Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 8 november 1996

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Eiseres stelt dat zij ten gevolge van een voetletsel inkomsten heeft gederfd
en nog zal derven. Zodra haar jongste kind naar school zou gaan, wilde zij
voor tenminste vijftien uur per week gaan werken. De verzekering betwist de
inkomensschade. Ten tijde van het ongeval verrichtte eiseres geen
loonvormende arbeid en het is maar zeer de vraag of de vrouw in de toekomst
loonvormende arbeid zou gaan verrichten.
De rechter acht het daarentegen wel aannemelijk dat de vrouw in de toekomst,
als de kinderen groot zijn, arbeid zou gaan verrichten, in deeltijd en tegen
een bescheiden inkomen.

Volledige tekst


8.2. Gedaagde voert het navolgende verweer.
Zij betwist dat sprake is van inkomensschade. Ten tijde van het ongeval
verrichte eiseres geen loonvormende arbeid en was zij ook niet doende deze te
gaan verrichten. Mede gelet op de gezinssituatie van eiseres bestaat er geen
enkele grond om aan te nemen dat eiseres zonder het ongeval alsnog
loonvormende arbeid zou zijn gaan verrichten. Bij gebreke van nadere
informatie omtrent het gestelde eerdere beroep van eiseres, omtrent de zaken
van haar echtgenoot en omtrent het werk dat eiseres daar zou kunnen
verrichten, moet worden aangenomen dat de mogelijkheden van eiseres tot het
verrichten van loonvormende arbeid in verband met haar woord- en
schrijfblindheid beperkt waren. Voorts betwist gedaagde, dat eiseres door het
voetletsel arbeidsongeschikt is geworden. De door prof. dr. Nielsen genoemde
functionele invaliditeit van 10% voor de gehele mens blijft onder het niveau,
waarop men de laagste gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering kan
ontvangen.
Subsidiair betwist gedaagde de hoogte van de schade. Zij betwist het aantal
arbeidsuren per week, het aantal jaren, het gestelde bruto-weekloon en de
gehanteerde sterftekanscorrectie. Bovendien moet van het nettoloon worden
uitgegaan, omdat een schadevergoeding wegens verlies aan arbeidsvermogen
fiscaal onbelast is.

8.3. Eiseres voert nog aan dat een uitkering krachtens de AAW thans niet aan
de orde is, alleen al omdat de termijn van zeven jaar na het letsel is
verstreken.

8.4. De rechtbank oordeelt als volgt:
Het patroon, dat vrouwen eerst loonvormende arbeid verrichten, vervolgens
huwen en hun betrekking opgeven om zich aan het huishouden en de verzorging
en opvoeding van hun kinderen te wijden, doch zodra de kinderen groot of
groter zijn geworden en het huishouden eenvoudiger, weer in het arbeidsproces
herintreden en een deeltijdbaan aanvaarden, is langzamerhand heel
gebruikelijk geworden en zal in de toekomst nog wel gebruikelijker worden.
Dan mag men dat patroon ook aan eiseres toeschrijven, tenzij duidelijke
indicaties gegeven zouden zijn, dat dit voor haar niet opgaat. Dergelijke
indicaties, dat eiseres als zij geen voetletsel opgelopen zou hebben pure
huisvrouw zou zijn gebleven, weet gedaagde niet aan te voeren: zij
argumenteert vanuit de huidige situatie van eiseres nu zij nog kleine
kinderen heeft zonder haar hele leven ook als al haar kinderen groter zijn
geworden, te overzien. Als eisers vroeger een betrekking als
mannequin-verkoopster heeft gehad – eiseres zal daar meer informatie en
bewijs voor moeten verschaffen – mag ervan worden uitgegaan, dat zij zonder
haar voetletsel na verloop van tijd ter vervulling van een dergelijke
betrekking weer in het arbeidsproces zou zijn heringetreden. Niet bij nog
kleine kinderen en niet voor een volledige dagtaak, doch de uitgangspunten
van eiseres – slechts 15 jaar werkzaam, slechts 15 uur per week en tegen het
minimum-loon – baseren zich daar ook niet op en zijn zeer gematigd, zodat zij
aanvaardbaar zijn. Bij welke zeer bescheiden uitgangspunten eiseresses woord-
en schrijfblindheid ook geen bewaar hoeven te zijn. In zoverre kan eiseres,
mits zij haar berekening nader adstrueert en de sterftecorrectie alsnog
toepast, dus worden gevolgd. Iets anders is, of, bij het uitgangspunt van het
normale patroon voor moderne vrouwen, niet aangenomen moet worden dat eiseres
ook na haar voetletsel te zijner tijd nog een aangepaste werkkring kan en zal
aanvaarden. Of dit uitgesloten moet worden geacht, is weer een zaak van
voorlichting door een arbeidsdeskundige, zoals bij de kwest

