Instantie: Commissie gelijke behandeling, 23 mei 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is van mening dat de wederpartij zijn werkzaamheden als
uitzendkracht heeft beëindigd vanwege het feit dat hij niet op korte termijn
een oppas kon regelen voor zijn kinderen.
Nu de Commissie heeft vastgesteld dat het onderhavige geval wordt bestreken
door artikel 7A:1637ij BW lid 1 komt de vraag aan de orde of de wederpartij
door van verzoeker te eisen dat deze binnen een week oppas voor zijn kinderen
regelde direct of indirect onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt.
De wederpartij heeft aangegeven niet langer een beroep op verzoekers diensten
te willen doen, aangezien verzoeker zich niet aan de gemaakte afspraken hield
en daarom niet voldoende beschikbaar was voor de functie. Ter zitting is
vastgesteld dat de wederpartij geen direct onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt.
Omtrent de vraag, of er een vermoeden van indirect onderscheid is, overweegt
de Commissie het volgende. Vaststaat dat verzoeker bij de aanvang van zijn
werkzaamheden met een beroep op gezinsomstandigheden voor de eerste week om
aangepaste werktijden heeft verzocht. Deze zijn hem door de wederpartij aldus
verleend.
Verzoeker heeft de eerste week van zijn drieweeks dienstverband vanwege
autopech slechts de helft van zijn aangepaste uren daadwerkelijk gewerkt.
Toen hij de wederpartij voor dit voldongen feit stelde, meldde hij tevens dat
hij door gebrek aan oppas ook de tweede week van het dienstverband
aanzienlijk minder uren dan het afgesproken aantal kon werken. De wederpartij
stemde hier niet mee in en deelde verzoeker mee geen prijs meer op een verder
dienstverband te stellen.
De Commissie is van oordeel dat de wederpartij door in te stemmen met de wens
van verzoeker om de eerste week van het dienstverband slechts zes uur in
plaats van de door de wederpartij gewenste twintig uur te werken voldoende
rekening heeft gehouden met de gezinsomstandigheden en zorgtaken van
verzoeker.
Gezien de korte duur van het dienstverband en het tijdgebonden karakter van
de werkzaamheden konden verdergaande tegemoetkomingen in redelijkheid niet
van de wederpartij worden gevergd. Derhalve kan niet gesteld worden dat de
wederpartij geen rekening heeft gehouden met gezinsomstandigheden en
zorgtaken van de verzoeker.
Er doen zich derhalve geen omstandigheden voor die een vermoeden van indirect
onderscheid rechtvaardigen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 26 juli 1995 verzocht de heer (…) (hierna: verzoeker) de Commissie
gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te spreken over
de vraag of (…) te Leeuwarden (hierna: de wederpartij) jegens hem
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling.
1.2. Verzoeker is van mening dat de wederpartij zijn werkzaamheden als
uitzendkracht heeft beëindigd vanwege het feit dat hij niet op korte termijn
een oppas kon regelen voor zijn kinderen. Verzoeker is van mening dat de
wederpartij hierdoor onderscheid maakt op grond van gezinsomstandigheden.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten toegelicht. Partijen zijn
opgeroepen voor een zitting op 16 april 1996.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met een zaak waarin de partner van
verzoeker ten aanzien van dezelfde feiten het oordeel van de Commissie heeft
gevraagd (oordeel 96-37).
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (…)
– mw. (…) (verzoekster in gevoegde zaak)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. (…) (personeelsfunctionaris)
van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. P.F. van der Heijden (lid Kamer)
– mw. mr. L.M. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een schildersbedrijf.
Verzoeker heeft op 23 juni 1993 een open sollicitatiebrief naar de
wederpartij gestuurd. Naar aanleiding van die brief is verzoeker begin juni
1995 door de wederpartij benaderd voor een tijdelijke functie als calculator
voor twintig uur per week. Het was denkbaar dat verzoeker in de toekomst als
oproepkracht bij de wederpartij werkzaam zou kunnen blijven.
Op maandag 12 juni 1995 zijn er tussen partijen afspraken gemaakt over de
aanvangsdatum van de werkzaamheden en de uren die verzoeker de eerste week
zou werken. Verzoeker zou die eerste week werken op dinsdag 13 juni en op
vrijdag 16 juni van 13.00 uur tot 15.00 uur.
Verzoeker kon die week geen twintig uur werken in verband met het regelen van
een oppas voor de kinderen van verzoeker. In die week was verzoekers partner,
die een voltijdbaan heeft, afwezig. Verzoeker is via een uitzendbureau bij de
wederpartij aan het werk gegaan.
