Instantie: Regionale commissie voor het opzicht voor de kerkprovincies Utrecht enNoord-Holland van de Nederlandse Hervormde Kerk, 30 mei 1996

Instantie

Regionale commissie voor het opzicht voor de kerkprovincies Utrecht enNoord-Holland van de Nederlandse Hervormde Kerk

Samenvatting


Vrouw zoekt geestelijke begeleiding bij een dominee in verband met
privé-problemen. Zij wordt verliefd op hem, wat leidt tot seksuele contacten
tussen haar en de dominee. De commissie oordeelt dat de dominee zich schuldig
heeft gemaakt aan seksueel misbruik in een pastorale relatie, ongeacht van
wie het initiatief tot de seksuele relatie is uitgegaan. De klacht is
gegrond. De commissie legt de dominee schorsing voor de duur van 3 maanden
op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat hij zich onder
psychiatrische behandeling laat stellen.

Volledige tekst

1. Ontstaan en loop van de procedure:

– Bij schrijven van 18 mei 1995 heeft klaagster zich gewend tot de commissie
met een klacht wegens seksueel misbruik door beklaagde, haar vroegere
wijkpredikant.

– Bij deze klachtbrief was een ondersteunend schrijven gevoegd, gedateerd 15
mei 1995 van mevrouw Chr. van Kranenburg te Woudenberg, vertrouwenspersoon
van het Netwerk Vertouwenspersonen van de Interkerkelijke lnitiatiefgroep
tegen Seksueel Misbruik in Pastorale relaties.

– Bij verweerschrift van 25 juli 1995, met bijlagen, heeft beklaagde zijn
reactie gegeven op de klacht, gevolgd door een aanvullende reactie d.d. 29
juli 1995, met bijlage.

– Bij schrijven van 26 augustus 1995 heeft klaagster gereageerd op het
verweerschrift.

– Bij schrijven van 28 augustus 1995 heeft mevrouw Van Kranenburg, voornoemd,
enige algemene opmerkingen over seksueel misbruik in hulpverleningssituaties
gemaakt en enige kanttekeningen bij het verweerschrift geplaatst.

– De commissie heeft in haar vergadering van 21 september 1995
achtereenvolgens beklaagde en klaagster gehoord. Op uitdrukkelijk verzoek van
klaagster zijn klaagster en beklaagde buiten elkaars tegenwoordigheid
gehoord. Beklaagde heeft zich hiertegen niet verzet. Klaagster werd terzijde
gestaan door mevrouw Van Kranenburg, voornoemd.

– Het concept-verslag van deze hoorzitting is aan klaagster en beklaagde
toegezonden. Beiden hebben gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid
schriftelijk op de inhoud van dit verslag en de daarin opgenomen verklaringen
van de andere partij te reageren; beklaagde bij brieven van 10 oktober 1995,
klaagster bij brieven van 13 oktober 1995, waarna de commissie het verslag in
haar vergadering van 19 oktober 1995 heeft vastgesteld.

– De commissie heeft het vervolgens noodzakelijk geacht beklaagde met
toepassing van Ord. 11-13-4 te onderwerpen aan een onderzoek door een door
het moderamen van de generale synode daartoe aangewezen geneeskundige, prof.
dr. G. Glas, psychiater te Utrecht.

– Prof. dr. Glas heeft beklaagde op 13 maart 1996, 21 maart 1996 en 1 april
1996 onderzocht en op 6 mei 1996 gerapporteerd door tussenkomst van de
medisch adviseur van de generale synode, R.M.H. Chorus, arts te Utrecht.

– Mede naar aanleiding van de uitgebrachte psychiatrische rapportage heeft de
commissie beklaagde in haar vergadering van 30 mei 1996 nogmaals gehoord.

2. De klacht

Klaagster beschuldigt beklaagde van seksueel misbruik in een pastorale
relatie. Klaagster geeft aan dat zij een zeer goed contact met beklaagde,
haar toenmalige wijkpredikant, had. Hij was een fijne goede dominee voor haar
en haar gezin. Zij werd verliefd op hem. De goede contacten liepen uit op
seksuele contacten gedurende een periode van ongeveer twee jaar. Tot een
coïtus is het (net) niet gekomen. Omstreeks maart 1994 heeft klaagster, na
lezing van het boek van Gideon van Dam en Marjo Eitjes, deze contacten
beëindigd.

De omvang van de bij haar aangerichte schade werd haar pas duidelijk rond het
tijdstip van haar verhuizing naar Alkmaar in december 1994. Daarna heeft zij
hulp gezocht en de onderhavige klacht ingediend. Zij verlangt dat beklaagde
uit zijn ambt wordt gezet, zulks om te voorkomen dat beklaagde in de toekomst
nieuwe slachtoffers van seksueel misbruik in een pastorale relatie zou maken.

