Instantie: Commissie gelijke behandeling, 5 juni 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is van mening dat de wederpartij de arbeidsovereenkomst met haar
heeft beëindigd in verband met haar zwangerschap. Zij stelt dat de
wederpartij daarmee een verboden onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt.
De wederpartij erkent dat verzoekster is toegezegd dat zij de maandag na het
sollicitatiegesprek haar werkzaamheden kon beginnen bij de wederpartij.
Aangezien voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst geen
schriftelijke vastlegging is vereist, staat met de constatering van de
mondelinge overeenstemming tussen partijen vast dat sprake is van een
arbeidsovereenkomst.
De Commissie is op grond hiervan en op grond van het feit dat de wederpartij
verzoekster kenbaar heeft gemaakt, dat zij geen werkzaamheden meer ten
behoeve van haar hoefde te verrichten, van oordeel dat sprake is van de
beëindiging van een arbeidsovereenkomst zoals in artikel 7A:1637ij BW lid 1
bedoeld.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zowel tijdens het -volgens de
wederpartij door de manager gevoerde- telefonisch contact met het
Arbeidsbureau als ter zitting heeft verklaard het vreemd te vinden, dat
zwangere vrouwen voor een fysiek zware functie als de onderhavige in
aanmerking komen. Op grond van het voorgaande moet derhalve worden
geconcludeerd dat de wederpartij voor de vervulling van de onderhavige
functie een zwangerschap van een werkneemster, zoals verzoekster,
problematisch zou vinden.
Het door de wederpartij als problematisch gekenschetste van een zwangerschap
voor de vervulling van de functie, de aard van de reactie naar het
Arbeidsbureau toe, alsmede het feit dat het contact met het Arbeidsbureau
plaatsvond aansluitend aan en op grond van de mededeling van verzoekster aan
de wederpartij dat zij in verwachting was, maken het aannemelijk dat de
zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.
De Commissie is van oordeel dat de wederpartij direct onderscheid op grond
van geslacht heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 7A:1637ij lid 1 en lid 5
BW.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 21 december 1995 verzocht mevrouw (…) te Zwolle (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of(…) te Hattemerbroek (hierna: de
wederpartij) jegens haar in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke
behandeling.
1.2. Verzoekster is van mening dat de wederpartij de arbeidsovereenkomst met
haar heeft beëindigd in verband met haar zwangerschap. Zij stelt dat de
wederpartij daarmee een verboden onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun standpunten
schriftelijk nader toe te lichten.
Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 14 mei 1996. Voor deze zitting
zijn ook twee getuigen, werkzaam bij het Arbeidsbureau te Zwolle ten tijde
van het bestreden handelen, opgeroepen.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. mr. (…) (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (manager)
– dhr. (…) (directeur)
als getuigen
– dhr. (…) (consulent Arbeidsbureau, hierna: getuige 1)
– dhr. mr. (…) (afdeling juridische zaken Arbeidsbureau, hierna: getuige 2)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is door het Arbeidsbureau te Zwolle gewezen op een vacature
bij de wederpartij. De functie betrof werkzaamheden in het atelier waar
bulkgoederen binnenkomen. Er moeten balen worden gesneden, hetgeen fysiek
zwaar werk is.
Op vrijdag 17 februari 1995 heeft verzoekster een sollicitatiegesprek gevoerd
op het kantoor van de wederpartij met de manager en een medewerkster van de
wederpartij, mevrouw (…) (hierna: de medewerkster). Tijdens dit gesprek is
onder andere gesproken over de fysieke zwaarte van de werkzaamheden. De
zwangerschap van verzoekster was toen bij de wederpartij niet bekend.
De manager heeft verzoekster na afloop van dit gesprek meegedeeld dat zij de
daaropvolgende maandag bij de wederpartij haar werkzaamheden kon starten.
Tevens heeft hij het Arbeidsbureau die dag op de hoogte gesteld van de
vervulling van de vacature door verzoekster.
Op haar eerste werkdag is verzoekster om 8.30 uur naar de wederpartij gegaan.
Zij heeft het pand na ongeveer een uur weer verlaten. In die tijd heeft
verzoekster de wederpartij op de hoogte gesteld van haar zwangerschap. Haar
is in dat uur ook door de wederpartij meegedeeld dat deze haar niet in dienst
wilde houden.