Verzoeker heeft op dinsdag 13 juni van 13.00 tot 16.00 uur gewerkt. Op de
volgende afgesproken werkdag heeft verzoeker gebeld om te zeggen dat hij niet
kon komen in verband met autopech.
In datzelfde telefoongesprek heeft verzoeker aangegeven dat hij de volgende
week geen vier dagen kon komen werken, aangezien hij er niet in geslaagd was
om voor alle vijf dagen een oppas te vinden. Verzoeker heeft aangeboden op de
dagen dat hij wel kon komen langer te werken.
Daarop heeft de personeelschef van de wederpartij verzoeker gevraagd of zijn
partner, die inmiddels weer thuis was, niet voor een oppas kon zorgen.
Verzoeker is hier niet op ingegaan.
De wederpartij heeft vervolgens laten weten dat verzoeker niet meer hoefde te
komen.
Standpunten van partijen
3.2. Verzoeker stelt het volgende.
Verzoeker is op 10 juni 1995 door de wederpartij telefonisch benaderd voor
een baan als calculator voor drie weken. Het ging om een deeltijdfunctie met
een eventueel vervolg als invalkracht. Verzoeker werd aangeboden om op 12
juni 1995 bij de wederpartij te komen praten.
3.3. Gelet op de gezinssituatie van verzoeker, moest verzoeker een oppas
regelen voor de kinderen. Verzoeker stelt dat hierover duidelijke afspraken
met de personeelsfunctionaris van de wederpartij zijn gemaakt. Verzoeker is
van mening dat hij met de personeelsfunctionaris van de wederpartij
overeengekomen is, dat hij na overleg met zijn partner over
oppasmogelijkheden te zijner tijd 20 uur per week zou gaan werken. Verzoekers
partner was in die week afwezig en verzoeker was niet in de gelegenheid om
met haar te overleggen over een mogelijke oplossing. Verzoeker is daarom met
de wederpartij overeengekomen dat hij op dinsdagmiddag 13 juni en op
vrijdagmiddag 16 juni van 13.00 tot 15.00 uur zou komen werken.
3.4. Verzoeker heeft op 13 juni twee uur gewerkt bij de wederpartij.
Aangezien verzoeker op 13 juni reeds is begonnen met werken, heeft hij maar
drie dagen de tijd gehad om een oppas te vinden voor zijn kinderen.
3.5. Op de tweede middag dat verzoeker zou komen werken, kreeg verzoeker
binnen de twee uur dat hij zou werken autopech. Verzoeker was van mening dat
het niet zinvol zou zijn om alsnog op de fiets te stappen, omdat verzoeker
dan nog maar een half uur zou kunnen werken. Verzoeker heeft de
personeelsfunctionaris van de wederpartij telefonisch op de hoogte gesteld
van het feit dat hij niet zou kunnen komen in verband met een mankement aan
zijn auto.
Tijdens datzelfde telefoongesprek heeft verzoeker de wederpartij meegedeeld
dat hij de volgende week niet in staat zou zijn om vijf middagen te werken,
aangezien hij slechts voor drie middagen een oppas had kunnen vinden.
Verzoeker heeft daarom aangeboden om op de dagen dat hij wel kon werken
langer te blijven.
De wederpartij heeft verzoeker daarop te kennen gegeven dat hij niet meer
hoefde te komen werken. Daarbij werd verzoeker meegedeeld dat nu zijn partner
niet langer afwezig was, zij wel voor oppas zou kunnen zorgen.
3.6. Verzoeker is van mening dat de wederpartij onderscheid heeft gemaakt op
grond van geslacht door hem als man niet voldoende tijd te geven om een oppas
te regelen voor zijn kinderen, terwijl de gezinsomstandigheden zo zijn dat
hij en niet zijn partner overdag zorg draagt voor de kinderen.
3.7. De wederpartij stelt het volgende.
De wederpartij is van mening dat zij geen verwijtbare handelingen heeft
verricht. Van een afwijzing van verzoeker op grond van zijn
gezinsomstandigheden is geen sprake. Volgens de wederpartij gaat het hier om
door verzoeker niet nagekomen afspraken.