3. Het verweer

Beklaagde bestrijdt de gestelde feiten niet. Hij erkent dat hij fout heeft
gehandeld. Hij heeft grenzen overschreden die niet overschreden mogen worden.
Hij heeft van het gebeurde geleerd en zich inmiddels onder psychiatrische
behandeling gesteld.

4. De feiten

Klaagster is verliefd geworden op beklaagde. Klaagster, beklaagde en de
echtgenoot van klaagster hebben hierover met elkaar gesproken. Niettemin
heeft de relatie tussen klaagster en beklaagde een seksuele lading gekregen,
waarbij zich gedurende een periode van ongeveer twee-jaar bij een tiental
gelegenheden seksuele handelingen hebben voorgedaan.

5. Het deskundigenrapport

– De commissie heeft het, klaagster en beklaagde gehoord hebbende,
noodzakelijk geoordeeld beklaagde aan een psychiatrisch onderzoek te
onderwerpen ten einde inzicht te verkrijgen In mogelijk bij beklaagde
aanwezige psychische stoornissen en de eventuele behandelbaarheid daarvan.

– De geraadpleegde psychiater, prof. dr. Glas, is in zijn rapport tot de
volgende conclusie gekomen:

“Samenvattend kan worden gesteld dat betrokkene in de periode 1991-1992 een
depressieve stoornis heeft doorgemaakt die zijn voedingsbodem vond in een
tijdelijke versterking van zijn gevoel van existentiële eenzaamheid. Dit
thema van de existentiële eenzaamheid wordt in sterke mate door neurotische
problematiek gekleurd, namelijk door een persoonlijkheidsstructuur die wordt
gekenmerkt door een kwetsbaar gevoel van zelfwaardering, enige moeite in het
zich afgrenzen van de ander (lichte identiteitsdiffusie), afhankelijkheid van
anderen, idealisatie, devaluatie en een neiging tot zelfbestraffing.”

– De hem voorgelegde vragen heeft de deskundige als volgt beantwoord:

Vraag 1: Kunt u in het kort aangeven aan welke voorwaarden een predikant
dient te voldoen, c.q. welke (minimale) eisen aan betrokkene gesteld kunnen
worden indien het onderhouden van pastorale relaties, waarbij persoonlijk
getinte zaken aan de orde worden gesteld, onderdeel uitmaakt van de
uitoefening van het ambt?

Antwoord: “Minimale voorwaarden om als pastor te kunnen fungeren zijn a) het
zich realiseren dat de verhouding tussen pastor en gemeentelid asymmetrisch
is en b) het vermogen om naar deze asymmetrie te handelen. Onder asymmetrie
wordt verstaan dat er in een pastorale relatie sprake is van een verschil in
positie, waarbij de pastor niet alleen meer deskundigheid en (kerkelijke)
autoriteit bezit, maar ook als herder van mensen in nood een zekere
machtspositie. Een en ander betekent dat de pastor zorgvuldig moet kunnen
omgaan met grenzen, hetgeen wil zeggen dat hij uit elkaar moet kunnen houden
of bepaalde zaken ter sprake komen omdat hij dat zo graag wil, of dat dit
noodzakelijk is voor het heil en welbevinden van de pastorant. Het houdt ook
in dat wanneer een gemeentelid emotionele thema’s ter tafel brengt, thema’s
die de pastor raken, deze laatste goed in staat moet zijn om uit elkaar te
houden wat in zijn emoties ten aanzien van het betreffende gemeentelid met
hemzelf te maken heeft en wat met de ander te maken heeft.

Vraag 2: Acht u, alle van belang zijnde feiten en omstandigheden In
aanmerking nemende, beklaagde, gezien de hieraan te stellen eisen en
voorwaarden. uit psychisch of psychiatrisch oogpunt geschikt en in staat het
ambt van predikant uit te oefenen en in het bijzonder het onderhouden van
pastorale relaties – o.a. gelet op overdracht – en zo neen, wilt u dan in het
kort aangeven in welke zin op beklaagde aanmerkingen zijn te maken, uitgaande
van uw professie.”

Antwoord: “Zoals betrokkene nu functioneert acht ik hem – op zich en op dit
moment – geschikt en in staat om het ambt van predikant uit te oefenen en
pastorale relaties te onderhouden. Betrokkene heeft van het gebeurde zeker
geleerd en zelf maatregelen genomen, zowel in de relatie met zijn vrouw als
in therapeutische zin. In principe zijn deze maatregelen toereikend.

Dit betekent niet dat er geen enkel risico voor herhaling meer is. Bedacht
dient echter te worden dat de relatie met klaagster zich heeft kunnen
ontwikkelen dankzij de gecombineerde aanwezigheid van
persoonlijkheidsproblematiek èn depressiviteit Met andere woorden, betrokkene
loopt vooral risico als hij ook depressief wordt. De
persoonlijkheidsproblematiek zal in zijn psychotherapie bewerkt worden.
Aanbevolen wordt om betrokkene ten tijde en ook na afloop van zijn
psychotherapie een soort vinger-aan-de-pols contact te laten houden, bij
voorkeur verplicht, met een onafhankelijke psychiater/psychotherapeut,
bijvoorbeeld voor een periode van vijf jaar.

