Instantie: Commissie gelijke behandeling, 12 november 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is bij de wederpartij werkzaam in de functie van hoofd debiteurenadministratie. Zij is van mening dat zij arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verricht als haar collega’s, de heer (…) (hierna: maatman 1) en de heer (…) (hierna maatman 2), terwijl zij een lagere beloning ontvangt.
Om de waarde van de functies van verzoekster en de maatmannen zo objectief mogelijk vast te stellen, is het nodig een stelsel van functiewaardering toe te passen. Volgens artikel 8 WGB dient hiertoe een deugdelijk stelsel van functiewaardering te worden gehanteerd, dat gebruikelijk is in de onderneming waarin de belanghebbende werknemer werkzaam is.
De wederpartij is gebonden aan de CAO. De functiegroep- c.q. salarisgroepindeling van de CAO is gebaseerd op het FWG-systeem. Het FWG-systeem is deugdelijk en kan worden aangemerkt als het gebruikelijke functiewaarderingssysteem bij de wederpartij.
Het FWG-systeem onderscheidt twee methodieken om functies te waarderen. Deze methoden zijn de analytische methodiek en de indelingsmethodiek.
De functies van verzoekster en de maatmannen zijn door de I.SZW gewaardeerd volgens de analytische methodiek van het FWG-systeem. De reden waarom niet gekozen is voor de indelingsmethodiek, is dat bij deze methodiek functies in totaliteit ingedeeld worden en geen analyse naar alle functie-aspecten plaatsvindt. Bij een toetsing in het kader van de WGB dienen functies echter onderling vergeleken te worden op alle functie-aspecten. Slechts op deze wijze wordt voorkomen dat specifieke elementen in de functies onvoldoende aandacht krijgen c.q. gewaardeerd worden.
De analytische methodiek kan als technisch deugdelijk worden aangemerkt, omdat deze voldoet aan de algemene vereisten wat betreft methode, procedures en referentiemateriaal. Of het systeem voldoet aan de criteria die aan een sekse-neutraal functiewaarderingssysteem gesteld moeten worden is nog niet bekend. Wel is er bij de Commissie het verzoek ingediend om het FWG-systeem op dit punt te onderzoeken. Dat verzoek is mede gebaseerd op de vooronderstelling dat de waarderingscriteria in verschillende functiecategorieën anders worden toegepast. Daar in het onderhavige geval bij de vergelijking tussen de functies van verzoekster en de maatmannen sprake is van functies uit dezelfde functiecategorie (namelijk leidinggevende, administratieve functies), lijkt voornoemde problematiek bij dit onderzoek niet direct aanwezig. De functies in kwestie zijn derhalve gewaardeerd met de analytische methodiek van het FWG-systeem.
Uit het functiewaarderingsonderzoek van de I.SZW blijkt dat de functies van verzoekster en de maatmannen in dezelfde FWG-salarisschaal vallen, te weten FWG-schaal 45. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat al deze functies van (nagenoeg) gelijke waarde zijn.
Dit betekent dat de wederpartij bij de inschaling onderscheid heeft gemaakt tussen verzoekster en maatman 1 in de periode tussen 1 september 1993 en 16 april 1996 en tussen verzoekster en maatman 2 in de periode tussen 1 november 1993 en 16 april 1996. Immers, toen waren de maatmannen in een hogere FWG-salarisschaal ingedeeld dan verzoekster, terwijl de functies van (nagenoeg) gelijke waarde waren. Maatman 1 en verzoekster kregen per 1 maart 1993 voor de periode van een jaar een toeslag van ƒ 207 per maand vanwege extra inzet bij een automatiseringsproject. Maatman 1 is evenwel om dezelfde reden ook in een hogere salarisschaal ingedeeld per 1 september 1993.
Wat betreft de periode tussen 1 juli 1988 en 1 juli 1992 zal nagegaan moeten worden of de wederpartij bij de vaststelling van het loon van verzoekster en maatman 1 gelijkwaardige maatstaven heeft gehanteerd. In deze periode waren verzoekster en maatman 1 beiden in FWG-schaal 45 ingedeeld respectievelijk in 45.6 en 45.8 bij de invoering van het FWG. Van 1 juli 1988 tot 1 juli 1992 verdiende verzoekster per maand ƒ 165 minder per maand (ƒ 3497 minus ƒ 3332). Dit vloeide voort uit de bij beiden gevolgde aansluiting bij eerdere inschaling. Van 1 juli 1992 tot 1 september 1993 verdiende verzoekster per maand evenveel als maatman 1.
