Instantie: Commissie gelijke behandeling, 23 april 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is van mening dat de wederpartij haar heeft afgewezen voor de
functie van internationaal chauffeur vanwege het feit dat zij een vrouw is.
De Commissie concludeert dat de wederpartij onvoldoende aannemelijk heeft
kunnen maken dat verzoekster niet als internationaal chauffeur in het dossier
met aanbond van geschikt bevonden belangstellenden kon worden opgenomen.
Voorts stelt de Commissie vast dat de wederpartij in de advertenties geen
functievereisten noemt voor de betreffende vacatures. De Commissie
constateert bovendien dat de wederpartij gaandeweg een sollicitatiegesprek
beslist of de betrokkene geschikt is voor de functie en dit ook meteen
mededeelt. De Commissie concludeert naar aanleiding van dit laatste dat deze
procedure inhoudt dat latere kandidaten ondanks hun geschiktheid niet in
aanmerking komen voor vervulling van de vacature.
Tevens overweegt de Commissie dat het de verantwoordelijkheid is van een
werkgever om bij sollicitanten geen misverstand te wekken of te laten bestaan
over het karakter van het gesprek dat in het kader van de selectie wordt
gevoerd. Deze duidelijkheid en verantwoordelijkheid gelden naar het oordeel
van de Commissie ook ten aanzien van de plaats van de tussen partijen
gevoerde discussie ten opzichte van hetgeen door de werkgever als
sollicitatiegedeelte wordt beschouwd. De Commissie stelt vast dat de bedoelde
duidelijkheid niet is gegeven door de wederpartij. De Commissie concludeert
dat in deze zaak geen sprake is van een selectieprocedure die voldoende
inzichtelijk, controleerbaar en systematisch is en dat derhalve het risico
aanwezig is dat (ongewild) onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.
De Commissie overweegt naar aanleiding van deze conclusie dat de wederpartij
dient aan te tonen dat geen onderscheid op grond van geslacht is gemaakt.
De Commissie is van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat het geslacht van
verzoekster (mede) een rol heeft gespeeld bij de afwijzing van de wederpartij
van verzoekster als internationaal chauffeur. In dit verband merkt de
Commissie tevens op dat de gestelde risico’s voor chauffeurs in bepaalde
landen door de wederpartij zijn gekwalificeerd als beperkingen voor vrouwen.
Nu de wederpartij geen steekhoudend verweer terzake heeft gevoerd is de
Commissie van oordeel dat de wederpartij heeft gehandeld in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling door een dienstverband van verzoekster bij de
wederpartij als internationaal chauffeur af te wijzen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 25 oktober 1995 verzocht mevrouw (…) te Leeuwarden (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Eindhoven (hierna: de
wederpartij) jegens haar onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is van mening dat de wederpartij haar heeft afgewezen voor
de functie van internationaal chauffeur vanwege het feit dat zij een vrouw
is.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk nader
toegelicht. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 26 maart 1996.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (algemeen manager)
– dhr. (…) (personeelszaken)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster heeft een opleiding gehad tot internationaal
vrachtwagenchauffeur waarna zij via uitzendwerk als zodanig ervaring heeft
opgedaan. Vanaf 8 augustus 1995 heeft verzoekster een vast dienstverband als
internationaal chauffeur.
De wederpartij is een internationaal transportbedrijf waar ongeveer 400
mensen werkzaam zijn waarvan 300 a 320 als chauffeur. De chauffeurs zijn
allen mannen. De wederpartij verzorgt drie soorten transport, namelijk
transport van personenauto’s, zeilwagentransport (grootvolumetransport,
witgoedvervoer) en bedrijfswagentransport (bussen, tractoren, trucks).
3.2. Op 16 oktober 1995 heeft verzoekster de wederpartij bezocht om te
informeren naar de mogelijkheden voor haar om bij de wederpartij als
internationaal vrachtwagenchauffeur in dienst te treden. Bij de receptie van
de wederpartij bleek dat er recent advertenties geplaatst waren voor de
functie van internationaal vrachtwagenchauffeur. Verzoekster heeft een van de
klaarliggende sollicitatieformulieren ingevuld en deze met een afschrift van
het getuigschrift dat zij van het uitzendbureau had ontvangen overgelegd.
Verzoekster heeft die dag een gesprek gehad met de heer […]. Bij dit
gesprek is verzoekster te kennen gegeven dat zij niet in aanmerking kwam voor
indiensttreding bij de wederpartij als internationaal chauffeur.
De standpunten van partijen
3.3. Verzoekster stelt het volgende.
De omscholing van verzoekster bij een opleidingsinstituut tot internationaal
vrachtwagenchauffeur heeft via het GMD plaatsgevonden. Het GMD garandeerde
een arbeidsplaats op grond van afspraken met het opleidingsinstituut. De
pogingen van het opleidingsinstituut om voor verzoekster een arbeidsplaats te
vinden, zijn volgens het opleidingsinstituut gestuit op de onwil om een
vrouwelijke chauffeur in dienst te nemen.
Nadat verzoekster van andere chauffeurs had vernomen dat de wederpartij
dringend op zoek was naar chauffeurs is zij op 16 oktober 1995 naar de
wederpartij gegaan. De receptioniste deelde haar mede dat recentelijk
advertenties waren geplaatst en dat zij voor een gesprek ’s middags terug kon
komen. Er waren die middag meer gegadigden in afwachting van een gesprek.
Bij de aanvang van het gesprek tussen de wederpartij en verzoekster is haar
meegedeeld dat men haar niet kon aannemen voor de functie vanwege het feit
dat zij vrouw is. Op de vraag van verzoekster om dat schriftelijk te
bevestigen reageerde de wederpartij door te zeggen: ` U denkt toch niet dat
ik dom ben en weest u blij dat ik dat zo eerlijk tegen u zeg.’ Verzoekster
heeft getracht uit te leggen wat de voordelen zijn van vrouwelijke
chauffeurs, zoals zij die in de praktijk ook heeft ervaren.
De wederpartij bleef echter bij het standpunt dat de huidige maatschappelijke
structuren geen aanleiding geven de bedrijfsstandpunten ten aanzien van
vrouwelijke chauffeurs te wijzigen.
Verzoekster stelt wel ervaring te hebben als internationaal chauffeur, maar
niet specifiek in de sector van het bedrijfswagentransport. Zij is echter van
mening geschikt te zijn als chauffeur in het internationaal
bedrijfswagentransport. Zij bestrijdt dat de wederpartij gebrek aan ervaring
als reden voor de afwijzing heeft genoemd.
In dit verband wijst verzoekster erop dat haar door de directeur van het
opleidingsinstituut is meegedeeld dat een mannelijke medestudent direct na de
opleiding voor internationaal vrachtwagenchauffeur van het
opleidingsinstituut, en dus zonder ervaring, bij de wederpartij in dienst is
getreden.
3.4. De wederpartij stelt het volgende.
Korte tijd voordat verzoekster kwam, heeft de wederpartij advertenties
geplaatst voor onder andere chauffeurs voor internationaal transport
bedrijfswagens en internationaal transport volumevervoer. Daarbij zijn geen
functievereisten zoals ervaring genoemd om zo min mogelijk reacties uit te
sluiten die de wederpartij kan gebruiken voor andere functies. Teneinde een
zo groot mogelijk potentieel te hebben aan chauffeurs en om de kosten te
drukken, plaatst de wederpartij in een advertentie voor monteurs soms
gelijktijdig een oproep voor chauffeurs. In de advertenties worden
belangstellenden verzocht telefonisch contact met de wederpartij op te nemen.
Tijdens dit telefonisch contact worden de functie-eisen besproken.
Selectie van chauffeurs vindt al gaandeweg de gesprekken plaats. Of iemand
geschikt is, schat de wederpartij tijdens het gesprek in. De conclusie wordt
de betrokkene meteen medegedeeld. Indien een kandidaat naar de mening van de
wederpartij voldoet, worden tijdens het gesprek al nadere afspraken gemaakt.
Latere kandidaten die eveneens geschikt zijn worden opgenomen in een
sollicitatiedossier, waarvan bij andere vacatures gebruik wordt gemaakt. In
dit dossier zijn 75 a 80 mensen opgenomen.
De wederpartij stelt dat belangstellenden voor een dienstverband bij de
wederpartij vaak vragen om een informatief gesprek. Omdat kort voor de komst
van verzoekster advertenties waren geplaatst ging de wederpartij niet uit van
een oriënterend gesprek over de mogelijkheden van verzoekster om als
internationaal chauffeur bij de wederpartij in dienst te treden, maar van een
sollicitatie voor de functie van chauffeur in het internationaal
bedrijfswagentransport. Daarvoor is specifieke ervaring vereist, bijvoorbeeld
bij het opladen en bij het vervoer met deze zware wagens in de bergen.
ichaamskracht speelt daarbij geen rol.
Uit het sollicitatieformulier van verzoekster, dat voor de aanvang van het
gesprek was ingezien door de wederpartij, bleek dat zij daarvoor geen
ervaring had. In de `ervaringsklasse’ van verzoekster was de wederpartij al
voorzien. Ter zitting stelt de wederpartij dat met verzoekster niet over
andere soorten transport is gesproken wegens tijdgebrek.
Bij de aanvang van het gesprek heeft de wederpartij verzoekster meegedeeld
dat zij niet voor een dienstverband in aanmerking zou komen vanwege haar
gebrek aan ervaring. Verzoekster stelde dat de werkelijke reden gelegen zou
zijn in het feit dat zij een vrouw is en vroeg of de wederpartij dit
schriftelijk wilde bevestigen. De wederpartij heeft daarop geantwoord dat,
indien dit de reden zou zijn, het dom zou zijn dit schriftelijk vast te
leggen.
Vervolgens ontspon zich, volgens de wederpartij op hypothetische gronden aan
de hand van de ervaringen die verzoekster in de praktijk had opgedaan, een
discussie over de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt gelet op de huidige
maatschappelijke structuren. De wederpartij stelt schriftelijk daarbij te
hebben gesproken over opvattingen in het algemeen en geenszins over de
bedrijfsstandpunten over dit onderwerp. Ter zitting zegt de wederpartij zich
te kunnen voorstellen in de discussie met verzoekster over de positie van
vrouwen iets gezegd te hebben over zijn persoonlijke opvattingen terzake. Die
uitlating moet dan volgens de wederpartij in een andere context worden
bezien. De discussie vond immers plaats na en niet tijdens het
sollicitatiegesprek.
3.5. De wederpartij bevestigt de bewering van verzoekster dat de wederpartij
een medestudent bij het instituut, waar zij is opgeleid tot internationaal
vrachtwagenchauffeur, ondanks gebrek aan ervaring in dienst heeft genomen.
Indien er een dringende behoefte is, bijvoorbeeld in een groeiperiode van het
bedrijf of als op korte termijn chauffeurs nodig zijn, neemt de wederpartij
ook onervaren chauffeurs in dienst afhankelijk van het soort transport. De
bedoelde persoon was ingezet voor het zeilwagentransport. In tegenstelling
tot laatstbedoeld type transport is bij het zwaardere bedrijfswagentransport
ervaring een absoluut vereiste. Als verzoekster de betreffende ervaring zou
hebben, zou zij daarin even goed als een man kunnen werken.
Ook is het mogelijk ervaring bij de wederpartij op te bouwen en zo door te
stromen naar zwaardere transporten.
De wederpartij stelt schriftelijk tot slot, dat een vrouw als internationaal
chauffeur op gelijke wijze kan functioneren als haar mannelijke collega’s,
zij het dat er zeker beperkingen zijn in bepaalde soorten van transport. Ter
zitting licht de wederpartij toe dat de omstandigheden in bijvoorbeeld
Oost-Europa waarnaar veel wordt gereden zo zijn dat de wederpartij daar
vrouwen niet klakkeloos op af wil sturen.
De gevaren blijken bijvoorbeeld het feit dat er ooit een chauffeur is
verdwenen. Vrouwen zouden dus op andere regio’s moeten rijden. Ze kunnen naar
de mening van de wederpartij echter zelf bepalen of ze dat risico willen
nemen.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling door haar af te wijzen als internationaal vrachtwagenchauffeur.
4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.
Artikel 3 lid 2 WGB bepaalt dat alleen in geval van een wettelijk toegelaten
uitzonderingsgrond van dit verbod mag worden afgeweken. Van een dergelijke
uitzonderingsgrond is in deze zaak geen sprake.
Artikel 7A:1637ij lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verbiedt het maken
van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij onder andere het aangaan van een
arbeidsovereenkomst. In lid 2, 3 en 4 van genoemd wetsartikel worden de
uitzonderingen genoemd op het in lid 1 gestelde verbod. Van deze
uitzonderingen is in deze zaak geen sprake.