Samengevat: betrokkene is op zich geschikt en in staat om het ambt van
predikant in al zijn facetten te bekleden; wel zal er ook in de toekomst een
zeker risico blijven bestaan in situaties dat betrokkene (onverhoopt) opnieuw
depressieve klachten krijgt en bovendien tegelijk in zijn pastorale praktijk
mensen ontmoet die in hun persoonlijkheidsprofiel precies aansluiten bij,
c.q. een beroep doen op de zwakkere kanten van betrokkenes persoonlijkheid.
Om dit gevaar tijdig te signaleren wordt begeleiding (in de vorm van een
vinger-aan-de-pols contact) met een psychiater/psychotherapeut voor langere
tijd aanbevolen.”

Vraag 3: Indien u op grond van uw onderzoek mocht concluderen dat beklaagde
niet geschikt en/of niet in staat is het ambt van predikant uit te oefenen,
in het bijzonder met het oog op het onderhouden van pastorale relaties,
bestaat er dan toekomstperspectief gezien de therapeutische mogelijkheden?

Antwoord: “Ik acht betrokkene in algemene zin niet ongeschikt en evenmin niet
in staat tot het uitoefenen van het ambt van predikant, zoals in het
bovenstaande uiteen gezet. Voor het onderhouden van pastorale relaties is wel
zijn vatbaarheid voor dit type van relaties blijvend een aandachtspunt.”

6. Beoordeling van de klacht

Uit de bovenvermelde feiten kan de commissie slechts één conclusie trekken,
en wel deze dat beklaagde door een sterk seksueel gekleurde relatie met
klaagster aan te gaan en te onderhouden zich heeft schuldig gemaakt aan
seksueel misbruik in een pastorale relatie, ongeacht van wie het initiatief
tot de seksuele contacten is uitgegaan. Ook indien klaagster, zoals zij in
een van haar brieven schrijft, “seksueel wervend zou zijn opgetreden”, dan
nog had beklaagde uit hoofde van zijn positie als pastor de verleiding
behoren te weerstaan.

De commissie oordeelt dan ook dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan
een niet behoorlijke vervulling van zijn ambt en mede daardoor de orde in het
leven en werken der Kerk heeft verstoord.

De klacht is mitsdien gegrond.

7. De maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het gebeurde is er aanleiding een bijzonder
middel ter handhaving van de kerkelijke tucht toe te passen. De te treffen
maatregel dient – zo veel als mogelijk is – zowel recht te doen aan
klaagster, aan wie, als lid van de kerk, veel leed is berokkend, als aan
beklaagde, die het onjuiste van zijn handelwijze inmiddels inziet, tegenover
de commissie berouw heeft getoond over zijn daden en zich, om herhaling te
voorkomen, voor langere duur onder psychiatrische/psychotherapeutische
behandeling heeft gesteld.

De op te leggen maatregel dient niet alleen buiten twijfel te stellen dat de
commissie beklaagdes tekortschieten in hoge mate afkeurt, maar dient tevens
en vooral zo goed mogelijk te waarborgen dat beklaagde zich niet opnieuw aan
seksueel misbruik in een pastorale relatie bezondigt.

Daarom kiest de commissie voor een gedeeltelijk voorwaardelijke maatregel, te
weten een schorsing voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden
voorwaardelijk. Het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke maatregel
strekt ertoe om het belang van het voltooien van de ingezette
psychiatrische/psychotherapeutische behandeling te onderstrepen en om een
juridische grondslag te bieden aan de door de deskundige aanbevolen
vinger-aan-de-pols controles voor langere duur.

8. Beslissing

De Regionale Commissie voor het Opzicht voor de Kerkprovincies Utrecht en
Noord-Holland:

– schorst beklaagde in zijn ambt voor de duur van drie maanden;

– bepaalt dat tweederde deel van deze schorsing niet ten uitvoer wordt gelegd
onder de voorwaarde dat beklaagde zich onder psychiatrische of
psychotherapeutische behandeling blijft stellen zolang en zo dikwijls dit
door de behandelend psychiater/psychotherapeut noodzakelijk wordt geoordeeld,
zulks voor de duur van vijf jaar en dat hij, gedurende dit tijdvak, alle
medewerking verleent aan door de commissie te entameren controles door de
geneeskundig adviseur van de generale synode en/of een onafhankelijk
psychiater/psychotherapeut.

Rechters

Mrs. J.J.W. Remme, J. Janssen, ds. D.N. Verhey, ds. J. Geursen, J.C.Verveer-van Breugel en H. van den Broek