Toen verzoekster de functie van hoofd debiteurenadministratie ging vervullen (1 juli 1988) kwam zij uit een andere functie die ook in FWG-schaal 45 was ingedeeld. Hierbij ontving zij een salarisverhoging van 3 periodieken. Dit lijkt in overeenstemming met het vigerende beleid van de wederpartij dat bij de overgang naar een andere functie extra periodieken toegekend kunnen worden. De Commissie is van mening dat bij de invoering van een indeling in het FWG in de periode van 1 juli 1988 tot 1 juli 1992 gelijkwaardige maatstaven zijn gehanteerd.
Voor wat betreft de ongelijke beloning in de periode vanaf 1 november 1993 is door de wederpartij niet zozeer betwist dat er sprake is van functies van gelijke waarde van verzoekster en de beide maatmannen, maar is betwist of de te hoge inschaling van de maatmannen tot gevolg moet hebben dat ook ten aanzien van verzoekster een hogere inschaling geboden is die niet overeenkomstig de thans geldende beloningsmaatstaven is. Daarbij heeft de wederpartij aan verzoekster een persoonlijke toeslag aangeboden vanaf 1 januari 1995, waardoor naar de mening van de wederpartij het feitelijke beloningsverschil werd opgeheven.
De Commissie is van oordeel dat het recht op gelijke beloning van verzoekster in dit geval niet automatisch meebrengt, dat zij recht heeft op een onjuiste inschaling in een hogere functieschaal.
Door aan verzoekster compensatie aan te bieden voor de door deze indeling ontstane ongelijke beloning kan in principe de ongelijkheid worden weggenomen. Daarbij is wel vereist dat de compensatie de volledige periode van de ongelijke beloning bestrijkt en tevens het gehele beloningsverschil in al zijn facetten wegneemt.
De wederpartij heeft verzoekster een compensatie aangeboden met ingang van 1 januari 1995.
De Commissie oordeelt dat er ook bij toekenning van een toeslag sprake is van ongelijke beloning in de periode van 1 september 1994 tot 1 januari 1995.
Tevens blijkt dat in de toekomst, bij gelijk blijvende toeslag, er wederom sprake zal zijn van ongelijke beloning vanaf 1 september 1997.
De Commissie beveelt aan, de toeslag in de loop van de tijd aan te passen aan het feitelijke (bruto) beloningsverschil teneinde deze ongelijkheid te voorkomen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 28 maart 1995 verzocht mevrouw (…) te Doetinchem (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of het (…) Ziekenhuis te Doetinchem (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid op grond van geslacht maakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is bij de wederpartij werkzaam in de functie van hoofd debiteurenadministratie. Zij is van mening dat zij arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verricht als haar collega’s, de heer (…) (hierna: maatman 1) en de heer (…) (hierna maatman 2), terwijl zij een lagere beloning ontvangt.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. In eerste instantie heeft verzoekster drie maatmannen aangewezen. Tijdens de procedure is in samenspraak met verzoekster besloten om een van de maatmannen niet bij het onderzoek te betrekken.
Partijen hebben enkele malen de gelegenheid gehad hun standpunten toe te lichten. De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij ondersteund door de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: I.SZW) In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken gevoerd met verzoekster, de wederpartij en de maatmannen. Van het onderzoek ter plaatse is een rapport opgemaakt d.d. 5 augustus 1996.
2.2. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd om hun standpunten nader toe te lichten tijdens een zitting op 3 september 1996. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer)
van de kant van de I.SZW
– dhr. S. Bisschop (bedrijfskundige).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een ziekenhuis. Op de wederpartij is de CAO voor het Ziekenhuiswezen van toepassing (hierna: de CAO). Het niveau van de functies wordt vastgesteld met de in de CAO vastgelegde systematiek, namelijk de indelingsmethode van het Functie Waarderingssysteem Gezondheidszorg (FWG-systeem). De salariëring van de functies geschiedt volgens de in de CAO vastgelegde salaristabellen en de daarbij behorende richtlijnen. De functies van verzoekster en de maatmannen vielen onder de Economische en Administratieve Dienst.