ie van de huishoudelijke hulp. Ook hierop zullen partijen, als zij zich
uitlaten over het aantal en de perso(o)nen van de deskundige(n), dus moeten
letten. In dit verband stelt de rechtbank zich voor, de navolgende vragen aan
de deskundige(n) voor te leggen:

1) in hoeverre zijn de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van
loonvormende arbeid beperkt door de aan haar voetletsel te wijten
lichamelijke beperkingen, zoals deze zijn beschreven in de diverse medische
rapporten?

2) hebben deze beperkingen tot gevolg, dat eiseres niet meer (volledig) in
staat is gedurende 15 uur per week loonvormende arbeid te verrichten?

3) wenst de deskundige nog nadere opmerkingen in dit verband te maken?

Bij de door eisers gehanteerde zeer gematigde uitgangspunten hoeft niet te
worden aangenomen dat eiseres, als zij zonder voetletsel een dergelijke
bescheiden werkkring zou hebben aanvaard, extra huishoudelijke hulp nodig zou
hebben gehad, die haar verdiensten althans gedeeltelijk, weer zou hebben
weggenomen. Dat zou pas aan de orde zijn gekomen, als de veronderstellingen
meer in de richting van een volledige werkweek zouden zijn gegaan, en in de
richting van werkhervatting op een ogenblik dat haar kinderen nog klein
waren. Doch dit is niet het geval en nu het om een deeltijdbaan in de
toekomst gaat, hoeft evenmin een splitsing tussen reeds geleden en nog te
lijden schade te worden gemaakt.

Post e: Vervoerskosten

9.1. Eiseres maakt aanspraak op vergoeding van vervoerskosten van en naar de
diverse ziekenhuizen in verband met operaties, controles en onderzoeken. Zij
legt een specificatie over, waaruit blijkt dat zij in totaal 4010 km heeft
gereden.
Vermenigvuldigd met het in het verleden door gedaagde vergoede bedrag van ƒ
0,65 per kilometer levert dat ƒ 2.606,50 aan vervoerskosten op.

9.2. Gedaagde betwist de hoogte van het opgevoerde bedrag. De in de
specificatie genoemde afstanden zijn te hoog, zodat gedaagde het totaal
aantal kilometers corrigeert tot 3540.
Vermenigvuldigd met ƒ 0,35 per kilometer levert dat slechts ƒ 1.239 aan
vervoerskosten op. Een vergoeding van ƒ 0,35 als variabel deel van reiskosten
per auto is thans redelijk en gebruikelijk. Gedaagde heeft nooit ƒ 0,65 per
kilometer vergoed.

9.3. De rechtbank oordeel als volgt.
Eiseres zal in de gelegenheid worden gesteld te reageren op het verweer van
gedaagde. Met name zal eiseres stukken moeten overleggen, waaruit blijkt dat
partijen een vergoeding van ƒ 0,65 per kilometer zijn overeengekomen.
Gedaagde wordt uitgenodigd stukken over te leggen, waaruit blijkt dat op dit
moment een vergoeding van ƒ 0,35 per kilometer gebruikelijk is.

Post f: Expertisekosten

10. Eiseres vordert vergoeding van de kosten van inschakeling van dr. Van den
Hoogenband ad ƒ 242. Gedaagde heeft deze post na overlegging van
bewijsstukken alsnog erkend, zodat die post kan worden aanvaard.

Post g: Kosten indicatiestelling

11.1. Eiseres vordert vergoeding van de kosten van de indicatiestelling door
de Stichting Thuiszorg Dommelstreek ad ƒ 310. Zij heeft een nota d.d. 13
december 1994 ad ƒ 185 in het geding gebracht en aangekondigd dat zij een
tweede noot ad ƒ 125 nog bij akte zou overleggen (hetgeen zij niet heeft
gedaan).

11.2. Gedaagde ziet niet in waarom zij de onderhavige nota’s zou moeten
vergoeden, zeker nu aan de indicatiestelling geen enkele waarde toekomt,
aangezien deze enkel is gebaseerd op eigen mededelingen van eiseres.

11.3. De rechtbank oordeelt als volgt.
De onderhavige schadepost is in beginsel toewijsbaar, aangezien het hier
kosten betreft ter vaststelling van de schade. De inschakeling van de
Stichting Thuiszorg Dommelstreek kan niet onredelijk worden geacht, nu deze
deskundige op het gebied van huishoudelijke hulp is. Niet aannemelijk is dat
deze stichting de mededelingen van eiseres op geen enkele wijze zelfstandig
getoetst heeft.
Eiseres zal echter de tweede nota nog moeten overleggen.

Post h: Buitengerechtelijke kosten

12.1. Eiseres stelt dat zij ter vaststelling van de schade en ter verkrijging
van voldoening buiten rechte kosten heeft moeten maken ad ƒ 5.475,66. Zij
brengt een declaratie ad ƒ 1 069,41 in het geding van haar toenmalige
advocaat, alsmede een urenspecificatie van haar opvolgende gemachtigde (prod.
26 repliek), uitkomend op ƒ 4.406,25.

12.2. Gedaagde aanvaardt het bedrag van ƒ 1 069,41. De vergoeding voor de
opvolgende gemachtigde van eiseres aanvaardt slechts tot het bedrag van ƒ
3.573,96, aangezien een conferentie met de schaderegelaar van gedaagde geen
90 minuten maar hooguit 60 minuten heeft geduurd en aangezien de eerste vier
verrichtingen op de urenspecificatie betrekking hadden op het overbrengen van
kennis tot het niveau van de vorige raadsman, welke dubbel gemaakte kosten
niet ten laste van gedaagde kunnen worden gebracht. Het totaal te vergoeden
bedrag komt daarmee uit op ƒ 4.643,37.

12.3. De rechtbank stelt eiseres in de gelegenheid om op het verweer van
gedaagde te reageren.

Voorschotten

13.1. Partijen zijn het erover eens dat gedaagde in december 1992 een
voorschot onder algemene titel ad ƒ 3000 aan eiseres heeft uitgekeerd, en in
oktober 1995 nog eens een extra voorschot onder algemene titel ad ƒ 16.500.
Volgens gedaagde heeft zij in december 1989 een eerder voorschot onder
algemene titel ad ƒ 500 verstrekt, zodat met deze drie voorschotten de door
gedaagde erkende immateriële schade ad ƒ 20 000 is vergoed. Eiseres heeft het
voorschot ad ƒ 500 betwist, waarna gedaagde bij dupliek een schriftelijke
mededeling aan eiseres omtrent dit voorschot heeft overgelegd. Voorts heeft
gedaagde bij dupliek medegedeeld, dat zij in maart 1996 bij dupliek alsnog
erkende posten heeft vergoed, totaal ƒ 6.124,37.

13.2. De rechtbank stelt eiseres in de gelegenheid om op het bij dupliek
aangevoerde te reageren.

De beslissing

De rechtbank:
Stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten en stukken in het geding
te brengen als bedoelt in r.o. 6.4., 7.3. en 8.4.;

Stelt eiseres voorts in de gelegenheid inlichtingen te verschaffen en stukken
in het geding te brengen als bedoeld in r.o. 5.5., 6.4., 8.4., 9.3., 11.3.,
12.3. en 13.2.

Stel gedaagde voorts in de gelegenheid inlichtingen te verschaffen en stukken
in het geding te brengen als bedoeld in r.o. 9.3.;

Verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van vrijdag 13 december 1996;

Houdt iedere verdere beslissing aan.

Rechters

Mr. Pinkaer