Instantie: Kantonrechter Leiden, 31 juli 1996

Instantie

Kantonrechter Leiden

Samenvatting


De werkgever (restaurantbedrijf) weigert de vrouw haar eigen werk als kelner
te laten doen omdat zij zichtbaar zwanger is. De werkgever stelt dat de
gasten geen prijs stellen op bediening door zwangere vrouwen. De werkgever
biedt de vrouw vervangende werkzaamheden aan. De zaak is behandeld bij de
Commissie gelijke behandeling (nr. 514-93-36) die heeft geoordeeld dat de
werkgever in strijd met artikel 7A:1637ij BW handelt. De vrouw verzoekt om
schadevergoeding bij de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever heeft gehandeld in strijd met de
wet gelijke behandeling door werkneemster uit te sluiten van haar gewone
werkzaamheden als kelner omdat zij zichtbaar zwanger was. Toekenning
immateriële schadevergoeding van ƒ 1.500 en materiële schadevergoeding van ƒ
900.

Volledige tekst

Overwegingen:
1. A vordert een verklaring voor recht dat R de in 1991 geldende Wet Gelijke
Behandeling van Mannen en Vrouwen heeft overtreden door haar als zwangere
vrouw van haar gewone werkzaamheden uit te sluiten, alsmede, voorzover thans
nog van belang, veroordeling van R tot betaling van een bedrag van ƒ 10 000
wegens geleden immateriële schade en een bedrag van ƒ 900 netto wegens
misgelopen fooien.
2. R heeft verweer gevoerd. Bij tussenvonnis van 8 mei 1996 is een comparitie
van partijen bevolen.
3. Vast staat, dat A per 1 april 1989 in dienst is getreden van R in de
functie van kelner tegen een salaris van laatstelijk ƒ 2754,57 per maand
exclusief fooien. Medio september 1990 heeft zij haar werkgever meegedeeld
dat zij zwanger was en wanneer de geboorte van haar kind werd verwacht. Van
eind september 1990 tot 6 februari 1991 was zij arbeidsongeschikt. Bij haar
herstel (voor 50%) op die datum heeft R, A gevraagd om in plaats van haar
gewone werk als restaurantkelner buffetdiensten te gaan verrichten. Daarbij
is als motief opgegeven dat een zwangere kelner `geen gezicht’ zou zijn voor
de gasten van het klassieke restaurant en buffetwerk lichter zou zijn. Achter
het buffet zou haar dikke buik volgens R minder zichtbaar zijn voor de
gasten. A heeft het voorstel om buffetwerkzaamheden te verrichten afgewezen
en heeft gevraagd haar gewone werk als restaurantkelner te mogen verrichten;
R heeft zulks geweigerd. Sindsdien heeft A geen feitelijke werkzaamheden bij
R verricht. A had niet om lichter werk gevraagd en betwist dat buffetwerk
voor haar lichter zou zijn geweest.
4. De Commissie Gelijke Behandeling heeft bij uitspraak van 7 oktober 1993
(op tegenspraak) geoordeeld dat R jegens A onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt, zulks in strijd met art. 7A:1637ij BW. Omdat de Commissie geen
rechterlijke instantie is verlangt A alsnog een uitspraak van de
kantonrechter hieromtrent.
5. Met de Commissie is de Kantonrechter van oordeel dat R jegens A in strijd
met genoemde wetsbepaling onderscheid naar geslacht heeft gemaakt door haar,
op grond van de zichtbare gevolgen van haar zwangerschap, uit te sluiten van
haar normale werk als kelner in het restaurant van R. Niet valt in te zien
dat gasten van een `klassiek’ restaurant er redelijkerwijs aanstoot aan
zouden kunnen nemen dat zij door een zwangere vrouw bediend worden of dat
enig ander redelijk belang dit onderscheid rechtvaardigde. De wettelijke
uitzondering dat in het belang van de zwangere onderscheid kan worden gemaakt
is hier niet van toepassing nu A gemotiveerd heeft aangegeven dat het
buffetwerk niet lichter voor haar zou zijn geweest, dat zij niet om lichter
werk heeft gevraagd en dat zij haar gewone werk fysiek goed aankon. Het
eerste onderdeel van de vordering is op grond van het vorenoverwogene
toewijsbaar.
6. De kantonrechter acht voorts voldoende aannemelijk dat A zich door deze
behandeling gekrenkt heeft gevoeld. De tengevolge daarvan door haar geleden
immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op ƒ 1500 welk bedrag
als netto vermogensschade aan haar behoort te worden vergoed.
7. R heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat A ten gevolge van
uitsluiting van haar gewone arbeid fooien is misgelopen; het bedrag daarvan
ad ƒ 900 is op zichzelf evenmin gemotiveerd betwist. Dit verlies is een
rechtstreeks en voorzienbaar gevolg van het niet toelaten tot de gewone
werkzaamheden. Nu er geen geldige reden bestond om A van haar werkzaamheden
als kelner uit te sluiten en zij derhalve de als alternatief aangeboden
buffetwerkzaamheden niet behoefde te aanvaarden, kan in het midden blijven of
zij als buffetbediende al dan niet zou hebben gedeeld in de fooienpot.
8. Nu partijen ieder op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld is er
aanleiding om de proceskosten te compenseren.
Beslissing:
De kantonrechter:
– Verklaart voor recht dat gedaagde in februari 1991 de toen geldende Wet
Gelijke Behandeling van mannen en vrouwen heeft overtreden door eiseres niet
tot haar werk als kelner toe te laten;
– veroordeelt R om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan A te betalen de
som van ƒ 2400 (netto) terzake van schadevergoeding, vermeerderd met de
wettelijke rente daarover vanaf 5 juli 1994 tot de dag der voldoening;
– compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
– wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. R. Th. van Leeuwen