3.2. Verzoekster is op 10 maart 1975 bij de wederpartij in dienst getreden in de functie van administratief assistente. Op dat moment had zij 17 jaar ervaring bij andere werkgevers in verschillende administratieve functies, zoals secretaresse, boekhouder en administrateur. Zij is bij indiensttreding in het maximum van de toenmalige schaal 3 ingedeeld met een salaris van ƒ 1049,02 bruto per maand. De wijze waarop haar aanvangssalaris is vastgesteld kan niet meer worden achterhaald. In het personeelsdossier staat hierover niets vermeld.
Op 1 augustus 1976 werd verzoekster secretaresse personeelszaken en werd zij ingeschaald onderin schaal 4 met een salaris van ƒ 1798,54 per maand. Bij deze aanstelling is de afspraak gemaakt dat per 1 maart 1977 de inschaling opnieuw bezien zou worden. Op grond van de algemeen geadviseerde salarisrichtlijnen voor ziekenhuizen is verzoekster toen bevorderd naar schaal 4A met een salaris van ƒ 1889,08 per maand. Op 1 augustus 1977 is haar salaris opnieuw verhoogd. Dit had drie oorzaken, te weten het behalen van het diploma bedrijfscorrespondentie, haar groei in de functie en de overgang naar BBRA-schalen. Als uitvloeisel van een fusie van twee ziekenhuizen is besloten het salarissysteem van een van beide ziekenhuizen op alle medewerkers van toepassing te verklaren. Verzoekster is op grond van het bovenstaande ingedeeld in BBRA schaal 39.4 met een salaris van ƒ 2199,68 per maand.
Op 1 september 1979 is verzoekster gepromoveerd naar BBRA-schaal 45.5 met een salaris van ƒ 2698,16. Dit was het gevolg van een verzwaring van taken waarbij zij meer verantwoordelijkheden kreeg. Op dat moment ging zij naast haar functie van secretaresse namelijk ook de functie van hoofd van de personeelsadministratie vervullen.
Op 9 januari 1987 onderging haar functie een naamswijziging (assistent personeelsfunctionaris), die verder geen financiële consequenties had. Door de invoering van het FWG-systeem is de functie van verzoekster op 20 januari 1990 met terugwerkende kracht tot 1 juni 1988 ingeschaald in FWG-salarisschaal 45.3. Zij ontving op 1 juni 1988 een salaris van ƒ 3096.
Op 1 juli 1988 werd verzoekster hoofd debiteurenadministratie en werd zij ingeschaald in FWG-salarisschaal 45.6 met een salaris van ƒ 3332. Per 1 maart 1993 kreeg verzoekster een toeslag van ƒ 207 bruto per maand voor de periode van een jaar. Dit vanwege haar extra inzet voor een automatiseringsproject. Verder ontving verzoekster, voor zover van toepassing, jaarlijks een periodieke verhoging.
3.3. Maatman 1 is op 1 april 1971 bij de wederpartij in dienst getreden in de functie van administratieve kracht. Hij had op dat moment in dezelfde functie 7 jaren ervaring bij andere werkgevers opgedaan. Maatman 1 is aangesteld in salarisschaal D en ontving een salaris van ƒ 796,82 bruto per maand. Het is niet meer te achterhalen hoe het aanvangssalaris is vastgesteld. Op 1 maart 1974 ontving maatman 1 een salarisverhoging vanwege het behalen van het praktijkdiploma boekhouden. Hij werd hierbij ingeschaald in het maximum van schaal 4, hetgeen overeenkomt met een salaris van ƒ 1536,61.
Per 1 januari 1977 werd de eerder genoemde fusie tussen twee ziekenhuizen van kracht en werd een ander salarissysteem ingevoerd. De functienaam van maatman 1 veranderde op dat moment in boekhouder en maatman 1 werd ingedeeld in BBRA-schaal 45.16. Deze inschaling geschiedde op grond van de adviesschalen van de salarisrichtlijnen voor de ziekenhuizen.
Op 1 januari 1981 werd zijn functie gewijzigd en werd maatman 1 ingeschaald in BBRA-schaal 47 met een salaris van ƒ 2900,15.
Deze inschaling was conform de CAO.
Per 1 december 1984 is maatman 1 bevorderd tot hoofd van de boekhouding. Hij ontving toen een salaris van ƒ 3253. Dit is conform BBRA-schaal 71.5. Per 1 januari 1988 is de functie van maatman 1 met het FWG-systeem ingedeeld. Dit leidde ertoe dat maatman 1 werd ingeschaald in FWG-salarisschaal 45.8 met een salaris van ƒ 3497.
