gezond is, normale
kinderen heeft, maar op een andere manier met de combinatie werk en zorg wil
omgaan, zich toch zal moeten voegen naar de voorgebakken tweedeling: werken
of zorgen. Wat dat betreft is de hier besproken beslissing niet hoopgevend.

In het rapport van de commissie zou je kunnen lezen dat de vrouw in kwestie
een soort van middenweg trachtte te bewandelen: ze koos niet voor louter
zorgen, maar ze wilde zich ook niet voegen naar de eisen van de arbeidsmarkt.
Het was haar bedoeling om door middel van yogalessen en voetreflextherapie
geheel danwel gedeeltelijk in haar levensonderhoud te voorzien en daarnaast
voor zelf voor haar zoons te blijven zorgen. Op deze wijze zou ze werk en
zorg kunnen combineren, zonder een beroep te hoeven doen op
opvangfaciliteiten. Zij had echter wel even rust nodig om haar bedrijfje op
te bouwen.
Bij een individuele benadering zou ik mij in een situatie als deze
verschillende passende oplossingen in de bijstandssfeer kunnen voorstellen.
De mooiste is natuurlijk dat deze vrouw geheel van haar sollicitatieplicht
wordt ontheven zodat zij in alle rust aan haar carrière als yogalerares kan
werken, waarbij haar dan tevens een stimuleringspremie wordt toegekend, zodat
ze niet al haar inkomsten `kwijt’ is aan de sociale dienst. Minder ideaal,
maar nog steeds passend, zou zijn wanneer haar slechts een sollicitatieplicht
wordt opgelegd voor de uren waarvoor zij naast haar yogalessen nog
beschikbaar is, uitgaande van een fulltime werkweek. Wellicht zal ze dan toch
iets van opvang voor haar zoons moeten regelen, maar dit zal minder
ingrijpend zijn dan bij een fulltime beschikbaarheid.

Een mooie tussenoplossing kan nog worden gevonden in het voorstel van
Driessen om bij de bepaling van de mate van beschikbaarheid ook rekening te
houden met de zorguren. Trajectbegeleiding lijkt mij tenslotte alleen zinvol
wanneer dit gericht is op een uitbouw van haar huidige activiteiten.

De commissie bekijkt de zaak met heel andere ogen en is duidelijk niet met
maatwerk bezig. Zij houdt de casus tegen het alles of niets sjabloon van de
Abw en kijkt in welk hokje mevrouw kan worden geperst. De categoriale
vrijstelling is gelet op de leeftijd van de kinderen niet van toepassing, het
bedrijf van de vrouw is niet levensvatbaar dus kan ze niet worden beschouwd
als een zelfstandige, ergo: zij is een werkloze werknemer op wie de
sollicitatieplicht van toepassing. Tenslotte wordt nog marginaal getoetst aan
de hardheidsclausule van artikel 107 en de confectiebeslissing is gereed.

Deze beslissing laat zien dat het er niet om gaat of we – vanuit feministisch
perspectief – voor of tegen een arbeidsplicht zijn. Ik denk dat een uitkomst
als deze door geen van beide feministische stromingen zal worden toegejuicht.
Wat hier duidelijk wordt is hoe belangrijk het is om verder door te denken
over een alternatieve benadering van arbeid en zorg, waarin een flexibele
synthese tussen beide centraal staat. Roepen om maatwerk is naar mijn idee
niet voldoende; er zal ook een concrete invulling moeten worden gegeven aan
het gewenste maatwerk. We kunnen er niet zondermeer van uitgaan dat de
sociale diensten dit denkwerk wel voor ons zullen verrichten. Gelukkig zijn
er verschillende diensten die de in de Abw gegeven ruimte zoveel mogelijk
uitbuiten ten behoeve van creatieve oplossingen, maar het lijkt mij van groot
belang dat terzake van deze brandende kwestie wat grotere lijnen worden
uitgezet. Bijvoorbeeld door het uitlokken van jurisprudentie.

Marleen van Geffen

Rechters