4.3. Alvorens de in het geding zijnde vraag te beantwoorden merkt de
Commissie het volgende op. Evenals de Commissie van mannen en vrouwen bij de
arbeid in eerdere zaken heeft geoordeeld, is de Commissie van oordeel dat het
niet tot haar taak behoort om te beoordelen of een kandidaat geschikt is voor
een functie. De taak van de Commissie is om na te gaan of er bij de
beoordeling van de (mate van) geschiktheid onderscheid is gemaakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.
De Commissie is tevens van oordeel dat ook indien geslacht niet de enige of
doorslaggevende reden is geweest voor verzoeksters afwijzing maar slechts een
van de redenen, in strijd met de wetgeving gelijke behandeling is gehandeld.
4.4. De Commissie stelt vast dat de wederpartij bij de werving van chauffeurs
via advertenties geen functievereisten noemt teneinde zo min mogelijk
reacties uit te sluiten die zij kan gebruiken voor andere functies dan die
waarvoor specifiek wordt geworven. Tevens constateert de Commissie dat de
wederpartij de gegevens van sollicitanten of belangstellenden voor een
chauffeursfunctie waarvoor niet direct een geschikte vacature voorhanden is,
opneemt in een zogenaamd sollicitatiedossier. De Commissie overweegt naar
aanleiding hiervan dat personen zoals verzoekster, die weliswaar niet de door
de wederpartij noodzakelijk geachte ervaring heeft voor het internationaal
bedrijfswagentransport maar wel voor andere soorten internationaal transport,
in aanmerking kunnen komen voor opname in het solliciatiedossier.
De Commissie stelt in dit verband niet alleen vast dat de gegevens van
verzoekster niet in bedoeld dossier zijn opgenomen, maar tevens dat tijdens
het gesprek tussen de wederpartij en verzoekster niet over andere soorten
transport en de ervaring van verzoekster in dat verband is gesproken. De
stelling van de wederpartij dat al in de `ervaringsklasse’ van verzoekster
was voorzien acht de Commissie niet overtuigend, aangezien de situatie waarin
vacatures reeds zijn vervuld voor de wederpartij juist aanleiding is voor
opname in het sollicitatiedossier. De Commissie overweegt voorts dat het
verweer van de wederpartij dat niet verder met verzoekster over andere
soorten transport is gesproken vanwege tijdgebrek evenmin voldoende
overtuigt, nu de wederpartij kennelijk wel tijd vond om naar eigen zeggen na
het sollicitatiegedeelte nog met verzoekster te discussiëren over de positie
van de vrouw op de arbeidsmarkt.
De Commissie concludeert naar aanleiding van het voorgaande dat de
wederpartij onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat verzoekster niet
als internationaal chauffeur in het dossier met aanbod van geschikt bevonden
belangstellenden kon worden opgenomen.
4.5. De Commissie stelt vast dat in het onderhoud tussen de wederpartij en
verzoekster een discussie heeft plaatsgevonden over de positie van de vrouw
op de arbeidsmarkt. De wederpartij heeft ter zitting gesteld zich te kunnen
voorstellen in de discussie met verzoekster over de positie van vrouwen iets
te hebben gezegd over zijn persoonlijke opvattingen terzake. Ten aanzien van
het verweer van de wederpartij dat deze discussie niet als deel van het
sollicitatiegesprek moet worden beschouwd maar als een vervolg van een
gesprek na afsluiting van het specifieke sollicitatiegedeelte overweegt de
Commissie als volgt.