Per 1 juli 1988 heeft verzoekster een aantal taken van maatman 1 overgenomen. Hierdoor ontstond voor maatman 1 een nieuwe functie. Dit heeft er echter niet toe geleid dat maatman 1 in een andere salarisgroep is ingedeeld.
Op 1 maart 1993 kreeg maatman 1 een toeslag van ƒ 207 bruto per maand voor de periode van een jaar. Dit vanwege zijn extra inzet voor een automatiseringsproject.
Per 1 september 1993 is maatman 1 ingedeeld in FWG-salarisschaal 50.4 met een salaris van ƒ 4446. De reden hiervoor was dat maatman 1 hierop lang had aangedrongen, omdat hij van mening was dat zijn deelname aan een projectgroep met betrekking tot een nieuw geautomatiseerd boekhoudsysteem een hogere inschaling rechtvaardigde. De andere deelnemers aan deze projectgroep waren namelijk ook in schaal 50 of hoger ingeschaald. De wederpartij was hier aanvankelijk niet toe bereid, maar het toenmalige interim afdelingshoofd stemde hier uiteindelijk mee in. Verder ontving maatman 1 voor zover van toepassing jaarlijks een periodieke verhoging.
3.4. Maatman 2 is op 1 november 1993 bij de wederpartij in dienst getreden in de functie van hoofd salarisadministrateur. Bij indiensttreding is hij ingeschaald in FWG-salarisschaal 50.6 met een salaris van ƒ 4653 bruto per maand.
In 1996 heeft maatman 2 een gratificatie van ƒ 2000 ontvangen. Dit vanwege zijn inzet bij de implementatie van een nieuw salarispakket. Verder ontving maatman 2 voor zover van toepassing jaarlijks een periodieke verhoging.
3.5. Verzoekster heeft aan de wederpartij kenbaar gemaakt dat zij het er niet mee eens was dat de maatmannen wel en zij niet in FWG-schaal 50 waren ingedeeld. De wederpartij heeft hierop aangegeven dat het niet mogelijk was verzoekster hoger in te schalen, maar heeft wel aangeboden om aan verzoekster een persoonlijke toelage van ƒ 304 per maand te geven met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995. Verzoekster is met dit aanbod niet akkoord gegaan.
Vervolgens heeft verzoekster de Commissie gevraagd een oordeel te geven over haar indeling in de FWG-schalen ten opzichte van de indeling van de twee maatmannen. Deze indeling is voor verzoekster ingevoerd op 1 juni 1988 en voor maatman 1 op
1 januari 1988. Op maatman 2 was deze indeling meteen bij aanvang van zijn dienstverband, op 1 november 1993, van toepassing.
Verzoekster en maatman 1 bekleden sinds 1 juli 1988 hun huidige functies. De onderzoeksperiode begint derhalve op deze datum. De functies zijn door een medewerker van de I.SZW geïnventariseerd en beschreven op 19 april 1996. Derhalve is dit het einde van de onderzoeksperiode. De vergelijking van de beloning tussen verzoekster en maatman 1 loopt dus van 1 juli 1988 tot 19 april 1996. Wat betreft de vergelijking van de beloning tussen verzoekster en maatman 2 geldt dat de onderzoeksperiode pas begint op het moment dat maatman 2 in dienst treedt. Deze periode loopt derhalve van 1 november 1993 tot 19 april 1996.
3.6. Van de functies van verzoekster en de maatmannen zijn functiebeschrijvingen opgesteld. Deze functiebeschrijvingen zijn door verzoekster, de maatmannen en de wederpartij voor akkoord ondertekend.
De functiebeschrijvingen van de betreffende functies hebben tot de volgende scores geleid (zie ook de waarderingsresultaten in tabel 5.2.2 uit het rapport):

– functie verzoekster: 79 punten;
– functie maatman 1: 80 punten;
– functie maatman 2: 81,5 punten.
Aan de hand van een conversietabel kan vastgesteld worden binnen welke puntengrenzen een bepaalde salarisgroep behoort. Voor zover van belang ziet de conversietabel er als volgt uit:

FWG-punten FWG-salarisgroep
61 – 75,5 40
76 – 95,5 45
96 – 120,5 50
Hieruit blijkt dat alle drie de functies in FWG-salarisgroep 45 thuishoren.
3.7. Het puntenverschil tussen de waardering van de feitelijk uitgeoefende functies van verzoekster en de maatmannen kan als volgt worden verklaard.
De functie van verzoekster scoort lager dan die van de maatmannen wat betreft `kennis’ en `zelfstandigheid’. Dat zij op `kennis’ lager scoort, komt doordat er binnen haar functie meer werkzaamheden zijn die matig tot weinig voorkomen en haar werkzaamheden bovendien minder complex zijn. Het verschil in waardering bij zelfstandigheid komt door de bijdrage die de maatmannen leveren in het aanbrengen van wijzigingen in onder andere het voorraad- en het personeelsinformatiesysteem.
Wat betreft het gezichtspunt `sociaal gedrag’ scoren verzoekster en maatman 2 hoger dan maatman 1. Dit komt doordat zij een grotere diversiteit aan contacten leggen dan maatman 1. Voor verzoekster zijn hierbij met name de externe contacten bepalend, terwijl voor maatman 2 de contacten bij het informeren en adviseren aan personeel en derden van invloed zijn. Mede hierdoor scoren verzoekster en maatman 2 ook hoger bij `uitdrukkingsvaardigheid’. Hierbij komt tevens een hogere waardering op dit gezichtspunt voor het opstellen van brieven (verzoekster) en de bijdragen aan de maandelijkse nieuwsbrief (maatman 2).
Tot slot is er een verschil in waardering wat betreft `risico’s, verantwoordelijkheden en invloed’. Op dit punt scoort maatman 1 hoger dan verzoekster en maatman 2. Dit komt met name doordat hij binnen zijn functie een grote hoeveelheid financiële gegevens controleert.
3.8. Het onderzoek naar de door de wederpartij gehanteerde beloningsmaatstaven heeft de volgende informatie opgeleverd.
Er zijn beloningsmaatstaven die worden gehanteerd bij het vaststellen van de aanvangssalarissen en weer andere die tijdens het dienstverband worden toegepast bij het vaststellen van de salarisgroei.
De hoogte van de aanvangssalarissen wordt bepaald door de beloningsmaatstaven:
– niveau van de functie;
– werkervaring;
– laatstgenoten salaris.
De salarisgroei tijdens het dienstverband wordt bepaald door de beloningsmaatstaven:
– CAO-verhogingen;
– periodieke verhogingen (gebeurt automatisch jaarlijks);
– overplaatsing (kan gepaard gaan met extra periodieken);
– het behalen van een diploma (in de periode 1975-1988);
– boven normale prestaties (tot 1993 beloond met een of meer extra periodieken of een indeling in een hogere salarisschaal, daarna beloond met een tijdelijke toeslag of een gratificatie).
Standpunten van partijen
3.9. Verzoekster brengt naar voren: haar functie en die van de maatmannen zijn van gelijke zwaarte. Toch is zij in een lagere salarisschaal ingedeeld dan de maatmannen. Volgens haar is dit in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
3.10. De wederpartij brengt het volgende naar voren.
Zij erkent dat er tussen verzoekster en de maatmannen een ongelijkheid bestaat in de functie-indeling. Deze is echter niet veroorzaakt door ongelijke behandeling op grond van sexe, maar door een verkeerde functie-indeling in het verleden. Zij is derhalve van mening dat zij jegens verzoekster geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving gelijke behandeling onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, door verzoekster lager te belonen dan maatmannen 1 en 2.
4.2. Het onderzoek van de Commissie strekt zich uit over de periode 1 juli 1988 tot 19 april 1996.
De beloning in de periode tot 1 juli 1989 dient te worden getoetst aan de Wet gelijk loon voor mannen en vrouwen (WGL, Stb. 1975, 129). Wat betreft de periode daarna moet worden getoetst aan artikel (7A):1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 7, 8 en 9 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB).
Artikel 2 WGL respectievelijk artikelen 7, 8 en 9 WGB bepalen dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van de beloning wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichten. Van gelijke beloning is sprake indien deze is berekend op grondslag van gelijkwaardige maatstaven. Artikel 7A:1637ij lid 1 BW bepaalt dat onder meer bij de arbeidsvoorwaarden geen onderscheid naar geslacht mag worden gemaakt. Onder de arbeidsvoorwaarden valt de beloning.
4.3. Allereerst zal de Commissie moeten ingaan op de vraag of verzoekster en de maatmannen arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verrichtten.
Om de waarde van de functies van verzoekster en de maatmannen zo objectief mogelijk vast te stellen, is het nodig een stelsel van functiewaardering toe te passen. Volgens artikel 8 WGB dient hiertoe een deugdelijk stelsel van functiewaardering te worden gehanteerd, dat gebruikelijk is in de onderneming waarin de belanghebbende werknemer werkzaam is.
De wederpartij is gebonden aan de CAO. De functiegroep- c.q. salarisgroepindeling van de CAO is gebaseerd op het FWG-systeem. Het FWG-systeem is deugdelijk en kan worden aangemerkt als het gebruikelijke functiewaarderingssysteem bij de wederpartij.
Het FWG-systeem onderscheidt twee methodieken om functies te waarderen. Deze methoden zijn de analytische methodiek en de indelingsmethodiek.
De functies van verzoekster en de maatmannen zijn door de I.SZW gewaardeerd volgens de analytische methodiek van het FWG-systeem. De reden waarom niet gekozen is voor de indelingsmethodiek, is dat bij deze methodiek functies in totaliteit ingedeeld worden en geen analyse naar alle functie-aspecten plaatsvindt. Bij een toetsing in het kader van de WGB dienen functies echter onderling vergeleken te worden op alle functie-aspecten. Slechts op deze wijze wordt voorkomen dat specifieke elementen in de functies onvoldoende aandacht krijgen c.q. gewaardeerd worden.
De analytische methodiek kan als technisch deugdelijk worden aangemerkt, omdat deze voldoet aan de algemene vereisten wat betreft methode, procedures en referentiemateriaal. Of het systeem voldoet aan de criteria die aan een sekse-neutraal functiewaarderingssysteem gesteld moeten worden is nog niet bekend. Wel is er bij de Commissie het verzoek ingediend om het FWG-systeem op dit punt te onderzoeken. Dat verzoek is mede gebaseerd op de vooronderstelling dat de waarderingscriteria in verschillende functiecategorieën anders worden toegepast. Daar in het onderhavige geval bij de vergelijking tussen de functies van verzoekster en de maatmannen sprake is van functies uit dezelfde functiecategorie (namelijk leidinggevende, administratieve functies), lijkt voornoemde problematiek bij dit onderzoek niet direct aanwezig. De functies in kwestie zijn derhalve gewaardeerd met de analytische methodiek van het FWG-systeem.
Uit het functiewaarderingsonderzoek van de I.SZW blijkt dat de functies van verzoekster en de maatmannen in dezelfde FWG-salarisschaal vallen, te weten FWG-schaal 45. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat al deze functies van (nagenoeg) gelijke waarde zijn.
Dit betekent dat de wederpartij bij de inschaling onderscheid heeft gemaakt tussen verzoekster en maatman 1 in de periode tussen 1 september 1993 en 16 april 1996 en tussen verzoekster en maatman 2 in de periode tussen 1 november 1993 en 16 april 1996. Immers, toen waren de maatmannen in een hogere FWG-salarisschaal ingedeeld dan verzoekster, terwijl de functies van (nagenoeg) gelijke waarde waren. Maatman 1 en verzoekster kregen per 1 maart 1993 voor de periode van een jaar een toeslag van ƒ 207 per maand vanwege extra inzet bij een automatiseringsproject. Maatman 1 is evenwel om dezelfde reden ook in een hogere salarisschaal ingedeeld per 1 september 1993.
Maatman 2 ontving in 1996 een gratificatie van ƒ 2000 voor zijn inzet bij de implementatie van een nieuw salarispakket.
4.4. Wat betreft de periode tussen 1 juli 1988 en 1 juli 1992 zal nagegaan moeten worden of de wederpartij bij de vaststelling van het loon van verzoekster en maatman 1 gelijkwaardige maatstaven heeft gehanteerd. In deze periode waren verzoekster en maatman 1 beiden in FWG-schaal 45 ingedeeld respectievelijk in 45.6 en 45.8 bij de invoering van het FWG. Van 1 juli 1988 tot 1 juli 1992 verdiende verzoekster per maand ƒ 165 minder per maand (ƒ 3497 minus ƒ 3332). Dit vloeide voort uit de bij beiden gevolgde aansluiting bij eerdere inschaling. Van 1 juli 1992 tot 1 september 1993 verdiende verzoekster per maand evenveel als maatman 1.
