Instantie: Commissie gelijke behandeling, 5 november 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is van mening dat de wederpartij haar heeft afgewezen voor de
functie van toneelassistent vanwege het feit dat zij een vrouw is.
De wederpartij stelt verzoekster te hebben afgewezen voor de functie van
toneelassistent vanwege haar niet voldoende functioneren ten tijde van het
vervullen van de tijdelijke functie. Ter zitting stelt de wederpartij dat
naast het adequaat tillen en sjouwen het ook gaat om de specialismen van de
toneelassistenten. Verzoekster beschikte niet over een specialisme.
De Commissie is niet gebleken dat het beschikken over een bepaald specialisme
voor de betreffende functie aan verzoekster als functie-eis is voorgehouden
dan wel dat deze eis haar anderszins kenbaar was.
Indien de stelling van de wederpartij juist is, dat het beschikken over een
bepaald specialisme voor de vervulling van de in geding zijnde vacature een
voorwaarde was, moet worden vastgesteld dat het niet kenbaar zijn hiervan
voor verzoekster, als sollicitante, getuigt van onzorgvuldigheid tijdens de
selectieprocedure.
De Commissie heeft vastgesteld dat de wederpartij eerst ter zitting melding
heeft gemaakt van eerdergenoemde functie-eis, en daarmee is niet aan de
noodzakelijke doorzichtigheid van procedures om ongelijke behandeling tussen
mannen en vrouwen te voorkomen voldaan. Mitsdien heeft de wederpartij het
risico genomen onderscheid naar geslacht te maken en dient de Commissie
dientengevolge te beoordelen, of het verweer van de wederpartij het
aannemelijk maakt dat van onderscheid op grond van geslacht jegens
verzoekster geen sprake is.
De Commissie concludeert, dat de redengeving van de wederpartij voor de
afwijzing van verzoekster, te weten haar functioneren gedurende de tijd dat
zij bij de wederpartij voor onbepaalde tijd in dienst was, onvoldoende
overtuigend is. De Commissie is van oordeel dat aangenomen moet worden dat
het geslacht van verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij haar afwijzing.

Volledige tekst

Het verzoek
1.1. Op 30 januari 1996 verzocht mevrouw (…) te Zaandam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de (…) te Amsterdam (hierna: de
wederpartij) onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in
de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is van mening dat de wederpartij haar heeft afgewezen voor
de functie van toneelassistent vanwege het feit dat zij een vrouw is.
Daardoor heeft de wederpartij gehandeld in strijd met genoemde wetgeving.

2. De loop van het onderzoek
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk nader
toegelicht. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 11 september 1996.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– mw. mr. (…) (Bureau voor Rechtshulp te Zaandam)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (Personeel en Organisatie)
– dhr. (…) (Adjunct-hoofd Toneeldienst)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1 Verzoekster was voor bepaalde tijd, van 1 januari 1995 tot en met 30
april 1995, in dienst bij de wederpartij in de functie van toneelassistent
bij de Toneeldienst. Zij verrichtte haar werkzaamheden in het kader van een
vervanging.
Bij de Toneeldienst werken zestig mannen en – naast verzoekster – één vrouw.
3.2. Verzoekster heeft desgevraagd van de wederpartij een getuigschrift
gekregen. Dit getuigschrift vermeldt onder meer dat de werkzaamheden
bestonden uit het laden en lossen van decors, het op- en afbouwen van decors
voor Opera, Ballet en Gastprogrammering en het uitvoeren in groepsverband van
decorchangementen tijdens voorstellingen en repetities. In het getuigschrift
staat tevens vermeld, dat verzoekster naar tevredenheid bij de toneeldienst
heeft gewerkt en dat de wederpartij haar heeft leren kennen als een
werkwillige collega.
3.3. Op 17 mei 1995 solliciteerde verzoekster naar de functie van
toneelassistent die op 1 september 1995 vacant zou worden.
Bij brief van 7 juni 1995 is verzoekster medegedeeld dat de wederpartij niet
verder in zal gaan op haar sollicitatie en dat de reden mondeling is
medegedeeld.
Op 11 januari 1996 heeft verzoekster een `open’ sollicitatiebrief gestuurd
aan de wederpartij, waarin zij meedeelt dat zij nog steeds in aanmerking wil
komen voor een functie als toneel-assistent.

De standpunten van partijen
3.4. Verzoekster stelt het volgende.
Naar aanleiding van de afwijzingsbrief van de wederpartij van 7 juni 1995
heeft verzoekster telefonisch contact opgenomen met de wederpartij over de
reden van de afwijzing.
Tijdens dit gesprek heeft het adjunct-hoofd van de Toneeldienst gezegd: `Het
was geen unaniem besluit, maar de meeste toneelmeesters willen liever een
jongen aannemen’. Ook heeft het adjunct-hoofd gezegd weliswaar `achter
verzoekster te staan’, maar ruzie met zijn collega’s te krijgen als hij haar
zou aannemen.
Verzoekster heeft in de periode dat zij bij de wederpartij werkzaam was over
haar functioneren geen klachten gehad, ook niet als zij om commentaar op haar
werkzaamheden vroeg.
Haar is gezegd dat zij even goed functioneerde als haar mannelijke collega’s.
Zij ontkent met klem de stelling van de wederpartij dat haar bij het
eindgesprek is gezegd niet voor een volgende functie in aanmerking te komen.
Ten aanzien van de stelling van de wederpartij dat zij niet over een bepaald
specialisme beschikte en ook daarom is afgewezen voor de functie, stelt
verzoekster dat er bij de wederpartij mensen werken die, nadat ze waren
aangenomen, een opleiding mochten volgen.
Verzoekster zegt ooit te hebben gevraagd die opleiding te mogen doen.
Voorwaarde daarvoor was echter een vast dienstverband. Bovendien zijn er
mensen die het geleerde bij de wederpartij niet in praktijk mogen brengen.
3.5. De wederpartij stelt het volgende.
Ter zitting ontkent de wederpartij dat in het telefoongesprek van juni 1995
gezegd zou zijn dat het merendeel van de toneelmeesters liever een jongen zou
aannemen. Zij wil juist meer vrouwen aannemen omdat de toneeldienst een
mannencultuur is.
Uit reacties op voorgaande wervingsadvertenties is gebleken, dat de
belangstelling bij vrouwen voor de functie van toneelassistent echter beperkt
is.
De wederpartij stelt dat de reden voor de afwijzing van verzoekster voor de
functie van toneelassistent ligt in het feit dat zij tijdens haar
werkzaamheden niet altijd naar behoren functioneerde. Er waren over haar
klachten van de toneelmeesters. Zij werkte onvoldoende mee met het geheel. Er
werd meer betrokkenheid verwacht. Op het moment dat er grote stukken getild
moesten worden, tilde verzoekster niet adequaat mee.
Bij changementen is het een kwestie van hollen of stilstaan. Iedereen moet er
volledig voor gaan.
De wederpartij zegt niet te stellen dat verzoekster hiertoe fysiek niet in
staat zou zijn. Met bewoordingen als `Kom op, werk eens mee’ werden mensen op
de werkvloer wel aangespoord het werk goed uit te voeren. Verzoekster heeft
de klachten niet opgepakt.
In het eindgesprek is verzoekster gezegd dat zij niet voor een volgende
functie in aanmerking zou komen.
Verzoekster kwam ook niet in aanmerking voor de functie van toneelassistent
in verband met de kwalificaties van de andere kandidaten voor deze functie.
Ter zitting stelt de wederpartij dat de functie van toneelassistent een
variatie aan specialismen en technische vaardigheden vereist, waarover
verzoekster niet beschikt. Die vaardigheden variëren van lassen tot timmeren.
Verzoekster had ervaring met textiel en decor.
Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat mensen hun specialisme niet
in de praktijk mochten brengen stelt de wederpartij dat men kennis over het
lassen moet hebben, ook al last men niet dagelijks.
De wederpartij onderschrijft de inhoud van het getuigschrift van 4 september
1995 in zijn algemeenheid. Zij is echter van mening dat het getuigschrift
niet het juiste document is voor het vermelden van opmerkingen over één
aspect van het functioneren van verzoekster.
De wederpartij acht het niet noodzakelijk om een beroep te doen op de
geslachtsbepaaldheid van de functie, aangezien deze functie zowel door mannen
als vrouwen kan worden uitgeoefend. De fysieke kracht staat immers los van
het man of vrouw zijn.

4. De overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door verzoekster af te wijzen
voor de functie van toneelassistent onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. Artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(hierna: WGB) bepaalt dat het niet is toegestaan om bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking onderscheid te maken tussen mannen
en vrouwen.
Artikel 5 lid 2 WGB bepaalt onder meer dat van het gestelde in artikel 3 WGB
mag worden afgeweken in gevallen waarin vanwege de aard of de voorwaarden
voor de uitoefening van de beroepsactiviteit het geslacht bepalend is.
Deze beroepsactiviteiten worden nader geregeld in het Besluit
beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn (Staatsblad,
1989, 207). Artikel 1, onderdeel a, van genoemd Besluit noemt in dat kader de
beroepsactiviteiten die om lichamelijke redenen uitsluitend door personen van
een bepaald geslacht kunnen worden vervuld.
Gesteld noch gebleken is dat deze uitzondering in casu van toepassing is.
4.3. Alvorens de in het geding zijnde vraag te beantwoorden merkt de
Commissie het volgende op. Evenals de Commissie van mannen en vrouwen bij de
arbeid in eerdere zaken (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer 420-92-50, 2 september 1992 en
414-92-53, 15 september 1992) heeft geoordeeld, is de Commissie van oordeel
dat het niet tot haar taak behoort om te beoordelen of een kandidaat geschikt
is voor een functie. De taak van de Commissie is om na te gaan of er bij de
beoordeling van de (mate van) geschiktheid onderscheid is gemaakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
De Commissie is tevens van oordeel dat ook indien geslacht niet de enige of
doorslaggevende reden is geweest voor verzoeksters afwijzing maar slechts één
van de redenen, in strijd met de wetgeving gelijke behandeling is gehandeld
(In dezelfde zin: Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer:
95-15; 13 november 1995, oordeelnummer: 95-47; 29 februari 1996,
oordeelnummer: 96-10; 29 februari 1996, oordeelnummer: 96-11).
4.4. De vraag die voorligt is of het geslacht van verzoekster een rol heeft
gespeeld bij de afwijzing voor de functie van toneel-assistent. De Commissie
overweegt dienaangaande het volgende.
De wederpartij stelt verzoekster te hebben afgewezen voor de functie van
toneelassistent vanwege haar niet voldoende functioneren ten tijde van het
vervullen van de tijdelijke functie. Ter zitting stelt de wederpartij dat
naast het adequaat tillen en sjouwen het ook gaat om de specialismen van de
toneelassistenten. Verzoekster beschikte niet over een specialisme.
De Commissie is niet gebleken dat het beschikken over een bepaald specialisme
voor de betreffende functie aan verzoekster als functie-eis is voorgehouden
dan wel dat deze eis haar anderszins kenbaar was. Blijkens de schriftelijke
afwijzing van verzoekster van 7 juni 1995 wordt daarover ook niet gerept,
terwijl op grond van het terzake door partijen gestelde moet worden
geconstateerd dat deze functie-eis evenmin is genoemd tijdens de telefonische
toelichting over de afwijzing. Indien de stelling van de wederpartij juist
is, dat het beschikken over een bepaald specialisme voor de vervulling van de
in geding zijnde vacature een voorwaarde was, moet worden vastgesteld dat het
niet kenbaar zijn hiervan voor verzoekster, als sollicitante, getuigt van
onzorgvuldigheid tijdens de selectieprocedure.
Ten aanzien van selectieprocedures hebben de Commissie gelijke behandeling en
de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid steeds
benadrukt dat deze voldoende inzichtelijk, controleerbaar en systematisch
dienen te zijn, om te voorkomen dat (ongewild) onderscheid naar geslacht
wordt gemaakt (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, 11 juli 1994, oordeelnummer 572-94-59; Commissie gelijke behandeling,
30 januari 1996, oordeelnummer 96-05).
Ook het Hof van Justitie heeft meermalen gewezen op de noodzaak van
doorzichtigheid van procedures teneinde ongelijke behandeling tussen mannen
en vrouwen te voorkomen (Commissie van de Europese Gemeenschap versus
Frankrijk, 30 juni 1988, zaak 318/86, Jur. 1988, 3559; Handels-og
Kontorfunktionaerernes Forbund i Danmark versus Dansk Arbejdsgiverforening,
optredend voor Danfoss, 17 oktober 1989, zaak 109/88, Jur. 1989, 3199).
Volgens de Commissie betekent dit in concreto dat kandidaten beoordeeld
moeten worden aan de hand van tevoren vastgestelde, nauwkeurig omschreven
criteria, hetgeen als een (rand)voorwaarde gezien moet worden voor een zo
objectief mogelijke selectieprocedure. Op deze wijze kan recht worden gedaan
aan de kwaliteiten van kandidaten, ongeacht hun geslacht. Neemt men deze
maatregelen niet, dan neemt men het risico op zich om onderscheid naar
geslacht te maken.
Nu de Commissie heeft vastgesteld dat de wederpartij eerst ter zitting
melding heeft gemaakt van eerdergenoemde functie-eis, is niet aan de
noodzakelijke doorzichtigheid van procedures om ongelijke behandeling tussen
mannen en vrouwen te voorkomen voldaan. Mitsdien heeft de wederpartij het
risico genomen onderscheid naar geslacht te maken en dient de Commissie
dientengevolge te beoordelen, of het verweer van de wederpartij het
aannemelijk maakt dat van onderscheid op grond van geslacht jegens
verzoekster geen sprake is.
4.5. De Commissie overweegt ten aanzien van de redengeving van de wederpartij
voor het afwijzen van verzoekster het volgende.
De wederpartij heeft gesteld dat er gedurende de tijd dat verzoekster bij de
wederpartij in dienst was, klachten waren over verzoeksters werkzaamheden
omdat zij niet adequaat tilde en sjouwde. Dit onvoldoende functioneren was
volgens de wederpartij reden haar af te wijzen voor de vacature voor de
functie van toneelassistent. De Commissie overweegt dat, indien deze
stellingen van de wederpartij juist zouden zijn, het voor de hand had gelegen
dat verzoekster op haar onvoldoende functioneren tijdens de vier maanden dat
zij werkzaam was, zou zijn aangesproken door de wederpartij.
Ten aanzien van de vraag of dit laatste is geschied, dan wel aannemelijk is
dat dit is geschied, overweegt de Commissie als volgt.
Verzoekster stelt tot het moment van de zitting van de Commissie nooit iets
over klachten te hebben vernomen. Zij zegt wel dat zij commentaar op haar
werkzaamheden heeft gevraagd en te horen heeft gekregen dat zij goed
functioneerde. De wederpartij stelt in algemene bewoordingen mensen op de
werkvloer te hebben aangespoord tot adequaat werken.
De Commissie stelt op grond van het door partijen gestelde vast, dat
verzoekster gedurende de tijd dat zij bij de wederpartij in dienst was nooit
persoonlijk is aangesproken op eventuele klachten over haar functioneren.
De stelling van de wederpartij dat in het eindgesprek tegen verzoekster is
gezegd niet voor een volgende functie in aanmerking te komen, is door
verzoekster met klem betwist.
De Commissie stelt vast dat verzoekster reeds na ongeveer twee weken na
afloop van haar tijdelijke contract solliciteerde bij de wederpartij, en
later nog ten tweede male heeft gesolliciteerd.
De Commissie overweegt ten aanzien hiervan dat niet aannemelijk is dat zulks
zonder meer zou hebben plaatsgevonden, indien verzoekster onverkort duidelijk
zou zijn gemaakt dat zij bij de wederpartij de functie van toneelassistent
niet meer zou kunnen vervullen.
4.6. Ten aanzien van het aan verzoekster verstrekte getuigschrift stelt de
wederpartij dat daarin terecht staat dat verzoekster haar werkzaamheden naar
tevredenheid heeft verricht.
Het getuigschrift is in zijn algemeenheid juist. De wederpartij acht het
getuigschrift echter niet het document voor opmerkingen over één aspect over
het functioneren van verzoekster.
De Commissie overweegt ten aanzien hiervan, dat het getuigschrift expliciet
melding maakt van díe aspecten van het functioneren van verzoekster welke
volgens de wederpartij aanleiding waren voor klachten, te weten het tillen en
sjouwen alsmede de werkwilligheid van verzoekster. Nu blijkens het
getuigschrift de wederpartij tevreden was over verzoeksters functioneren,
dient het verweer van de wederpartij als niet overtuigend te worden
verworpen.
Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie, dat de redengeving van
de wederpartij voor de afwijzing van verzoekster, te weten haar functioneren
gedurende de tijd dat zij bij de wederpartij voor onbepaalde tijd in dienst
was, onvoldoende overtuigend is. Gelet op het bij 4.4. gestelde is de
Commissie mitsdien van oordeel dat aangenomen moet worden dat het geslacht
van verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij haar afwijzing.

5. Het oordeel van de commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de (…) te Amsterdam jegens
mevrouw (…) te Zaandam onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als
bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen
en derhalve in strijd heeft gehandeld met deze wet.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. E.F.Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw.A.C. van Doornen (secretaris Kamer)