Instantie: Commissie gelijke behandeling, 1 augustus 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster solliciteerde naar aanleiding van een advertentie naar de functie
van migrantenopbouwwerker van Marokkaanse afkomst bij de wederpartij. Achter
de functie stond in de advertentie de vermelding `m/v’. Verzoekster werd
afgewezen omdat de voorkeur van de sollicitatiecommissie uitging naar een
mannelijke kandidaat. Verzoekster is van mening dat de handelwijze van de
wederpartij in strijd is met de wetgeving gelijke behandeling.
Het is vaste jurisprudentie van de Commissie dat bij de toetsing of een
concreet geval valt binnen de uitzonderingen zoals de AMVB deze verwoordt,
zorgvuldig moet worden bezien of daarbij wordt voldaan aan alle gestelde
eisen. Uitzonderingen op het gebod van gelijke behandeling dienen in het
algemeen restrictief uitgelegd te worden, teneinde te voorkomen dat dit gebod
al te zeer wordt uitgehold.
De wederpartij stelt dat de betreffende functie vanwege de omstandigheden
binnen het betreffende werkterrein geslachtsbepaald is. Uitgangspunt hierbij
is het vooroordeel dat onder Marokkaanse mannen zou bestaan ten aanzien van
de uitoefening van beroepsactivititeiten door vrouwen.
Ook na herhaaldelijk verzoek kan de wederpartij echter geen concrete
voorbeelden uit de praktijk noemen waaruit de noodzaak voor geslachtsbepaalde
selectie blijkt.
Verzoekster en de getuige-deskundige daarentegen, bestrijden de visie van de
wederpartij met betrekking tot de betekenis die dient te worden gehecht aan
de Marokkaanse man/vrouw verhoudingen op dit punt. Zij maken voorts aan de
hand van de eigen ervaringen aannemelijk dat het onderhouden van contacten
met de Marokkaanse mannenwereld niet a priori een taak is die is voorbehouden
aan (Marokkaanse) mannen.
Dit laatste wordt ondersteund door de ervaringen van de wederpartij. Immers,
ter zitting is gebleken dat als er voor dienstverlening aan Marokkaanse
mannen geen mannelijke opbouwwerker beschikbaar is, de zaken zonder problemen
door een vrouwelijke opbouwwerker worden aangepakt.
De Commissie benadrukt hierbij het feit dat de te verrichten werkzaamheden
zich grotendeels richten op openbare aangelegenheden als onderwijs,
buurtbeheer, veiligheid, stadsvernieuwing, straatverbetering en integratieve
activiteiten en in veel mindere mate de privesfeer raken.
Derhalve kunnen de werkzaamheden van de betreffende functie niet gebracht
worden onder de door artikel 1 sub e AMVB bestreken uitzondering. Nu de
wederpartij niet met succes een beroep op de betreffende
uitzonderingsmogelijkheid kan doen, is de selectie van de wederpartij voor de
functie in kwestie in strijd met artikel 3 lid 1 WGB.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 8 november 1995 verzocht de Stichting Haags Meld- en Registratiepunt
Discriminatiezaken te Den Haag namens mevrouw (…) (hierna verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of het (…) (hierna: de wederpartij) heeft gehandeld
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster solliciteerde naar aanleiding van een advertentie naar de
functie van migrantenopbouwwerker van Marokkaanse afkomst bij de wederpartij.
Achter de functie stond in de advertentie de vermelding `m/v’. Verzoekster
werd afgewezen omdat de voorkeur van de sollicitatiecommissie uitging naar
een mannelijke kandidaat. Verzoekster is van mening dat de handelwijze van de
wederpartij in strijd is met de wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2.2. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 18 juni 1996 teneinde hun
standpunten nader toe te lichten.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. (…) (medewerker van de stichting Haags Meld- en Registratiepunt
Discriminatiezaken, raadsman/gemachtigde)
– dhr. (…) (senior opbouwwerker bij de gemeente Den Haag,
getuige-deskundige)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (juridisch adviseur)
– mw. (…) (projectleidster)
van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster solliciteerde bij brief van 26 juni 1995 op een advertentie
van de wederpartij in de Volkskrant van 24 juni 1995. Het ging om de functie
van migrantenopbouwwerker. In de advertentie stond dat de wederpartij een
migrantenopbouwwerker van Marokkaanse afkomst zocht. Achter de
functiebenaming `migrantenopbouwwerker’ stond de vermelding `m/v’.
3.2. De wederpartij is een non-profit organisatie die in de gemeente
Rotterdam bewonersorganisaties adviseert en ondersteunt. Binnen de
deelgemeente Kralingen-Crooswijk is daartoe een aantal multidisciplinaire
teams werkzaam. De functie waar verzoekster op solliciteerde betrof de
functie van migrantenopbouwwerker binnen een van deze teams. Het betreffende
team ressorteert onder de wederpartij maar is sinds 1 maart 1994 als bureau
werkzaam vanuit een zelfstandige positie.
De taakstelling van het migrantenopbouwwerk is migranten te betrekken en
invloed te laten uitoefenen bij vraagstukken in de directe omgeving. De
onderwerpen zijn: onderwijs, buurtbeheer, veiligheid, stadsvernieuwing,
straatverbetering en integratieve activiteiten.
3.3. Het bureau bestond op het moment dat de advertentie werd geplaatst uit
een projectleidster, een mannelijke Turkse migrantenopbouwwerker, een
vrouwelijke Turkse migrantenopbouwwerker, en een vrouwelijke Marokkaanse
migrantenopbouwwerker.
3.4. Verzoekster ontving naar aanleiding van haar sollicitatie een
ontvangstbevestiging gedateerd op 3 juli 1995. In deze ontvangstbevestiging
stond dat de brievenselectie na 30 juli 1995 zou plaatsvinden. Vervolgens
ontving verzoekster een brief van de districtsmanager van de wederpartij,
gedateerd 25 september 1995.
In deze brief deelde de wederpartij mee dat de sollicitatiecommissie besloten
had verzoekster niet uit te nodigen voor een gesprek. In deze brief komt de
volgende passage voor: `De reden hiervoor is dat u een vrouw bent. Hoewel dit
niet in de advertentie vermeld stond, ging de voorkeur van de commissie in
verband met teamsamenstelling uit naar een mannelijke kandidaat’.
3.5. Verzoekster wendde zich tot de Stichting Haags Meld- en Registratiepunt
Discriminatiezaken. Deze stichting heeft namens verzoekster de zaak aan de
Commissie voorgelegd.
De standpunten van partijen
3.6. Verzoekster stelt het volgende. Zij heeft gesolliciteerd naar aanleiding
van een advertentie waaruit zij kon opmaken dat zowel mannen als vrouwen
konden reageren. Zij mocht aannemen dat zij als serieuze kandidaat meedong
naar de functie. Ook de ontvangstbevestiging van haar sollicitatiebrief geeft
geen aanleiding om dit niet te denken. Uit de brief van de wederpartij van 25
september 1995 blijkt dat verzoekster in het geheel niet heeft meegedongen
naar de functie. Vrouwen waren uitgesloten van mededinging.
3.7. Verzoekster is van mening dat de door de wederpartij opgegeven reden,
namelijk de samenstelling van het team, niet wordt erkend door de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB). De wederpartij heeft naar de mening van
verzoekster dan ook in strijd gehandeld met artikel 5 lid 1 sub a AWGB.
3.8. De wederpartij stelt het volgende.
Het betreffende bureau bestond uit een team van vijf personen, vier
migrantenopbouwwerk(st)ers en een projectleidster, allemaal op parttime
basis. Het betrof twee Turkse migrantenopbouwwerk(st)ers en twee Marokkaanse
migrantenopbouwwerk(st)ers, telkens een man en een vrouw. Deze bewuste
uitsplitsing en samenstelling van het team heeft te maken met de doelgroep.
3.9. De taakstelling van het migrantenopbouwwerk is migranten te betrekken en
invloed te laten uitoefenen bij vraagstukken in de directe omgeving.
Om in contact te komen met migranten in de wijk, buurt of straat moet
geïnvesteerd worden in de communicatie, opbouw van vertrouwen en het
onderhouden van geregelde contacten. De doelgroep voor dit project is de
Turkse en Marokkaanse bevolking. Binnen deze bevolkingsgroepen -zeker als zij
uit de niet stedelijke gebieden van hun eigen land komen- is er een duidelijk
onderscheid te maken in de taken, verantwoordelijkheden en gezagsverhoudingen
tussen mannen en vrouwen.
Om de doelgroepen te bereiken is derhalve duidelijk een keuze gemaakt -en
gefiatteerd door de plaatselijke overheid- in aandacht tussen mannen en
vrouwen vanuit de twee bevolkingsgroepen.
3.10. Contactlegging met vrouwen en hen op een of andere wijze betrekken in
een georganiseerd verband vraagt om beslotenheid en veiligheid. Daar zijn
mannen niet welkom. Vandaar dat uitdrukkelijk een vrouwelijke Turkse en
Marokkaanse migrantenopbouwwerker zijn aangetrokken.
3.11. Contactlegging met de mannenwereld -waaronder de moskee en haar
bestuur- is in dit geval ook geslachtsbepaald, aldus de wederpartij. Een
vrouwelijke medewerker zal hierbij grote problemen kunnen ondervinden om de
volgende redenen. Sommige plaatsen die bij uitstek geschikt zijn om contacten
te leggen (zoals de moskee), kennen immers een zekere segregatie naar
geslacht. Ook is de kans aanwezig dat de vrouwelijke medewerker met
minachting wordt benaderd, dat haar onzedelijk gedrag wordt verweten of dat
zij te maken krijgt met het vooroordeel dat zij niet ter zake kundig of
westers beïnvloed zou zijn. Voor dit specifieke project is dan ook gekozen
voor een geslachtsbepaalde invulling van de functies.
3.12. Ter zitting wordt de wederpartij gevraagd naar de gang van zaken in
geval er voor dienstverlening aan Marokkaanse mannen geen mannelijke
opbouwwerker beschikbaar is. De wederpartij antwoordt dat dan de
werkzaamheden door een vrouwelijke opbouwwerker worden verricht. Hierover
zijn geen problemen gerezen.
3.13. De onderhavige vacature is ontstaan doordat de Marokkaanse mannelijke
migrantenopbouwwerker wegging bij het bureau. Deze medewerker diende dus te
worden opgevolgd door een man. De projectleidster van het bureau had in de
oorspronkelijke advertentietekst expliciet vermeld dat er een vacature was
voor een mannelijke migrantenopbouwwerker van Marokkaanse afkomst. In de
advertentietekst is de zin `In verband met de samenstelling van het team gaat
bij gelijke geschiktheid de voorkeur uit naar een man’ weggevallen. Een door
de wederpartij ingehuurd bureau die voor de afwerking zorgdroeg, heeft deze
zin zonder verder overleg weggelaten. Bij het controleren van de tekst is dit
helaas niemand van de wederpartij opgevallen. Hierdoor is bij de werving een
onjuiste start met de procedure gemaakt, waardoor verzoekster voorafgaand aan
de selectieprocedure verkeerd geïnformeerd is geweest. Gelukkig solliciteerde
slechts een vrouw, namelijk verzoekster.
3.14. De op papier geschikte mannelijke sollicitanten zijn voor het eerste
gesprek opgeroepen. De sollicitatiecommissie heeft uit deze kandidaten de
nieuwe medewerker voorgedragen aan de directie van de wederpartij.
3.15. Verzoekster werd in een eerdere fase afgewezen. De formulering voor
deze afwijzing is helaas niet zo gelukkig gekozen. Zeker wanneer achteraf
duidelijk wordt dat de zin `bij gelijke geschiktheid gaat de voorkeur uit
naar een man’ niet bekend is geweest bij verzoekster.
De verklaring van de getuige-deskundige
3.16. De door verzoekster geïntroduceerde getuige-deskundige is als senior
opbouwwerker in de wijk Transvaal te Den Haag verantwoordelijk voor de
ondersteuning van de Marokkaanse doelgroep in de Haagse rivierenbuurt.
Evenals bij de functie waarnaar verzoekster solliciteerde is hierbij de
relatie-opbouw met de Marokkaanse bevolking van groot belang. Vanuit de
algemene ervaring van de getuige-deskundige op dit punt en vanuit zijn
specifieke ervaring met verzoekster bij zijn organisatie, is ter zitting een
getuigenverklaring afgelegd.
Samenvattend weergegeven wordt in deze verklaring de geslachtsbepaaldheid van
de functie in kwestie weersproken. Relatie-opbouw met de Marokkaanse
mannenwereld zou niet afhankelijk zijn van het geslacht van de medewerker,
maar van zijn of haar expertise en kwaliteiten. Verzoekster wordt in dit
opzicht in staat geacht de betreffende functie uit te oefenen.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In het geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking onderscheid heeft gemaakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. Verzoekster heeft een beroep gedaan op de AWGB. Bij inwerkingtreding van
de AWGB is evenwel de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
onverlet gelaten. Dit betekent dat de klacht van verzoekster aan de hand van
de relevante bepalingen uit de WGB beoordeeld dient te worden.
4.3. Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen en
vrouwen bij het aanbieden van een betrekking en bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking.
Artikel 3 lid 2 WGB bepaalt dat van het verbod om onderscheid te maken zoals
omschreven in artikel 3 lid 1 WGB mag worden afgeweken wanneer een wettelijke
uitzondering van toepassing is. Voor zover het een openlijke aanbieding van
een betrekking betreft, dient de grond voor het onderscheid daarbij
uitdrukkelijk te worden vermeld.
Artikel 3 lid 3 WGB schrijft voor dat uit de tekst en vormgeving van een
advertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking
komen voor de functie. Lid 4 van genoemd artikel bepaalt dat bij een
functiebenaming of zowel de mannelijke als de vrouwelijke functiebenaming
moet worden gebruikt, of uitdrukkelijk moet worden vermeld dat zowel mannen
als vrouwen in aanmerking komen.
Van het verbod op onderscheid bij de selectie voor een openstaande betrekking
mag slechts worden afgeweken als er sprake is van een van de wettelijke
uitzonderingsgronden, genoemd in artikel 5 lid 1 en 2 WGB, namelijk in geval
van een voorkeursbeleid voor vrouwen, respectievelijk een geslachtsbepaalde
functie.
Artikel 5 lid 3 sub c WGB noemt een aantal beroepsactiviteiten waarvoor het
geslacht bepalend kan zijn. Deze worden nader geregeld in het Besluit
beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn (hierna de AMVB),
Stb. 1989, 207.
Wat het onderhavige geval betreft is alleen artikel 1 sub e van de AMVB
mogelijk relevant. Hierin wordt bepaald dat als beroepsactiviteiten waarvoor
in een voorkomend geval vanwege hun aard of de voorwaarden voor de
uitoefening ervan het geslacht bepalend kan zijn, beschouwd mogen worden die
beroepsactiviteiten, welke behoren tot de volgende categorie:
`de beroepsactiviteiten die inhouden de persoonlijke verzorging, verpleging
of opvoeding van dan wel hulpverlening aan personen, indien de goede
uitoefening van de aangeboden betrekking binnen het geheel van de
arbeidsorganisatie ertoe noodzaakt dat deze wordt vervuld door een persoon
van een bepaald geslacht’.
Ten aanzien van de selectie
4.4. De vraag ligt voor of de wederpartij zich bij de vervulling van de
functie van migrantenopbouwwerker mag beroepen op de geslachtsbepaaldheid van
de functie.
4.5. In de Nota van Toelichting op de AMVB staat dat de categorie van
beroepsactiviteiten onder artikel 1 sub e van de AMVB wordt beperkt door `de
objectiveerbare eis dat de goede uitoefening van de bewuste
beroepsactiviteiten uitsluitend kan geschieden door personen van een bepaald
geslacht, terwijl dit gegeven in het geheel van de arbeidsorganisatie ook een
zodanige betekenis moet hebben, dat daaruit consequenties moeten worden
getrokken door het aanbieden van de betrekking aan een persoon van een
bepaald geslacht’. (Tweede Kamer 1986-1987, 19908, nr. 3, p. 47).
4.6. Het is vaste jurisprudentie van de Commissie dat bij de toetsing of een
concreet geval valt binnen de uitzonderingen zoals de AMVB deze verwoordt,
zorgvuldig moet worden bezien of daarbij wordt voldaan aan alle gestelde
eisen. Uitzonderingen op het gebod van gelijke behandeling dienen in het
algemeen restrictief uitgelegd te worden, teneinde te voorkomen dat dit gebod
al te zeer wordt uitgehold. (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling, 22
december 1995, oordeelnummer 95-62).
4.7. De wederpartij stelt dat de betreffende functie vanwege de
omstandigheden binnen het betreffende werkterrein geslachtsbepaald is.
Uitgangspunt hierbij is het vooroordeel dat onder Marokkaanse mannen zou
bestaan ten aanzien van de uitoefening van beroepsactivititeiten door
vrouwen.
Ook na herhaaldelijk verzoek kan de wederpartij echter geen concrete
voorbeelden uit de praktijk noemen waaruit de noodzaak voor geslachtsbepaalde
selectie blijkt.
4.8. Verzoekster en de getuige-deskundige daarentegen, bestrijden de visie
van de wederpartij met betrekking tot de betekenis die dient te worden
gehecht aan de Marokkaanse man/vrouw verhoudingen op dit punt.
Zij maken voorts aan de hand van de eigen ervaringen aannemelijk dat het
onderhouden van contacten met de Marokkaanse mannenwereld niet a priori een
taak is die is voorbehouden aan (Marokkaanse) mannen.
4.9. Dit laatste wordt ondersteund door de ervaringen van de wederpartij.
Immers, ter zitting is gebleken dat als er voor dienstverlening aan
Marokkaanse mannen geen mannelijke opbouwwerker beschikbaar is, de zaken
zonder problemen door een vrouwelijke opbouwwerker worden aangepakt.
De Commissie benadrukt hierbij het feit dat de te verrichten werkzaamheden
zich grotendeels richten op openbare aangelegenheden als onderwijs,
buurtbeheer, veiligheid, stadsvernieuwing, straatverbetering en integratieve
activiteiten en in veel mindere mate de privesfeer raken.
Derhalve kunnen de werkzaamheden van de betreffende functie niet gebracht
worden onder de door artikel 1 sub e AMVB bestreken uitzondering. Nu de
wederpartij niet met succes een beroep op de betreffende
uitzonderingsmogelijkheid kan doen, is de selectie van de wederpartij voor de
functie in kwestie in strijd met artikel 3 lid 1 WGB.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het (…) te Rotterdam jegens
mevrouw (…) te Den Haag onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht in
strijd met artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer), mw. I.M. Hidding (secretarisKamer).