Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 21 juni 1996

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De vader wil de kinderalimentatie op nihil laten stellen. De rechtbank had in
1994 de kinderalimentatie op ƒ 250 vastgesteld.
De vader voert als gewijzigde omstandigheden aan dat hij sedert 1992 is
gehuwd met een vrouw die in Marokko woont en dat uit dit huwelijk in 1993 een
kind is geboren. De woning is door de vader verkocht en het geld is aangewend
voor het huwelijksfeest met zijn huidige echtgenote. Bovendien heeft hij nog
schulden.
Het hof is van oordeel dat de vader een deel van de opbrengst van de woning
had kunnen reserveren voor de kinderalimentatie, aangezien hij had kunnen
verwachten dat deze zou worden opgelegd, omdat hij toen feitelijk al niet
meer met de moeder en het kind samenwoonde. Het hof bekrachtigt de
beschikking.

Volledige tekst

Het geding
Tussen de ouders is echtscheiding uitgesproken, welke is ingeschreven in de
registers van de burgerlijke stand. Bij beschikking van de rechtbank te
‘s-Gravenhage van 16 mei 1994 is de moeder benoemd tot voogdes over de
minderjarige Mohammed, geboren op 10 maart 1981.
Bij beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 18 juli 1994 is een
kinderalimentatie opgelegd van ƒ 250 per maand, als nader in die beschikking
aangegeven.
Deze beschikking is door dit hof op 10 februari 1995 bekrachtigd.
De vader heeft de rechtbank verzocht om die uitspraak met ingang van 16 mei
1994 te wijzigen omdat de alimentatie in verband met gewijzigde
omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
De rechtbank heeft bij beschikking van 5 december 1995 de vader in zijn
verzoek niet ontvankelijk verklaard.
De vader is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de
bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie voor de minderjarige
met ingang van 1 juni 1995 te stellen op nihil en voor de periode tot 1 juni
1995 op het bedrag dat feitelijk is betaald.
De moeder heeft tijdig een verweerschrift ingediend.
Op 24 mei 1996 is de zaak ter terechtzitting van het hof mondeling behandeld.
De vader heeft aldaar het verzoek voor de periode tot aan 1 juni 1995
ingetrokken, zodat dit geen verdere behandeling behoeft.

Beoordeling van het hoger beroep
1. De vader voert als wijziging van omstandigheden aan dat hij sedert 1992 is
gehuwd met een vrouw die in Marokko woont en dat uit dit huwelijk in 1993 een
kind is geboren. Tevens heeft de vader aangevoerd dat zijn draagkracht niet
toereikend is om een bijdrage voor het kind te betalen, nu zijn inkomen ƒ
1923 netto inclusief vakantiegeld bedraagt en hij een gezin in Marokko heeft
en tenslotte dat rekening gehouden moet worden met een belastingschuld van ƒ
8555 en een andere lening ad ƒ 6000 stammend uit het huwelijk van partijen.
2. Ter zitting is door de vader gesteld dat hij zijn woning in Marokko in
oktober 1992 heeft verkocht en dat de opbrengst, na aftrek van kosten, ƒ 34
000 heeft bedragen, welk bedrag de vader, naar hij stelt, geheel heeft
aangewend in verband met het huwelijksfeest met zijn huidige echtgenote.
Gebleken is dat de voormelde schulden eind 1995 reeds waren afgelost.
Tenslotte is ter zitting naar voren gekomen dat de vader ongeveer de helft
van het jaar in Marokko verblijft en de andere helft in Nederland en dat de
kosten van levensonderhoud in Marokko lager zijn dan in Nederland.
3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het hof bij voormelde beschikking
rekening heeft gehouden met het feit dat de vader opnieuw is gehuwd in
Marokko.
4. Het hof is van oordeel dat de vader een deel van de opbrengst van de
woning had kunnen reserveren voor de kinderalimentatie, aangezien hij had
kunnen verwachten dat deze zou worden opgelegd, omdat hij toen feitelijk al
niet meer met de moeder en het kind samenwoonde.
5. Het voorgaande brengt mee dat de alimentatie ten behoeve van de
minderjarige nog steeds overeenkomstig de wettelijke maatstaven is zodat
hetgeen hij heeft aangevoerd geen grond tot wijziging van omstandigheden als
bedoeld in artikel 1:401 BW oplevert. Ook de recent aangegane geldlening van
ƒ 2000 ten behoeve van zijn dochter te Marokko dient buiten beschouwing te
blijven reeds omdat omtrent een ziekenhuisopname aldaar en van kosten van de
vader daarvoor niets is aangetoond.
6. Het voorgaande brengt tevens mee dat de bestreden beschikking dient te
worden bekrachtigd. Het verzoek van de vrouw de man te veroordelen in de voor
haar rekening blijvende griffierechten en eigen bijdrage ligt voor toewijzing
gereed.

Beslissing van de zaak in hoger beroep
Het hof: bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 5
december 1995; veroordeelt de vader het voor rekening van de moeder blijvende
deel van het griffierecht ad ƒ 87,50 en de eigen bijdrage ad ƒ 110 te
voldoen.

Rechters

Mr. Pieters