Ten aanzien van selectieprocedures hebben de Commissie gelijke behandeling
mannen en vrouwen bij de arbeid (CGBm/v) en de Commissie verschillende malen
benadrukt dat deze voldoende inzichtelijk, controleerbaar en systematisch
dienen te zijn, om te voorkomen dat (ongewild) onderscheid naar geslacht
wordt gemaakt. Ook het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft
meermalen gewezen op de noodzaak van doorzichtigheid van procedures, teneinde
ongelijke behandeling tussen mannen en vrouwen te voorkomen (Zie onder andere
Commissie gelijke behandeling mannen en vrouwen bij de arbeid, 27 mei 1991,
oordeelnummer 345-91-32; 9 januari 1991, oordeelnummer 164-91-4; 29 oktober
1991, oordeelnummer 380-91-74; 22 april 1992, oordeelnummer 38-92-16; 11 juli
1994, oordeelnummer 572-94-59; Commissie gelijke behandeling 2 april 1996,
oordeelnummer 96-20. (Zie onder andere de arresten inzake- de Commissie van
de Europese Gemeenschap versus Frankrijk 30 juni 1988, zaak 318/86
(jurisprudentie 1988, 3559); Handels-og Kontorfunktionaerernes Forbund i
Danmark versus Dansk Arbejdsgiverforening, optredend voor Danfoss 17 oktober
1989, zaak 109/88 (jurisprudentie 1988, 3199). Uit EG-jurisprudentie vloeit
voort dat in het geval van een ondoorzichtige procedure, de werkgever moet
aantonen dat er geen onderscheid naar geslacht is gemaakt.
De CGBm/v oordeelde dat kandidaten beoordeeld moeten worden aan de hand van
tevoren vastgestelde, nauwkeurig omschreven criteria, hetgeen als een
(rand)voorwaarde gezien moet worden voor een zo objectief mogelijke
selectieprocedure. Op deze wijze kan recht worden gedaan aan de kwaliteiten
van kandidaten ongeacht hun geslacht. Neemt men deze maatregelen niet, dan
neemt men het risico onderscheid naar geslacht te maken.
4.6. De Commissie overweegt in dit verband ten aanzien van de
selectieprocedure van de wederpartij, die stelt een sollicitatiegesprek met
verzoekster te hebben gevoerd het volgende.
Allereerst stelt de Commissie vast dat de wederpartij in de advertenties geen
functievereisten noemt voor de betreffende vacatures.
De Commissie constateert in de tweede plaats dat de wederpartij gaandeweg een
sollicitatiegesprek beslist of de betrokkene geschikt is voor de functie en
dit ook meteen mededeelt. De Commissie concludeert naar aanleiding van dit
laatste dat deze procedure inhoudt dat latere kandidaten ondanks hun
geschiktheid niet in aanmerking komen voor vervulling van de vacature.
In de derde plaats overweegt de Commissie dat het de verantwoordelijkheid is
van een werkgever om bij sollicitanten geen misverstand te wekken of te laten
bestaan over het karakter van het gesprek dat in het kader van de selectie
wordt gevoerd. Deze duidelijkheid en verantwoordelijkheid gelden naar het
oordeel van de Commissie ook ten aanzien van de plaats van de tussen partijen
gevoerde discussie ten opzichte van hetgeen door de werkgever als
sollicitatiegedeelte wordt beschouwd. De Commissie stelt vast dat de bedoelde
duidelijkheid niet is gegeven door de wederpartij.
De Commissie concludeert naar aanleiding van het voorgaande dat in deze zaak
geen sprake is van een selectieprocedure die voldoende inzichtelijk,
controleerbaar en systematisch is en dat derhalve het risico aanwezig is dat
(ongewild) onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.
4.7. De Commissie overweegt naar aanleiding van deze conclusie dat de
wederpartij dient aan te tonen dat geen onderscheid op grond van geslacht is
gemaakt. Gelet op het gestelde bij 4.3. aangaande het niet opnemen van
verzoekster in het aanbod van geschikte chauffeurs alsmede op de bij 4.4.
aangeduide uitlating van de wederpartij over de positie van vrouwen, is de
Commissie van oordeel dat er aanwijzingen zijn dat het geslacht van
verzoekster (mede) een rol heeft gespeeld bij de afwijzing van de wederpartij
van verzoekster als internationaal chauffeur. In dit verband merkt de
Commissie tevens op dat de bij 3.4. gestelde risico’s voor chauffeurs in
bepaalde landen door de wederpartij zijn gekwalificeerd als beperkingen voor
vrouwen. Nu de wederpartij geen steekhoudend verweer terzake heeft gevoerd is
de Commissie van oordeel dat de wederpartij heeft gehandeld in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling door een dienstverband van verzoekster bij de
wederpartij als internationaal chauffeur af te wijzen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Eindhoven jegens
mevrouw (…) te Leeuwarden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht
als bedoeld in artikel 3 van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen en
artikel 7A:1637ij van het Burgerlijk Wetboek en derhalve heeft gehandeld in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling,

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer).