Instantie: Rechtbank Amsterdam, 9 oktober 1996

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


De vordering tot ontkenning van het vaderschap door de man is ingesteld
buiten de in artikel 203 lid 1 BW genoemde termijn van een half jaar. De
moeder kan het vaderschap ontkennen tot één jaar na de geboorte van het kind.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ongerechtvaardigd
verschil en dat ook voor de man een ontvankelijkheidstermijn van een jaar
moet worden aangehouden; zeker aangezien de termijn voor ontkenning die wordt
voorgesteld in het nieuwe wetsontwerp afstammingsrecht (TK 24649) ook een
jaar bedraagt.

Volledige tekst

Verloop van de procedure

Eiser heeft bij conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding gevorderd dat
de rechtbank bij vonnis gegrond zal verklaren zijn vordering tot ontkenning
van het vaderschap van het kind genaamd:

B, geboren uit gedaagde sub 2 op 14 mei 1994.

Gedaagde sub 2 heeft bij antwoord de stellingen van de dagvaarding niet
betwist en geconcludeerd tot referte.

Gedaagde sub 1 heeft bij antwoord de stellingen van de dagvaarding als juist
erkend en geconcludeerd tot referte.

Bij akte van 18 oktober 1995 heeft eiser gesteld op de hoogte te zijn geweest
van de geboorte van het kind aangezien partijen toen nog samenwoonden.

Bij antwoord-akte van 3 april 1996 heeft gedaagde sub 1 het gestelde in
voornoemde akte als juist erkend.

Hierna hebben partijen stukken overgelegd en vonnis gevraagd.

Gronden van de beslissing
De rechtbank dient ambtshalve te beslissen omtrent de ontvankelijkheid van
eiser, nu de vordering is ingesteld buiten de in de wet gestelde termijn.

De vaststaande feiten:
Als gesteld en niet weersproken en deels gestaafd door de overgelegde
bewijsstukken staat tussen partijen het volgende vast:
– op 14 mei 1994 is te Amsterdam uit de gedaagde sub 2 geboren de
minderjarige B
– de minderjarige heeft thans eiser tot wettige vader, omdat eiser op 17
oktober 1991 is gehuwd met de vrouw (welk huwelijk is ontbonden door
inschrijving van de beschikking tot echtscheiding op 20 maart 1995 in de
registers van de Burgerlijke Stand);
– bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 14 december 1994 is
gedaagde sub 1 benoemd tot bijzonder curator over voornoemde minderjarige.

Toepasselijk recht:
Nu partijen van nationaliteit verschillen zal de rechtbank eerst dienen te
beslissen welk recht toepasselijk is op de onderhavige vordering.
Eiser bezit de Marokkaanse nationaliteit, de moeder de Nederlandse
nationaliteit. Het kind is in Nederland geboren en verblijft te Amsterdam bij
de moeder.
De meeste aanknopingspunten bestaan derhalve met de Nederlandse rechtssfeer
zodat Nederlands recht op de vordering van toepassing is.

Ontvankelijkheid:
1. Eiser heeft onweersproken gesteld reeds vanaf de geboorte van het kind van
het bestaan hiervan op de hoogte te zijn. De vordering is derhalve buiten de
in artikel 1:203 lid 1 BW genoemde termijn ingesteld. Eiser stelt echter niet
bekend geweest te zijn met de mogelijkheid om een vordering tot ontkenning
van het vaderschap in te stellen en is van mening dat een eventuele
overschrijding van de termijn hem niet tegengeworpen dient te worden.
2. De huidige wetgeving geeft de moeder in artikel 1:198 lid 2 BW de
mogelijkheid het vaderschap te ontkennen tot één jaar na de geboorte van het
kind, terwijl voor de vader ter zake een zesmaanden termijn is bepaald.
3. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een ongerechtvaardigd
verschil en dat ook voor de man een ontvankelijheidstermijn van één jaar
(vanaf datum geboorte dan wel vanaf datum kennisname geboorte) aangehouden
dient te worden. De toepassing van deze ontvankelijkheidstermijn van één jaar
geldt bovendien temeer, nu op 20 maart 1996 bij de Tweede Kamer der Staten
Generaal een wetsontwerp is ingediend, waarin onder meer voor de man de
bestaande termijn is verdubbeld tot een jaar.
4. Het vorengaande leidt voor de onderhavige zaak tot de conclusie dat de man
zijn verzoek tijdig (binnen één jaar na de geboorte van het kind) heeft
ingediend. De man is bijgevolg ontvankelijk in zijn verzoek.

De rechtbank overweegt verder als volgt:
Uit de onweersproken stellingen van eiser en gedaagden maakt de rechtbank de
gevolgtrekking dat eiser en gedaagde sub 2 in het tijdvak waarin het kind kan
zijn verwekt gescheiden hebben geleefd, zodat de hoofdvordering als volgt
toewijsbaar is, nu niet is gebleken van feiten die het mogelijk maken dat
eiser de vader van het kind is.

Beslissing:

De rechtbank:

Verklaart gegrond de door eiser ingestelde rechtsvordering tot ontkenning van
zijn vaderschap van het uit gedaagde sub 2 geboren kind:

B, geboren op 14 mei 1994 te Amsterdam.

Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mr Sassenburg