3.8. De wederpartij is in verband met een werkpiek in het calculatiewerk gaan
werven voor een tijdelijke assistent-calculator. De calculaties waar het om
ging moesten op zeer korte termijn worden gerealiseerd. De wederpartij heeft
naar aanleiding van de ontstane vacature verzoeker benaderd voor de functie,
omdat men nog beschikte over een open sollicitatiebrief, gedateerd juni 1993,
van verzoeker.
Op dat moment bestond er bij de wederpartij weinig uitzicht op structureel
werk voor een nieuwe werknemer. De wederpartij ging er echter wel vanuit dat,
indien de tijdelijke calculator zou voldoen, het tot de mogelijkheden
behoorde dat hij in de toekomst als oproepkracht voor de wederpartij zou
kunnen werken.
3.9. Verzoeker gaf aan wel belangstelling te hebben voor de vacature. In
verband met de door hem gevolgde opleiding zou twintig uur per week werken
haalbaar zijn.
Tussen verzoeker en de wederpartij bestond een overeenkomst waarbij verzoeker
tijdelijk als assistent-calculator bij de wederpartij zou werken. Verzoeker
zou via het uitzendbureau voor twintig uur per week bij de wederpartij gaan
werken. Afgesproken is dat verzoeker in de eerste week slechts twee middagen
zou komen werken, in verband met het ontbreken van kinderopvang in die week
(van 13.00 uur tot 15.00 uur).
3.10. Verzoeker heeft de middag van 13 juni van 13.00 tot 15.00 uur gewerkt.
De tweede middag in de eerste week dat verzoeker zou komen werken, heeft
verzoeker de personeelsfunctionaris van de wederpartij telefonisch laten
weten niet te kunnen komen in verband met autopech. De wederpartij is echter
van mening dat verzoeker de korte afstand naar het werk eenvoudig op een
andere manier had kunnen afleggen.
Tijdens dat telefoongesprek deelde verzoeker tevens mee dat hij de volgende
week slechts twee van de vijf middagen zou komen werken. Verzoeker gaf
daarbij aan dat het niet kunnen vinden van een oppas de reden was dat hij de
afspraak dat hij twintig uur per week zou komen werken niet na kon komen.
Verzoeker bood aan om op die twee middagen langer te blijven en tot 18.00 uur
door te werken, terwijl hij volgens de wederpartij wist dat de
calculatie-afdeling slechts tot 16.30 uur bezet is.
De personeelsfunctionaris van de wederpartij heeft daarop aan verzoeker
gevraagd of zijn partner, die inmiddels weer terug was, niet voor een oppas
zou kunnen zorgen. Ten slotte is aan verzoeker meegedeeld dat de wederpartij,
nu hij de gemaakte afspraken rond het aantal uren dat hij zou werken niet na
kwam, geen prijs meer stelde op zijn medewerking.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door verzoeker beperkt de tijd
te geven om een oppas voor zijn kinderen te regelen onderscheid heeft gemaakt
naar geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. Ten aanzien van het toepasselijke recht overweegt de Commissie als
volgt.
Artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) richt zich specifiek tot de
werkgever.
Verzoeker was op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam bij de
wederpartij toen hem door de wederpartij werd meegedeeld dat men niet langer
van zijn diensten gebruik wenste te maken.
De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (hierna:
de Commissie m/v) en de Commissie gelijke behandeling hebben eerder
uitgesproken dat als uitgangspunt genomen wordt, dat, bij normale
uitzendsituaties, er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen
uitzendkracht en het uitzendbureau indien een uitzendbureau voor iemand
bemiddelt die door een inlener in dienst wordt genomen (Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 28 februari 1990,
oordeelnummers: 03-90-06+07). Er ontstaat in dat soort situaties geen
arbeidsovereenkomst tussen de uitzendkracht en de inlener. De wederpartij kan
derhalve niet als werkgever van verzoeker worden aangemerkt.
4.3. Artikel 1b van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
bepaalt echter dat ingeval een natuurlijke persoon, rechtspersoon of bevoegd
gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten, anders dan krachtens
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke aanstelling, artikel
7A:1637ij BW van overeenkomstige toepassing is.
In de onderhavige relatie tussen verzoeker en de wederpartij is sprake van
een rechtspersoon die een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten.(Zie
noot 1.) Artikel 7A:1637ij BW is derhalve van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7A:1637ij lid 1 BW schrijft voor dat een werkgever direct noch
indirect onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij, onder andere, de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Onder direct onderscheid wordt mede verstaan, onderscheid op grond van
zwangerschap, bevalling en moederschap (7A:1637ij BW lid 5).
Onder indirect onderscheid moet op grond van artikel 7A:1637ij BW lid 5
worden verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan het
geslacht, bijvoorbeeld op grond van echtelijke staat of gezinsomstandigheden,
dat onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft. Dit onderscheid is
niet verboden indien het objectief gerechtvaardigd is.
Het vermoeden van indirect onderscheid ontstaat, indien in overwegende mate
personen van een geslacht nadelig getroffen worden.
4.4. Nu de Commissie heeft vastgesteld dat het onderhavige geval wordt
bestreken door artikel 7A:1637ij BW lid 1 komt de vraag aan de orde of de
wederpartij door van verzoeker te eisen dat deze binnen een week oppas voor
zijn kinderen regelde direct of indirect onderscheid op grond van geslacht
heeft gemaakt.
De wederpartij heeft aangegeven niet langer een beroep op verzoekers diensten
te willen doen, aangezien verzoeker zich niet aan de gemaakte afspraken hield
en daarom niet voldoende beschikbaar was voor de functie. Ter zitting is
vastgesteld dat de wederpartij geen direct onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt, aangezien men in dit opzicht aan mannelijke en vrouwelijke
personeelsleden dezelfde eisen stelt.
4.5. Vervolgens dient de Commissie te onderzoeken, of er sprake is van
indirect onderscheid, met name op grond van gezinsomstandigheden en
zorgtaken.
Daarvan zou sprake kunnen zijn indien de beschikbaarheidseis zo wordt
gehanteerd, dat daardoor in overwegende mate personen van een geslacht worden
getroffen (Vergelijk Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid, 11 juli 1994, oordeelnummer: 662-94-60, overweging 4.3). In dit
geval zou het zo kunnen zijn dat (bij gebrek aan cijfers) uitgegaan wordt van
het feit van algemene bekendheid dat met name vrouwen met kinderen door de
eis met betrekking tot beschikbaarheid op korte termijn benadeeld worden,
omdat met name vrouwen de verzorging van de kinderen op zich nemen en bij het
verrichten van werkzaamheden buitenshuis voor een oppas zorgen. Vervolgens
doet zich de vraag voor of verzoeker, die een man is, kan opkomen tegen een
vereiste dat in hoofdzaak vrouwen benadeelt.
De Commissie m/v heeft eerder geoordeeld dat, wanneer er indirect onderscheid
gemaakt wordt jegens vrouwen, een man die in zijn nadeel wordt getroffen door
het betreffende onderscheid ook een beroep kan doen op de gelijke
behandelingswetgeving. (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid, 14 juli 1992, oordeelnummer: 398-92-40).
4.6. Omtrent de vraag, of er een vermoeden van indirect onderscheid is,
overweegt de Commissie het volgende. Vaststaat dat verzoeker bij de aanvang
van zijn werkzaamheden met een beroep op gezinsomstandigheden voor de eerste
week om aangepaste werktijden heeft verzocht. Deze zijn hem door de
wederpartij aldus verleend.
Verzoeker heeft de eerste week van zijn drieweeks dienstverband vanwege
autopech slechts de helft van zijn aangepaste uren daadwerkelijk gewerkt.
Toen hij de wederpartij voor dit voldongen feit stelde, meldde hij tevens dat
hij door gebrek aan oppas ook de tweede week van het dienstverband
aanzienlijk minder uren dan het afgesproken aantal kon werken. De wederpartij
stemde hier niet mee in en deelde verzoeker mee geen prijs meer op een verder
dienstverband te stellen.
De Commissie is van oordeel dat de wederpartij door in te stemmen met de wens
van verzoeker om de eerste week van het dienstverband slechts zes uur in
plaats van de door de wederpartij gewenste twintig uur te werken voldoende
rekening heeft gehouden met de gezinsomstandigheden en zorgtaken van
verzoeker.
Gezien de korte duur van het dienstverband en het tijdgebonden karakter van
de werkzaamheden konden verdergaande tegemoetkomingen in redelijkheid niet
van de wederpartij worden gevergd. Derhalve kan niet gesteld worden dat de
wederpartij geen rekening heeft gehouden met gezinsomstandigheden en
zorgtaken van de verzoeker.
Er doen zich derhalve geen omstandigheden voor die een vermoeden van indirect
onderscheid rechtvaardigen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit, dat (…) te Leeuwarden jegens de
heer (…) te Leeuwarden geen onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht
als bedoeld in artikel 1b Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en
artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. P.F. van derHeijden (lid Kamer), mw. mr. L.M. Mulder (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer).