Instantie: Hof Amsterdam, 2 oktober 1996

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


Bij kort gedingvonnis van de Rechtbank Alkmaar d.d. 14 december 1995 is
de
vordering van eiseres afgewezen omdat onvoldoende kwam vast te staan dat
in
de bodemprocedure de vordering zou worden toegewezen. Het rapport van de
behandelend psychiater wordt onvoldoende bevonden. Ook het hof is van mening
dat onvoldoende is komen vast te staan dat, en zo ja welke schade van welke
omvang eiseres heeft geleden als gevolg van de handelingen van gedaagde.

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1. Wat het verloop van het geding in hoger beroep betreft verwijst het
Hof
vooreerst naar zijn in deze zaak gewezen en op 4 juli 1996 uitgesproken
arrest.

1.2. Partijen hebben andermaal de stukken van het geding in beide instanties,
waaronder thans ook de stukken die zijn genoemd in voormeld arrest, aan
het
Hof voorgelegd voor het wijzen van arrest. De inhoud daarvan geldt als
hier
ingelast.

2. De grieven

Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.

3. De vaststaande feiten

De president heeft in het aangevallen vonnis in rechtsoverweging 1 de
uitgangspunten in deze zaak geformuleerd. Tegen die overweging is geen
grief
aangevoerd. Ook het Hof gaan derhalve van die uitgangspunten uit.

4. De beoordeling van het hoger beroep

4.1. Het gaat in dit geding om kort gezegd het volgende. S is op 11 jarige
leeftijd door K een tweetal malen sexueel misbruikt. Naar haar stellingen
verkeert zij in een slechte psychische gesteldheid, die is veroorzaakt
door
de van de zijde van K ondervonden onrechtmatige bejegening. Zij vordert
van
deze in een bodemprocedure bij wege van vergoeding van deswege geleden
materiële en immateriële schade een bedrag van ƒ 104.635,=. In dit kort
geding heeft zij in eerste aanleg een voorschot daarop gevorderd. De
president heeft in het aangevallen vonnis die vordering afgewezen op, verkort
weergegeven, de gronden dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de door
S
gevorderde schade, indien al geleden, een direct gevolg is van de handelingen
van K, alsmede dat het risico van restitutie voor het geval S in de
bodemprocedure in het ongelijk zou worden gesteld, aan toewijzing van het
gevorderde in de weg staat. Tegen deze overweging richten zich de grieven
die
gezamenlijk kunnen worden behandeld.

4.2. Uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige zaak is, zoals
kennelijk ook de president heeft geoordeeld, dat de door S gestelde en
door K
niet betwiste sexuele handelingen jegens S onrechtmatig zijn geweest. In
het
midden kan blijven of met betrekking tot die handelingen in alle onderdelen
dient te worden uitgegaan van de lezing van S daaromtrent, danwel van die
van
K, omdat ook in de lezing van laatstgenoemde sprake is van een zodanige
aantasting van het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit
van S
dat de gedragingen van K als onrechtmatig hebben te gelden, en hem nopen
tot
vergoeding van door S dientengevolge geleden schade, indien en voor zover
daarvan sprake is.

4.3. Met de president is het Hof echter van oordeel dat in dit geding
onvoldoende is komen vaststaan dat, en zo ja welke schade van welke omvang
S
heeft geleden als gevolg van de handelingen van K. Ook indien ervan wordt
uitgegaan dat in het algemeen schade als door S bedoeld ten gevolge van
handelingen als hier aan de orde gemakkelijk kan ontstaan, heeft niettemin
te
gelden dat in een geding, en zeker ook in een kort geding, voldoende concreet
moet vaststaan onderscheidenlijk aannemelijk moet zijn gemaakt welke schade
ten gevolge van dat handelen in feite is geleden.

4.4. K heeft gemotiveerd bestreden dat S schade heeft geleden zoals door
haar
beweerd en dat, indien al van schade sprake is, deze het gevolg is van
zijn
handelingen. Ter staving van haar standpunt heeft S -slechts- een beknopte
schriftelijke verklaring van de psychiater Hinze in het geding gebracht.
Hoewel S met juistheid betoogt dat niet de enkele omstandigheid dat de
psychiater Hinze haar behandelend psychiater is, leidt of moet leiden tot
conclusie dat haar rapport niet als grondslag zou kunnen dienen voor
toewijzing van een vordering als in dit kort geding door S ingesteld, heeft
met betrekking tot genoemde verklaring niettemin te gelden dat deze te
onvoldoende gespecificeerd en gedetailleerd is om op grond daarvan tot
het
oordeel te kunnen komen dat de psychische toestand van S, aangenomen dat
deze
is zoals S en de psychiater beschrijven, het gevolg is van de gedragingen
van
K en dat S dientengevolge schade heeft geleden zoals zij stelt. Daarenboven
wordt in die verklaring geen aandacht besteed aan de vraag of en in hoeverre
andere factoren dan de gestelde gedragingen van K tot de door de psychiater
beschreven psychische toestand van S hebben geleid. In het licht van hetgeen
K heeft aangevoerd omtrent de mogelijke andere oorzaken van een eventuele
slechte psychische gesteldheid van S is zulks echter wel noodzakelijk.

4.5. Met de president is het Hof eveneens van oordeel dat het
restitutie-risico, dat in de afweging van de belangen van partijen mede
moet
worden betrokken, aan toewijzing van de vordering in de weg staat. In eerste
aanleg heeft S ter staving van haar spoedeisend belang bij toewijzing van
het
gevorderde aangevoerd dat zij een bijstandsuitkering geniet zonder
sollicitatieplicht. Aldus moet bedoeld risico van gewicht worden geacht.
Dat
wordt niet anders door de stelling van S dat in een bodemprocedure de
vordering hoogst waarschijnlijk zal worden toegewezen. Die stelling is
in dit
kort geding nu juist een onderwerp van het debat tussen partijen, waaromtrent
het Hof blijkens het vorenoverwogene van oordeel is dat op grond van de
thans
ter beschikking staande gegevens van de juistheid ervan voorshands in
onvoldoende mate kan worden uitgegaan.

5. Slotsom

Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de grieven falen en dat het
vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, met veroordeling van
S als
de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep.

6. Beslissing

Het Hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt S in de kosten van het geding in hoger beroep, deze aan de
zijde
van K tot op heden begroot op ƒ 1.820,=;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mrs Willems, Yland-van Veen en Cornelissen