De standpunten van partijen
3.2. Verzoekster stelt het volgende.
Het sollicitatiegesprek is gevoerd met de manager en de medewerkster. Zij is
zonder enig voorbehoud aangenomen op basis van een arbeidsovereenkomst voor
zes maanden met een proeftijd van twee maanden. Verzoekster was op dat moment
bijna vier maanden zwanger.
Maandag 20 februari 1995 is verzoekster op het werk verschenen. De
medewerkster heeft verzoekster aangesproken over een contract dat zij nog zou
moeten tekenen. Verzoekster heeft haar en de manager toen haar zwangerschap
gemeld, omdat het haar niet zinde dat de wederpartij dit niet wist. Beiden
werden heel boos, met name de manager. Zij wisten niet zo goed wat ze moesten
doen. Gesteld werd dat verzoekster hen in de problemen bracht.
De manager heeft verzoekster gezegd even te wachten teneinde zich over haar
mededeling te beraden. Toen is het Arbeidsbureau gebeld. Verzoekster is
daarna meegedeeld dat het contract niet doorging en dat zij naar het
Arbeidsbureau moest gaan omdat zij een berisping zou krijgen wegens het
verzwijgen van haar zwangerschap tijdens de sollicitatie.
Verzoekster acht de bedrijfseconomische reden voor het ontslag, die de
wederpartij bij de Commissie opgeeft, ongeloofwaardig. Als op de (zater)dag
na het sollicitatiegesprek besloten was iemand aan te nemen die jonger was en
daarmee ook goedkoper dan verzoekster, ligt het in de rede dat verzoekster
hierover voor maandag, haar eerste werkdag, telefonisch was ingelicht. Zo had
haar een vergeefse reis naar haar werk bespaard kunnen blijven.
3.3. De wederpartij stelt het volgende.
Verzoekster is tijdens het sollicitatiegesprek spontaan de toezegging gedaan
dat zij de daaropvolgende maandag kon komen werken bij de wederpartij. De
voorkeur voor verzoekster was gebaseerd op haar persoonlijkheid die goed in
het personeels-
bestand van de wederpartij zou passen. De manager heeft het Arbeidsbureau
hiervan op de hoogte gesteld door enthousiast te melden dat de wederpartij de
juiste persoon gevonden had.
Zaterdags heeft de directeur aan de manager (zijn zoon) op basis van hem
gefaxte sollicitatiebrieven het bindend advies gegeven om vanwege
bedrijfseconomische redenen een andere kandidate aan te nemen. Deze kandidate
was slechts 17 jaar oud zodat een lager minimumloon betaald zou kunnen
worden. Ter zitting stelt de directeur dat hij ook hogere verwachtingen had
van de andere kandidate, omdat deze fysiek zwaarder werk had gedaan.
Aan verzoekster is op maandagochtend meegedeeld dat haar geen arbeidscontract
kon worden aangeboden op basis van genoemde bedrijfseconomische reden. Na
deze mededeling zei verzoekster in een paniekreactie dat zij zwanger was en
dat zij het de
wederpartij lastig zou maken door een proces aan te spannen.
De wederpartij was daarover zeer verontwaardigd. Het gesprek verliep van
beide kanten emotioneel.
De manager heeft telefonisch met het Arbeidsbureau contact opgenomen en
advies gevraagd over de ontstane situatie. Daarbij heeft hij aangegeven het
vreemd te vinden dat een zwangere vrouw wordt geplaatst voor een fysiek zware
functie. Deze opvatting wordt ter zitting gedeeld door de directeur. De
verklaring van getuige 1 betreffende telefonisch contact tussen de
wederpartij en het Arbeidsbureau is volgens de wederpartij twijfelachtig,
omdat deze getuige spreekt over telefonisch contact met een vrouw, terwijl
die ochtend niemand anders dan de mannelijke manager heeft gebeld naar het
Arbeidsbureau.
Ten aanzien van het standpunt van verzoekster dat, indien reeds zaterdags
bekend was dat zij zou worden ontslagen, contact met haar had kunnen worden
opgenomen opdat zij ’s maandags niet vergeefs naar haar werk zou komen, stelt
de wederpartij niet in de gelegenheid te zijn geweest haar in het weekend te
informeren.
De wederpartij heeft weliswaar de intentie gehad verzoekster een schriftelijk
arbeidscontract aan te bieden, maar heeft dit uiteindelijk niet gedaan.
Verzoekster kan volgens de wederpartij dan ook geen schriftelijke
overeenkomst overleggen. Verzoeksters zwangerschap heeft bij de beslissing om
haar geen schriftelijke arbeidsovereenkomst aan te bieden geen enkele rol
gespeeld.
3.4. Getuige 1 verklaart het volgende.
Op maandagochtend 20 februari 1995 heeft hij telefonisch contact gehad met
een dame die werkzaam was bij de wederpartij. Met dezelfde dame heeft hij
steeds contact gehad over de vacature. Zij was verontwaardigd dat iemand was
geplaatst die zwanger was. De getuige heeft toen gezegd dat het niet aan hem
is om een werkgever te informeren over de zwangerschap van een kandidaat. De
reactie van de dame was niet zoals het hoort. Het gesprek duurde nog geen
minuut.
3.5. Getuige 2 verklaart het volgende.
Hij kan zich het onderhavige voorval niet herinneren. Nadat de consulent hem
een paar weken voor de zitting van de Commissie heeft aangesproken over de
onderhavige zaak begon hem wel iets te dagen. Hij kan zich de concrete
vraagstelling die hem in februari 1995 is voorgelegd echter niet herinneren.
Hij neemt aan dat het een vraag over zwangerschap en proeftijd is geweest
aangezien daar vaker naar wordt gevraagd. Hij veronderstelt dat hij als
gewoonlijk verteld heeft dat ontslag tijdens een proeftijd mogelijk is, maar
dat de reden voor het ontslag niet gelegen mag zijn in de zwangerschap van
een werkneemster. Hij weet niet zeker of hij hierover direct contact heeft
gehad met de wederpartij.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt onder andere dat
de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder onderscheid wordt zowel direct
als indirect onderscheid tussen mannen en vrouwen verstaan. Op grond van het
vijfde lid van artikel 7A:1637ij BW moet onder direct onderscheid op grond
van geslacht mede onderscheid op grond zwangerschap worden verstaan.
Artikel 7A:1637ij lid 3 BW bepaalt dat van het in lid 1 van genoemd artikel
bepaalde mag worden afgeweken, indien het bedingen betreft die op de
bescherming van de vrouw, met name in verband met zwangerschap of
moederschap, betrekking hebben.
Ook indien zwangerschap niet de enige of doorslaggevende reden is geweest
voor de beëindiging van een arbeidsverhouding maar daarbij wel (mede) een rol
heeft gespeeld, is er sprake van strijd met de wetgeving gelijke behandeling
(Zie bijvoorbeeld Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer
95-15;Commissie gelijke behandeling, 13 november 1995, oordeelnummer 95-47).
4.3. De Commissie overweegt allereerst ten aanzien van het verweer van de
wederpartij, dat zij met verzoekster geen arbeidsovereenkomst heeft gesloten,
het volgende.
De wederpartij erkent dat verzoekster is toegezegd dat zij de maandag na het
sollicitatiegesprek haar werkzaamheden kon beginnen bij de wederpartij.
Aangezien voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst geen
schriftelijke vastlegging is vereist, staat met de constatering van de
mondelinge overeenstemming tussen partijen vast dat sprake is van een
arbeidsovereenkomst.
De Commissie is op grond hiervan en op grond van het feit dat de wederpartij
verzoekster kenbaar heeft gemaakt, dat zij geen werkzaamheden meer ten
behoeve van haar hoefde te verrichten, van oordeel dat sprake is van de
beëindiging van een arbeidsovereenkomst zoals in artikel 7A:1637ij BW lid 1
bedoeld.
4.4. Het standpunt van de wederpartij dat aan de verklaring van getuige 1
moet worden getwijfeld, nu deze stelt met een vrouw te hebben gesproken
terwijl de mannelijke manager het telefonisch onderhoud heeft gevoerd, is
niet overtuigend. De Commissie heeft immers niet kunnen vaststellen dat het
uitgesloten is dat twee personen met het Arbeidsbureau en mogelijk met
verschillende personen aldaar contact hebben gehad. Dat dit niet is
uitgesloten kan worden afgeleid uit de verklaring van getuige 1 die de vrouw,
met wie hij zegt te hebben gesproken, nader heeft aangeduid als degene met
wie hij vaker contact had met betrekking tot de onderhavige functie. De
Commissie ziet derhalve onvoldoende reden om de betrouwbaarheid van de
verklaring van deze getuige in twijfel te trekken.
4.5. Ten aanzien van de vraag of de zwangerschap van verzoekster (mede) een
rol heeft gespeeld bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst overweegt de
Commissie het volgende.