Toen verzoekster de functie van hoofd debiteurenadministratie ging vervullen (1 juli 1988) kwam zij uit een andere functie die ook in FWG-schaal 45 was ingedeeld. Hierbij ontving zij een salarisverhoging van 3 periodieken. Dit lijkt in overeenstemming met het vigerende beleid van de wederpartij dat bij de overgang naar een andere functie extra periodieken toegekend kunnen worden. De Commissie is van mening dat bij de invoering van een indeling in het FWG in de periode van 1 juli 1988 tot 1 juli 1992 gelijkwaardige maatstaven zijn gehanteerd.
4.5. Voor wat betreft de ongelijke beloning in de periode vanaf 1 november 1993 is door de wederpartij niet zozeer betwist dat er sprake is van functies van gelijke waarde van verzoekster en de beide maatmannen, maar is betwist of de te hoge inschaling van de maatmannen tot gevolg moet hebben dat ook ten aanzien van verzoekster een hogere inschaling geboden is die niet overeenkomstig de thans geldende beloningsmaatstaven is. Daarbij heeft de wederpartij aan verzoekster een persoonlijke toeslag aangeboden vanaf 1 januari 1995, waardoor naar de mening van de wederpartij het feitelijke beloningsverschil werd opgeheven.
De Commissie is van oordeel dat het recht op gelijke beloning van verzoekster in dit geval niet automatisch meebrengt, dat zij recht heeft op een onjuiste inschaling in een hogere functieschaal.
Door aan verzoekster compensatie aan te bieden voor de door deze indeling ontstane ongelijke beloning kan in principe de ongelijkheid worden weggenomen. Daarbij is wel vereist dat de compensatie de volledige periode van de ongelijke beloning bestrijkt en tevens het gehele beloningsverschil in al zijn facetten wegneemt.
De wederpartij heeft verzoekster een compensatie aangeboden met ingang van 1 januari 1995.
In onderstaande tabel zijn de voor verzoekster en maatman 1 geldende salarisschalen en salarisverschillen opgenomen, met daarbij de salarisverschillen met en zonder de aangeboden toeslag. De salarisverschillen zijn berekend volgens de geldende bedragen per 1 januari 1996. De toelage van verzoekster is na 1995 niet geïndexeerd.

Datum FWG-salarisschalen salaris verschil
verzoekster t.o.v. maatman 1

verzoekster maatman 1
exclusief inclusief
toeslag toeslag
verzoekster verzoekster
1/7/1992 FWG 45-10(max) FWG 45-10 – –
1/9/1993 45-10 50-4 – –
1/9/1994 45-10 50-5 – ƒ 105 – ƒ 105
1/1/1995 45-10+ƒ 304 50-5 – ƒ 105 + ƒ 199
1/9/1995 45-10+ƒ 304 50-6 – ƒ 208 + ƒ 96
1/9/1996 45-10+ƒ 304 50-7 – ƒ 305 – ƒ 1
1/9/1997 45-10+ƒ 304 50-8 – ƒ 403 – ƒ 99
1/9/1998 45-10+ƒ 304 50-9 – ƒ 505 – ƒ 201
1/9/1999 45-10+ƒ 304 50-10(max) – ƒ 608 – ƒ 304

Uit deze gegevens blijkt dat er vanaf 1 september 1994 een salarisverschil is ontstaan tussen verzoekster en maatman 1. Toekenning van een toeslag per 1 januari 1995 betekent, dat verzoekster op die datum ƒ 199 meer verdiende dan maatman 1. Dit meerdere neemt af in de loop van de tijd en per 1 september 1996 verdienen verzoekster en maatman 1 nagenoeg even veel. Vanaf 1 september 1997 zal de toeslag van verzoekster niet meer voldoende zijn om gelijke beloning van verzoekster en maatman 1 te realiseren.
Dit betekent dat er ook bij toekenning van een toeslag sprake is van ongelijke beloning in de periode van 1 september 1994 tot 1 januari 1995.
Tevens blijkt dat in de toekomst, bij gelijk blijvende toeslag, er wederom sprake zal zijn van ongelijke beloning vanaf 1 september 1997.
De Commissie beveelt aan, de toeslag in de loop van de tijd aan te passen aan het feitelijke (bruto) beloningsverschil teneinde deze ongelijkheid te voorkomen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit, dat het Ziekenhuis te Doetinchem jegens mevrouw (…) te Doetinchem onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt bij de beloning als bedoeld in artikel 7A:1637 ij lid 1 Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 tot en met 9 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer)