Instantie: Commissie gelijke behandeling, 17 juli 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft in augustus 1995 bij de wederpartij gesolliciteerd en is
afgewezen. Verzoekster is van mening dat de allochtone afkomst van de andere
sollicitanten doorslaggevend was voor de wederpartij om haar af te wijzen
voor de bewuste functies en de twee sollicitanten van allochtone afkomst aan
te nemen.
De wederpartij voert een voorkeursbeleid inhoudende dat bij gelijke
geschiktheid de voorkeur wordt gegeven aan kandidaten uit de doelgroepen.
Verzoekster beklaagt zich niet over het feit dat de wederpartij een
voorkeursbeleid voert. De Commissie heeft in deze derhalve niet getoetst of
het voorkeursbeleid van de wederpartij voldoet aan de wettelijke
voorschriften/eisen die de Commissie volgens haar vaste jurisprudentie
daaraan stelt.
De klacht betreft wel het feit dat zij verzoekster niet op de hoogte was van
het door de wederpartij gevoerde positief-actiebeleid ten aanzien van
allochtonen.
Voorts beklaagt zij zich erover dat dit beleid onjuist zou zijn toegepast
door de wederpartij.
Het staat vast dat bij de interne vacaturemelding niet vermeld is dat het
positief actie-beleid van toepassing was op deze vacature, hetgeen wel
uitdrukkelijk gemeld is bij de externe werving via het Arbeidsbureau. De
Commissie is van mening dat verzoekster de wederpartij niet kan tegenwerpen
dat zij niet bekend was met het positief-actiebeleid, nu verzoekster zelf is
afgegaan op de tekst van de interne melding, terwijl het haar bekend was dat
zij als externe kandidaat werd beschouwd.
Overigens acht de Commissie het onbegrijpelijk dat verzoekster niet op de
hoogte zou zijn geweest van het positief-actiebeleid ten aanzien van
allochtonen. Verzoekster was immers werkzaam bij de afdeling personeelszaken
van de wederpartij.
Derhalve is dit onderdeel van de klacht van verzoekster ongegrond.
Het is de Commissie gebleken, dat verzoekster evenals de aangenomen
kandidaten opgeroepen is voor een sollicitatiegesprek. De kandidaten zijn
getoetst op opleiding, ervaring, houding en presentatie. Op grond van de ter
zitting overgelegde gegevens over de gevolgde procedure en de aangenomen
kandidaten kan niet gezegd worden, dat zij minder geschikt waren dan
verzoekster.
De Commissie concludeert dat de wederpartij het voorkeursbeleid niet op
onjuiste wijze heeft toegepast en dat de wederpartij bij de
voorkeursbehandeling binnen de door de AWGB gestelde grenzen heeft gehandeld.
Derhalve heeft de wederpartij bij de behandeling bij de vervulling van de
openstaande betrekking jegens verzoekster geen onderscheid op grond van ras
gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 23 oktober 1995 verzocht mevrouw (…) te (…) (hierna te noemen:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over de vraag of door (…) te (…) (hierna te noemen: de wederpartij)
onderscheid is gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling bij de
sollicitatie van verzoekster naar de functie van administratief medewerker.
1.2. Verzoekster heeft in augustus 1995 bij de wederpartij gesolliciteerd en
is afgewezen. Verzoekster is van mening dat de allochtone afkomst van de
andere sollicitanten doorslaggevend was voor de wederpartij om haar af te
wijzen voor de bewuste functies en de twee sollicitanten van allochtone
afkomst aan te nemen. Verzoekster is op grond hiervan van mening dat de
wederpartij in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) handelt.
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. De Commissie heeft het verzoekschrift in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Verzoekster heeft de Commissie verzocht om een
spoedprocedure toe te passen. Dit verzoek is niet gehonoreerd. Partijen
hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 11 juni 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mevrouw (…) (verzoekster)
– mevrouw (…) (medewerker van de stichting Haags Meld- en Registratiepunt
Discriminatiezaken)
van de kant van de wederpartij
– mevrouw (…) (personeelsfunctionaris)
van de kant van de Commissie
– mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– de heer A. Kruyt (lid Kamer)
– mevrouw mr.dr. L. Mulder (lid Kamer)
– mevrouw mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is drie maanden (van 17 juli 1995 tot en met 13 oktober
1995) op uitzendbasis werkzaam geweest als
receptioniste/telefoniste/administratief medewerkster op de administratie van
het (…).