Tijdens het sollicitatiegesprek is de fysieke belasting van de door
verzoekster te verrichten werkzaamheden onderwerp van bespreking geweest.
Daarnaast heeft de wederpartij ter zitting gesteld dat de andere
sollicitante, die in de plaats van verzoekster zou worden gevraagd, fysiek
zwaardere werkzaamheden had verricht en ook om die reden de uiteindelijke
voorkeur had boven verzoekster. Op grond hiervan moet worden geconstateerd
dat de fysieke capaciteiten van de werkneemster voor de onderhavige functie
van belang waren voor de wederpartij.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zowel tijdens het
-volgens de wederpartij door de manager gevoerde- telefonisch contact met het
Arbeidsbureau als ter zitting heeft verklaard het vreemd te vinden, dat
zwangere vrouwen voor een fysiek zware functie als de onderhavige in
aanmerking komen. Op grond van het voorgaande moet derhalve worden
geconcludeerd dat de wederpartij voor de vervulling van de onderhavige
functie een zwangerschap van een werkneemster, zoals verzoekster,
problematisch zou vinden.
Volgens verzoekster is door de wederpartij boos gereageerd op haar mededeling
betreffende haar zwangerschap. In dezelfde tijdsspanne is door de wederpartij
een telefonisch gesprek gevoerd met het Arbeidsbureau. Volgens getuige 1
duurde dit gesprek nog geen minuut en werd daarin verontwaardiging geuit over
de omstandigheid dat iemand bij de wederpartij was geplaatst die zwanger was.
Indien de stelling van de wederpartij, dat zij een advies wilde van het
Arbeidsbureau over het omgaan met een situatie als de ontstane, betrekking
heeft op dit onderhoud, acht de Commissie het gelet op de zeer korte duur en
de aard van het telefonisch contact niet aannemelijk dat sprake was van een
vraag om advies zoals aangeduid.
Het door de wederpartij als problematisch gekenschetste van een zwangerschap
voor de vervulling van de functie, de aard van de reactie naar het
Arbeidsbureau toe, alsmede het feit dat het contact met het Arbeidsbureau
plaatsvond aansluitend aan en op grond van de mededeling van verzoekster aan
de wederpartij dat zij in verwachting was, maken het aannemelijk dat de
zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.
4.6. De Commissie overweegt ten aanzien van de overige weren van de
wederpartij nog het volgende.
Het verweer van de wederpartij dat verzoekster vanwege bedrijfseconomische
redenen voor de andere sollicitante plaats moest maken acht de Commissie
onvoldoende overtuigend. Indien dit selectiecriterium inderdaad van een
dergelijk zwaar gewicht was geweest, had het voor de hand gelegen van meet af
aan de keuze op de andere sollicitante te laten vallen.
Het eerst ter zitting gevoerde verweer dat de andere kandidate op grond van
de sollicitatiegegevens, ongeacht verzoeksters zwangerschap, ook fysiek beter
zou voldoen dan verzoekster, moet eveneens als onvoldoende overtuigend worden
verworpen. De fysieke zwaarte van de werkzaamheden is immers expliciet met
verzoekster tijdens het sollicitatiegesprek besproken en de wederpartij was
na dit gesprek naar eigen zeggen enthousiast. Bovendien heeft de wederpartij
dit enthousiasme kenbaar gemaakt aan het Arbeidsbureau. Indien dit
selectiecriterium in de vergelijking met de andere sollicitante een punt van
overweging zou zijn geweest, was dit kennelijk niet van doorslaggevend
belang. Daarbij had het voor de hand gelegen dat de wederpartij dit reeds
eerder in de procedure, naast de bedrijfseconomische reden, naar voren had
gebracht.
4.7. De Commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de
wederpartij direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt zoals
bedoeld in artikel 7A:1637ij lid 1 en lid 5 BW.
Ingevolge lid 3 van genoemd wetsartikel mag van bedoeld verbod op onderscheid
op grond van geslacht worden afgeweken indien het bedingen betreft die op de
bescherming van de vrouw, met name in verband met onder meer zwangerschap,
betrekking hebben. De wederpartij heeft blijk gegeven van het belang van de
met de onderhavige functievervulling verbonden fysieke belasting, maar niet
met het oog op beschermende maatregelen in verband met zwangerschap. De
Commissie komt derhalve niet toe aan bespreking van de in lid 3 genoemde
uitzondering.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Hattemerbroek jegens
mevrouw (…) te Zwolle direct onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in artikel 7A:1637ij lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en
derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer).