Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 18 juli 1996

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Het betreft hier een vrouw die van haar broer een schadevergoeding vordert
op grond van sexueel misbruik tijdens haar jeugd. De Hoge Raad (RN 1996,
542) wijst in haar uitspraak op het specifieke karakter van procedures
met betrekking tot sexueel geweld. De feiten waar het ook hier om draait
spelen zich in de regel slechts in aanwezigheid van partijen zelf af. Daarom,
zo stelt de Hoge Raad, moet het in dergelijke gevallen in principe mogelijk
zijn dat een deskundigenbericht en de verklaring van de betrokken partij
als getuige samen voldoende bewijs van de gestelde feiten oplevert. De
rechter kan een dergelijk deskundigenbericht niet zonder meer terzijde
schuiven zoals in deze zaak is gebeurd. De Hoge Raad (RN 1996, 542, m.nt.
Renée Kool) vernietigt het arrest van het Gerechtshof
eeuwarden en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam.
Het hof oordeelt dat het rapport van de deskundige wordt ondersteund door
de verklaring van de psychiater waar de vrouw in dagbehandeling was. Op
grond van het thans beschikbare bewijsmateriaal wordt de vrouw een schadevergoeding
toegekend van ƒ 7.500,-.

Volledige tekst

1. Verloop van de procedure

1.1. Appellante na verwijzing, de vrouw, heeft bij exploit van 21 december
1992 geïntimeerde na verwijzing, de man, in kort geding gedagvaard voor
de president van de rechtbank te Assen en gevorderd de man te veroordelen
om aan haar te betalen een voorschot op een schadevergoeding ten bedrage
van ƒ 7500 vermeerderd met rente en kosten, welke vordering door de president
bij vonnis van 26 januari 1993 is afgewezen.

1.2. Nadat de vrouw tegen dit vonnis hoger beroep had ingesteld bij het
hof te Leeuwarden heeft genoemd hof bij arrest van 10 augustus 1994 het
bestreden vonnis bekrachtigd.

1.3. Tegen laatstgenoemd arrest heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld.
Vervolgens heeft de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 17 november
1995 het arrest van het hof te Leeuwarden van 10 augustus 1994 vernietigd
en de zaak naar dit hof verwezen ter verdere afhandeling en beslissing,
met compensatie van de proceskosten.

1.4. Bij memorie van grieven na verwijzing heeft de vrouw bewijs van haar
stellingen aangeboden en geconcludeerd, zakelijk, dat het hof bij arrest,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar in eerste aanleg ingestelde
vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de man in de kosten
van deze instantie.

1.5. Bij memorie van antwoord na verwijzing heeft de man eveneens bewijs
aangeboden van zijn stellingen en geconcludeerd dat het hof bij arrest,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet ontvankelijk
zal verklaren, danwel haar haar vordering zal ontzeggen, met haar veroordeling
in de kosten van de procedure.

1.6. Vervolgens hebben partijen de stukken van het geding in alle instanties,
waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt, aan het hof overgelegd voor
het wijzen van arrest.

2. Beoordeling van het geschil na verwijzing

2.1. De vrouw heeft in dit kort geding gesteld dat de man, die haar jongere
broer is, haar in haar jeugd thuis regelmatig sexueel heeft misbruikt,
onder meer door haar te verkrachten, en op grond daarvan een voorschot
gevorderd op de schadevergoeding waarop zij heeft gesteld recht te hebben.
Na afwijzing van deze vordering door de president van de rechtbank te Assen
op de grond, kort gezegd, dat het gepresenteerde bewijsmateriaal niet voldoende
is om aan te nemen dat sexueel misbruik door de man heeft plaatsgevonden,
heeft de vrouw tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het hof te Leeuwarden.
Tevens heeft zij bij dit hof een verzoekschrift ingediend om een deskundige
te benoemen die zowel de vrouw als de man onderzoekt, ten einde diens onderzoeksrapport
tot bewijsvoering te laten dienen in de tussen partijen aanhangige hoger
beroepsprocedure.

2.2. Het hof te Leeuwarden heeft bedoeld verzoek bij beschikking van 14
juli 1993 toegewezen, dr R. Bullens, orthopedagoog, benoemd tot deskundige
en een zevental door de deskundige te beantwoorden vragen geformuleerd.
Vervolgens heeft genoemd hof bij arrest van 10 augustus 1993 overwogen,
dat de vrouw ter staving van haar stelling, dat de man haar sexueel heeft
misbruikt, (onder meer) heeft overgelegd de door haar bij de politie gedane
aangifte tegen de man, alsmede verklaringen van huisarts Verbon, psychiater
Jansen Heijtmajer, haptonome Roozenburg, VHV-therapeute Sigling en psychiater/psychotherapeute
De Vreese, en zich voorts heeft beroepen op het onderzoeksverslag d.d.
22 december 1993 van de door het hof tot deskundige benoemde psychotherapeut
Bullens. Aansluitend heeft het hof te
eeuwarden overwogen, kort gezegd, dat nu voormelde behandelaars en de deskundige
hun wetenschap enkel ontlenen aan wat hun door de vrouw zelf is medegedeeld,
terwijl ook het overige bewijsmateriaal louter berust op uitlatingen van
de vrouw zelf, het voorshands van oordeel is, dat de rechter ten gronde
op basis van het gepresenteerde bewijsmateriaal noch tot de vaststelling
zal komen dat de man de vrouw sexueel heeft misbruikt noch zulks zo aannemelijk
zal achten dat dit misbruik, bij gebreke van tegenbewijs door de man, voor
waar moet worden gehouden.

2.3. De Hoge Raad Der Nederlanden heeft de zaak naar dit hof verwezen ten
einde het beschikbare bewijsmateriaal na verwijzing met het oog op hetgeen
in dit kort geding wordt gevorderd opnieuw te beoordelen, waarbij de Hoge
Raad nog heeft opgemerkt, dat de waardering van dergelijk bewijsmateriaal
zal dienen te geschieden met een bijzondere, op de delicate aard van dit
materiaal afgestemde behoedzaamheid.

2.4. Blijkens het vooroverwogene staat vast dat de vrouw het hof te Leeuwarden
heeft verzocht een deskundige te benoemen teneinde diens onderzoeksrapport
tot bewijsvoering in het onderhavige kort geding te laten dienen, welk
verzoek door dat hof na het horen van de man en – gezien de desbetreffende
beschikking – met diens instemming is gehonoreerd. De aan de deskundige
in het kader van bedoeld onderzoek te stellen vragen zijn door het hof
te Leeuwarden geformuleerd.

De eerste vraag luidt alsvolgt:
`Zijn bij de vrouw al dan niet blijvende psychische beschadigingen en/of
trauma’s te constateren waarvan de oorzaak, naar kan worden aangenomen,
ligt in sexueel misbruik in haar jeugd?’

Deze vraag is door de deskundige, zonder enig voorbehoud, in positieve
zin beantwoord.

De derde vraag luidt: `Valt aan te nemen dat de stelling van de vrouw betreffende
sexueel misbruik door de man (haar broer) op objectieve gebeurtenissen
is gegrond of, en zo ja in hoeverre, moet worden aangenomen dat die stelling
van de vrouw slechts of mede is gegrond op haar subjectieve belevingswereld?’

De deskundige acht met deze vraag een kennelijke tegenstelling gecreëerd
die zijns inziens de facto niet behoeft te bestaan en stelt dat indien
deze vraag zou luiden: `Valt aan te nemen dat de stelling van de vrouw
betreffende sexueel misbruik door de man (haar broer) aannemelijk is’ het
antwoord bevestigend luidt. De deskundige merkt in dit verband op dat het
verhaal van de vrouw als `zeer geloofwaardig’ is te kenschetsen.

2.5. De man heeft naar aanleiding van evenvermeld rapport van dr Bullens
slechts opgemerkt (pleitnota terechtzitting hof Leeuwarden d.d. 18 mei
1994, p. 6) dat hier sprake is van een de-auditu situatie. Voorts heeft
hij gesteld dat rekening gehouden moet worden met het effect van `false
memories’. Dat het hier evenwel zou gaan om `false memories’ is voorshands
niet komen vaststaan. In ieder geval is ten aanzien van het gestelde in
vraag 1, als hiervoor weergegeven, geen sprake van een de-auditu situatie.
De deskundige heeft vanuit zijn discipline geconstateerd, dat bij de vrouw
sprake is van blijvende psychische beschadigingen, terug te voeren tot
sexueel misbruik in haar jeugd.

De man stelt niet, laat staan dat hij zulks aannemelijk maakt, dat de deskundige
ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat bij de vrouw sprake is van
psychische beschadigingen als vorenbedoeld.
In de memorie na verwijzing verwijst de man voor wat betreft (zijn commentaar
op) het rapport van dr Bullens slechts naar het gestelde ter terechtzitting
van het Hof te Leeuwarden d.d. 18 mei 1994 en herhaalt hij zijn daar weergegeven
standpunt.

2.6. Het rapport van de deskundige wordt ondersteund door de verklaring
van O.A. Jansen Heijtmajer, als psychiater verbonden aan het Dercksen Centrum
te Amsterdam, waar de vrouw ten tijde van de verklaring (9 oktober 1991)
in dagbehandeling was, alsmede door de brief d.d. 6 februari 1992 aan de
huisarts van de vrouw van drs J. van Manen, directeur van het Prins Hendriksoord,
waar de vrouw na de behandeling in het Dercksen Centrum werd opgenomen.

Tegenover deze deskundigenverklaringen zijn van de zijde van de man slechts
in het geding gebracht een verklaring van zijn jongere zuster M, alsmede
een verklaring van de moeder van partijen. De man heeft weliswaar geheel
in het algemeen bewijs van zijn stellingen aangeboden maar voor bewijslevering
is in dit kort geding geen plaats.

Hoewel het hof onderkent dat de man als `ontkenner’ in een moeilijke bewijspositie
verkeert moet op grond van het thans beschikbare bewijsmateriaal voorshands
worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van de vrouw, dat zij
door de man in haar jeugd sexueel is misbruikt en dat zij hierdoor schade
heeft geleden.

2.7. Het vooroverwogene brengt mee dat de grieven slagen en het vonnis
van de president van de rechtbank te Assen mitsdien dient te worden vernietigd.
Nu de hoogte van het gevorderde voorschot op zichzelf niet is bestreden,
evenmin als de verschuldigdheid van de aangezegde wettelijke rente kan
de vordering van de vrouw alsvolgt worden toegewezen. Gelet op de tussen
partijen bestaande familierelatie zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

3. Beslissing

Het hof: vernietigt het vonnis van de president van de rechtbank te Assen
van 26 januari 1993 en, opnieuw rechtdoende, veroordeelt de man tot betaling
aan de vrouw van een bedrag van ƒ 7.500,-, met de wettelijke rente over
dat bedrag vanaf 2 juli 1992 tot aan de dag van de algehele voldoening.

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin, dat elke partij
de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

Mrs Willems, Coeterier en Goslings