Er is een interne mededeling rondgegaan voor de functie van administratief
medewerker. Uit de tekst van de interne mededeling blijkt dat er meerdere
vacatures waren.
Als functie-eisen werd het volgende aangegeven: `Opleiding op HAVO/MBO
niveau; ruime ervaring in een administratieve functie; beheersing WP 5.1. en
opleiding en/of ervaring met computergebruik; zelfstandig kunnen werken,
flexibel en goede contactuele eigenschappen; initiatieven durven te nemen en
het kunnen afgeven van signalen naar de coördinator administratie; werken in
teamverband.
In de interne mededeling is geen melding gemaakt van een positief
actiebeleid. In deze interne mededeling werd vermeld dat de sollicitatie
zowel intern als extern zou worden opengesteld. Voorts werd vermeld dat bij
gelijke geschiktheid een interne kandidaat de voorkeur geniet.
Externe openstelling van de sollicitatie hield in dit geval in dat de
vacatures werden gemeld bij het Arbeidsbureau en het ABP. Aan het
Arbeidsbureau werd doorgegeven, dat er een positief actiebeleid voor etnische
minderheden van kracht was. Het ABP werd ingeschakeld in verband met het
positief actiebeleid ten aanzien van gehandicapten.
3.2. De wederpartij heeft zich verplicht ingevolge een bijlage bij de CAO tot
het voeren van een positief-actie beleid ten aanzien van etnische
minderheden, gehandicapten, langdurig werklozen en vrouwen.
3.3. Verzoekster heeft bij brief van 28 augustus 1995 bij de wederpartij
gesolliciteerd naar de functie van administratief medewerkster. Op 25
september 1995 is een sollicitatiegesprek gevoerd met verzoekster.
Bij brief van 2 oktober 1995 is verzoekster meegedeeld dat zij een goede
kandidaat was, doch dat de keuze niet op haar is gevallen. In de brief wordt
het volgende vermeld.
`Bij deze beslissing is gelet op de criteria opleiding, ervaring, motivatie
en presentatie. Bij gelijke geschiktheid speelt daarnaast het land van
herkomst van de kandidaten een rol.
Betreft opleiding, ervaring en motivatie voldoet u aan de eisen. Ook uw
schriftelijke presentatie was meer dan voldoende. Gekozen is echter voor twee
allochtone kandidaten die tijdens het gesprek beter uit de verf kwamen, en
gezien de huidige samenstelling van de Centrale Administratie volgens de
selectiecommissie qua profiel goed lijken te passen in deze afdeling’.
3.4. Er waren op de vacature-meldingen 15 reacties, waarvan 13 van vrouwen en
2 van mannen. Het Arbeidsbureau droeg 9 kandidaten voor, het ABP droeg 3
kandidaten voor en 3 reacties kwamen via het eigen personeel. Op basis van de
sollicitatiebrieven werden 6 kandidaten door de selectiecommissie uitgenodigd
voor een gesprek, waaronder 4 allochtone kandidaten en verzoekster. De uit
drie personen bestaande selectiecommissie heeft de kandidaten beoordeeld op
opleiding, ervaring, houding en presentatie. Er zijn twee allochtone
kandidaten aangesteld.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoekster stelt het volgende.
Via uitzendbureau Start was zij reeds drie maanden naar volle tevredenheid
werkzaam bij de (…). Dit wordt ook bevestigd door de tekst van het
getuigschrift.
Tijdens het gesprek bij haar aanname als uitzendkracht werd er gezegd dat er
binnen afzienbare tijd een vacature zou komen binnen het bedrijf voor
administratief medewerkster op de afdeling Taakstraffen. Hierdoor zijn er
verwachtingen bij verzoekster gewekt voor een eventueel vast dienstverband.
Zij vraagt zich af waarom men dan niet toen al gekozen heeft voor een
allochtone uitzendkracht.
Verzoekster stelt dat zij niet op de hoogte was van het voorkeursbeleid, dat
de wederpartij voert. Dit was ook niet in de interne vacaturemelding
opgenomen.
Verzoekster is van mening dat er geen sprake is van gelijke geschiktheid. Zij
heeft werkervaring en een opleiding die beter voldoen aan de functie-eisen
dan die van de allochtone kandidaten die uiteindelijk zijn aangesteld.
3.6. De wederpartij stelt het volgende.
De wederpartij is van mening dat zij geen onderscheid in strijd met de AWGB
maakt.
In reactie op de opmerking van verzoekster waarom de wederpartij geen
allochtone uitzendkracht in dienst heeft genomen, stelt de wederpartij dat
aan een Uitzendbureau in juli 1995 de opdracht werd gegeven met spoed
kandidaten te leveren voor de functie van administratief
medewerker/receptionist. Het ging op dat moment om tijdelijke werkzaamheden
waarvoor zij de meest geschikte kandidaat wilden hebben.
Met drie kandidaten, waaronder een allochtoon, zijn gesprekken gevoerd. Op
basis van de gehouden gesprekken werd aan verzoekster vervolgens de voorkeur
gegeven.
In deze gesprekken is gemeld dat er binnen een ander onderdeel van de
organisatie binnen afzienbare tijd een vacature voor de functie van
administratief medewerker zou ontstaan. In geval van belangstelling zou men
te zijner tijd op deze vacature kunnen solliciteren. Er is geen toezegging
gedaan, dat de te selecteren uitzendkracht deze functie zou krijgen, zodat er
bij verzoekster geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen zijn gewekt.
3.7. De wederpartij stelt voorts dat de constatering juist is dat in de
interne vacature-mededeling niet is vermeld dat, bij gelijke geschiktheid,
allochtone kandidaten voorrang hebben.
Bij de externe openstelling van de sollicitatie bij het Arbeidsbureau en het
ABP is dit wel doorgegeven. Beide instanties selecteren volgens de prioriteit
van de voorkeursgroepen zoals die door de wederpartij worden aangegeven. Het
voorkeursbeleid houdt in dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur wordt
gegeven aan de doelgroepen.
3.8. De personeelsfunctionaris heeft in een gesprek met verzoekster
nadrukkelijk aangegeven dat niet het feit dat de andere kandidaten van
allochtone afkomst waren van doorslaggevende betekenis is geweest bij de
beslissing van de selectiecommissie, maar het feit dat zij geschikter waren.
De gekozen kandidaten voldeden evenals verzoekster aan de opleidingseisen en
hebben enkele jaren ervaring met vergelijkbare werkzaamheden. Qua presentatie
kwamen zij in het gesprek echter beter uit de verf dan verzoekster. Zij
maakten een zeer actieve, enthousiaste en contactvaardige indruk en leken het
beste te passen in de Centrale Administratie van Den Haag.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking jegens verzoekster onderscheid
heeft gemaakt naar ras, zoals verboden in de AWGB.
4.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
onderscheid op grond van ras bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13).
4.3. In de AWGB is een aantal uitzonderingen geformuleerd op het in de Wet
neergelegde verbod van onderscheid.
De uitzondering genoemd in artikel 2 lid 3 is in casu relevant. De tekst van
dit artikel luidt als volgt:
`Het in deze Wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet, indien het
onderscheid tot doel heeft vrouwen of personen behorende tot een bepaalde
etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen
ten einde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen en het
onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel’.
Naar vaste jurisprudentie van de Commissie dient bij het openlijk aanbieden
van een betrekking, indien er een voorkeursbeleid wordt gevoerd, zulks
uitdrukkelijk te worden vermeld.
4.4. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag overweegt de
Commissie het volgende.
De wederpartij voert een voorkeursbeleid inhoudende dat bij gelijke
geschiktheid de voorkeur wordt gegeven aan kandidaten uit de doelgroepen.
Verzoekster beklaagt zich niet over het feit dat de wederpartij een
voorkeursbeleid voert. De Commissie heeft in deze derhalve niet getoetst of
het voorkeursbeleid van de wederpartij voldoet aan de wettelijke
voorschriften/eisen die de Commissie volgens haar vaste jurisprudentie
daaraan stelt.
De klacht betreft wel het feit dat zij verzoekster niet op de hoogte was van
het door de wederpartij gevoerde positief-actiebeleid ten aanzien van
allochtonen.
Voorts beklaagt zij zich erover dat dit beleid onjuist zou zijn toegepast
door de wederpartij.
4.5. Voor wat betreft de klacht van verzoekster over de bekendmaking van het
voorkeursbeleid door de wederpartij overweegt de Commissie het volgende.
Voor de beantwoording van de vraag of de wederpartij met betrekking tot dit
onderdeel van de klacht in strijd heeft gehandeld met de AWGB zal eerst
worden onderzocht of verzoekster als een interne of externe sollicitant moet
worden beschouwd, zodat kan worden vastgesteld welke regels bij de invulling
van de vacature toepasselijk zijn. Hieromtrent overweegt de Commissie als
volgt.
Omdat verzoekster als uitzendkracht werkzaam was bij de wederpartij kreeg zij
kennis van de interne vacaturemelding. Verzoekster heeft ter zitting
verklaard dat haar door de wederpartij was meegedeeld dat zij op deze
vacature-melding mocht solliciteren doch als externe kandidaat beschouwd zou
worden. Daarmee staat vast dat verzoekster een externe kandidaat was.
Het staat vast dat bij de interne vacaturemelding niet vermeld is dat het
positief actie-beleid van toepassing was op deze vacature, hetgeen wel
uitdrukkelijk gemeld is bij de externe werving via het Arbeidsbureau. De
Commissie is van mening dat verzoekster de wederpartij niet kan tegenwerpen
dat zij niet bekend was met het positief-actiebeleid, nu verzoekster zelf is
afgegaan op de tekst van de interne melding, terwijl het haar bekend was dat
zij als externe kandidaat werd beschouwd.
Overigens acht de Commissie het onbegrijpelijk dat verzoekster niet op de
hoogte zou zijn geweest van het positief-actiebeleid ten aanzien van
allochtonen. Verzoekster was immers werkzaam bij de afdeling personeelszaken
van de wederpartij.
Derhalve is dit onderdeel van de klacht van verzoekster ongegrond.
4.6. Met betrekking tot de klacht van verzoekster dat de wederpartij haar
voorkeursbeleid op onjuiste wijze heeft toegepast overweegt de Commissie het
volgende.
De Commissie rekent het niet tot haar taak om te beoordelen of verzoekster
(meer of minder) geschikt is voor de functie dan de kandidaten, die door de
wederpartij zijn aangenomen, zoals de Commissie van mannen en vrouwen bij de
arbeid in eerdere zaken (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, oordeelnummer 420-92-50, 2 september 1992 en
414-92-53, 15 september 1992) ook heeft overwogen. De taak van de Commissie
is om na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate van) geschiktheid
onderscheid gemaakt is in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
Daarbij wordt de beoordeling van de geschiktheid slechts in zoverre betrokken
dat de wederpartij aannemelijk moet maken dat zij de geschiktheid heeft
bepaald aan de hand van objectieve criteria in een procedure die
inzichtelijk, systematisch en controleerbaar is.
Het is de Commissie gebleken, dat verzoekster evenals de aangenomen
kandidaten opgeroepen is voor een sollicitatiegesprek. De kandidaten zijn
getoetst op opleiding, ervaring, houding en presentatie. Op grond van de ter
zitting overgelegde gegevens over de gevolgde procedure en de aangenomen
kandidaten kan niet gezegd worden, dat zij minder geschikt waren dan
verzoekster.
Op bovenstaande gronden concludeert de Commissie dat de wederpartij het
voorkeursbeleid niet op onjuiste wijze heeft toegepast.
De Commissie is op grond van het feit dat de wederpartij het voorkeursbeleid
extern bekend heeft gemaakt en op grond van het feit dat deze het
voorkeursbeleid niet op onjuiste wijze heeft toegepast, van oordeel dat de
wederpartij bij de voorkeursbehandeling binnen de door de AWGB gestelde
grenzen heeft gehandeld.
Derhalve heeft de wederpartij bij de behandeling bij de vervulling van de
openstaande betrekking jegens verzoekster geen onderscheid op grond van ras
gemaakt.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit, dat (…) te (…) jegens Mevrouw
(…) te (…) geen onderscheid heeft gemaakt op grond van ras in strijd met
artikel 5 lid 1 sub a van de Algemene Wet Gelijke Behandeling.

Rechters

Mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), de heer A. Kruyt(lid Kamer), mevrouw mr.dr. L. Mulder (lid Kamer), mevrouw mr. S.L. Kroes(secretaris Kamer).