Instantie: Hof Amsterdam, 24 oktober 1996

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


De vrouw is op 11-jarige leeftijd door gedaagde een tweetal malen seksueel
misbruikt. Zij vordert nu een schadevergoeding.
In kort geding heeft de rechtbank Alkmaar op 14 december 1995 de vordering
van de vrouw afgewezen omdat onvoldoende kwam vast te staan dat in de bodemprocedure
de vordering zou worden toegewezen. Het rapport van de behandelend psychiater
wordt onvoldoende bevonden.
Ook het Hof is van mening dat onvoldoende is komen vast te staan dat, en
zo ja welke schade van welke omvang eiseres heeft geleden als gevolg van
de handelingen van gedaagde.

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Wat het verloop van het geding in hoger beroep betreft verwijst het
Hof vooreerst naar zijn in deze zaak gewezen en op 4 juli 1996 uitgesproken
arrest.

1.2 Partijen hebben andermaal de stukken van het geding in beide instanties,
waaronder thans ook de stukken die zijn genoemd in voormeld arrest, aan
het Hof overgelegd voor het wijzen van arrest. De inhoud daarvan geldt
als hier ingelast.

2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.

3. De vaststaande feiten
De president heeft in het aangevallen vonnis in rechtsoverweging 1 de uitgangspunten
in deze zaak geformuleerd. Tegen die overweging is geen grief aangevoerd.
Ook het Hof gaat derhalve van die uitgangspunten uit.

4. De beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om kort gezegd het volgende. S. is op 11 jarige
leeftijd door K. een tweetal malen sexueel misbruikt. Naar haar stellingen
verkeert zij in een slechte psychische gesteldheid, die is veroorzaakt
door de van de zijde van K. ondervonden onrechtmatige bejegening. Zij vordert
van deze in een bodemprocedure bij wege van vergoeding van deswege geleden
materiële en immateriële schade een bedrag van
ƒ 104.635,–. In dit kort geding heeft zij in eerste aanleg een voorschot
daarop gevorderd. De president heeft in het aangevallen vonnis die vordering
afgewezen op, verkort weergegeven, de gronden dat onvoldoende aannemlijk
is gemaakt dat de door S. gevorderde schade, indien al geleden, een direct
gevolg is van de handelingen van K., alsmede dat het risico van restitutie
voor het geval S. in de bodemprocedure in het ongelijk zou worden gesteld,
aan toewijzing van het gevorderde in de weg staat. Tegen deze overwegingen
richten zich de grieven die gezamenlijk kunnen worden behandeld.

4.2 Uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige zaak is, zoals
kennelijk ook de president heeft geoordeeld, dat de door S. gestelde en
door K. niet betwiste sexuele handelingen jegens S. onrechtmatig zijn geweest.
In het midden kan blijven of met betrekking tot die handelingen van S.
daaromtrent, danwel van die van K., omdat ook in de lezing van laatstgenoemde
sprake is van een zodanige aantasting van het recht op bescherming van
de lichamelijke integriteit van S. dat de gedragingen van K. als onrechtmatig
hebben te gelden, en hem nopen tot vergeoding van door S. dientengevolge
geleden schade, indien en voor zover daarvansprake is.

4.3 Met de president is het Hof echter van oordeel dat in dit geding onvoldoende
is komen vaststaan dat, en zo ja welke schade van welke omvang S. heeft
geleden als gevolg van de handelingen van K. Ook indien ervan wordt uitgegaan
dat in het algemeen schade als door S. bedoeld ten gevolge van handelingen
als hier aan de orde gemakkelijk kan ontstaan, heeft niettemin te gelden
dat in een geding, en zeker ook in een kort geding, voldoende concreet
moet vaststaan onderscheidenlijk aannemelijk moet zijn gemaakt welke schade
ten gevolge van dat handelen in feite is geleden.

4.4 K. heeft gemotiveerd bestreden dat S. schade heeft geleden zoals door
haar beweerd en dat, indien al van schade sprake is, deze het gevolg is
van zijn handelingen. Ter staving van haar standpunt heeft S. -slechts-
een beknopte schriftelijke verklaring van psychiater Hinze in het geding
gebracht. Hoewel S. met juistheid betoogt dat niet de enkele omstandigheid
dat de psychiater Hinze haar behandelend psychiater is, leidt of moet leiden
tot de conclusie dat haar rapport niet als grondslag zou kunnen dienen
voor toewijzing van een vordering als in dit kort geding door S. ingesteld,
heeft met betrekking tot genoemde verklaring niettemin te gelden dat deze
te onvoldoende gespecificeerd en gedetaileerd is om op grond daarvan tot
het oordeel te kunnen komen dat de psychische toestand van S., aangenomen
dat deze is zoals S. en de pschychiater beschrijven, het gevolg is van
de gedragingen van K. en dat S. dientengevolge schade heeft geleden zoals
zij stelt. Daarenboven wordt in die verklaring geen aandacht besteed aan
de vraag of en zo ja in hoeverre andere factoren dan de gestelde gedragingen
van K. tot de de door de psychiater beschreven psychische toestand van
S. hebben geleid. In het licht van hetgeen K. heeft aangevoerd omtrent
mogleijke andere oorzaken van een evnetuele slechte psychische gesteldheid
van S. is zulks echter wel noodzakelijk.

4.5 Met de president is het Hof eveneens van oordeel dat het restitutie-risico,
dat in de afweging van de belangen van partijeen mede moet worden betrokken,
aan toewijzing van de vordering in de weg staat. In eerste aanleg heeft
S. ter staving van haar spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde
aangevoerd dat zij een bijstandsuitkering geniet zonder sollicitatieplicht.
Aldus moet bedoeld risico van gewicht worden geacht. Dat wordt niet anders
door de stelling van S. dat in een bodemprocedure de vordering hoogst waarschijnlijk
zal worden toegewezen. Die stelling is in dit kort geding nu juist een
onderwerp van het debat tussen partijen, waaromtrent het Hof blijkens het
vorenoverwogenen van oordeel is dat op grond van de thans ter beschikking
staande gegevens van de juistheid ervan voorhands in onvoldoende mate kan
worden uitgegaan.

5. Slotsom
Het vorenoverwogende leidt tot de slotsom dat de grieven falen en dat het
vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, met veroordeling van
S. als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger
beroep.

6. Beslissing
Het Hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt S. in de kosten van het geding in hoger beroep, deze aan de
zijde van K. tot op heden begroot op ƒ 1.820,–;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mrs Willems, Yland-van Veen, Cornelissen