Instantie: Kantonrechter Utrecht, 2 april 1996

Instantie

Kantonrechter Utrecht

Samenvatting


De kantonrechter stelt voorop dat met name tijdens de zitting naar voren is
gekomen dat een deel van de aan D verweten problemen te maken heeft met zijn
houding tegenover leerlingen. Hij zit regelmatig in de kantine met leerlingen
te praten in plaats van met collega’s. Voorts erkent hij tweemaal een relatie
te hebben gehad met een leerling, resp. 25 en 27 jaar oud. Ook vindt D het
prettig om leuk gevonden te worden en daar in zekere zin moeite voor te doen.
Dit alles kan naar het oordeel van de kantonrechter leiden tot tamelijk
complexe situaties, maar zij vormen onvoldoende reden om aan D het verwijt te
richten dat hij het bovenstaande helemaal niet moet doen en dat hij hoe dan
ook de schijn moet vermijden zijn gezag als leraar over leerlingen teveel te
doen gelden. Naar het oordeel van de kantonrechter zou bovenstaande pas
anders worden indien duidelijk zou zijn dat ten gevolge van het gezag dat een
leraar geniet leerlingen zich gedwongen voelen op zodanige wijze met hem om
te gaan dat, dwingerderwijs, tussen docent en leerling een andere dan
professionele relatie ontstaat, dan wel leerlingen, doordat zij dit gedrag
van D afwijzen, door hem worden benadeeld. Noch het een, noch het ander is
voldoende komen vast te staan. Een aantal concrete beschuldigingen hebben
geen grond. Wat betreft de intimiderende manier van kijken stelt de rechter
vast dat ook deze ongegrond is, mede omdat leerlingen onderkennen dat dit
gevoel er misschien al wel bij voorbaat kan zijn door alle verhalen over zijn
relaties met leerlingen. Ook de opmerking dat D een vrije jongen is en teveel
met zijn blouse open loopt kan onvoldoende bijdragen aan de conclusie dat er
sprake zou zijn van (seksuele) intimidatie.
De kantonrechter weigert de gevraagde ontbinding, maar voegt daar nog aan
toe: Dit oordeel wil evenwel niet beduiden dat D niet een gewaarschuwd man
is.

Volledige tekst

Verloop van de procedure

Het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kwam in op 18
januari 1996.
Het verweerschrift kwam binnen op 21 februari 1996.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 1996.
Namens De Stichting zijn verschenen mevrouw Kaljouw, mevrouw Van Andel
alsmede mr Dulack.
Dols is verschenen alsmede mr Verhulp.
Beide partijen hebben het woord gevoerd.

Beoordeling van het geschil

1. X is met ingang van 1 september 1986 voor onbepaalde tijd bij De Stichting
in dienst getreden in de functie van docent omgangskunde.
Met ingang van 1 februari 1995 is met X een nieuwe arbeidsovereenkomst
aangegaan, wederom voor onbepaalde tijd en wederom in de functie van docent
omgangskunde. De arbeidsduur is 36 uur per week. Het salaris bedraagt ƒ
6.343,85 bruto per maand. De CAO ziekenhuiswezen is van toepassing op de
onderhavige overeenkomst. De SOVB exploiteert een opleidingsschool voor
verpleegkundige beroepen. X is thans 46 jaar oud.

2. Verzocht wordt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige
redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden die
billijkheidshalve spoedig dienen te leiden tot een einde aan de
dienstbetrekking.
Aan dit verzoek wordt ten grondslag gelegd dat X misbruik heeft gemaakt van
verticale loyaliteit tussen docenten en leerlingen alsmede misbruik maakte
van de beïnvloedbaarheid van jonge mensen en voorts dat er sprake is van
intimidatie en sexuele intimidatie. Door mevrouw van Andel is in november
1995 een rapportage opgesteld terzake van een onderzoek naar aard en ernst
van de klachten, geuit aan het adres van X. Interviews zijn gehouden met 7
leerlingen uit 3 verschillende groepen, 1 ex-leerling, drie docenten en een
tenslotte X zelf.
Voorts bevat het rapport opmerkingen van de geïnterviewden met betrekking tot
de inhoud van lessen en de houding van de docent. De inhoud van de lessen
wordt door alle leerlingen uitdrukkelijk als slecht beoordeeld. De lessen
verlopen zodanig dat de leerlingen stellen niets te leren.
Docenten, derhalve collegae van X, geven verschillende beelden, zoals dat zij
hem nooit zien les geven, alsmede dat zij eigen ervaringen, toen zij samen
met X lesgaven, een beeld kregen dat aan de leerlingen met het initiatief
wordt gelaten om de discussie te beginnen danwel met opdrachten te werken,
zonder dat X zelf zaken inbrengt.
Docenten melden dat zij erg veel klachten van leerlingen vernemen over
slechte lessen van X.
Zij verschillen van mening met X over hoe je als docent lessen dient vorm te
geven.
De houding van X wordt als weinig stimulerend ervaren.
Terwijl bovendien grote incongruentie wordt ervaren.

X gaat buiten school met leerlingen om, ook in sexuele relaties
hetgeen door de meesten als niet passend wordt ervaren.
De intimidatie bestaat daaruit dat X vaak negatief en denigrerend doet over
de verpleegkundige beroepsgroep en over verpleegkundig docenten.
Zij manier van kleden en zijn manier van kijken wordt als intimiderend
ervaren.
In de lessen wordt onveiligheid ervaren.
X speelt intimiderende spelletjes.
Met betrekking tot gestelde sexuele intimidatie wordt niet alleen gewezen op
de omstandigheid dat X ook met leerlingen optrekt buiten de schooluren en met
enkele leerlingen een sexuele relatie heeft (gehad) maar het omgaan met
meisjes in de les en in de pauzes alsmede zijn manier van kijken,
insinuerende opmerkingen en tenslotte een klacht van een mannelijke
verpleegkundige over ongewenste intimiteit.
X voert verweer.
De klacht van de manlijke leerling Y is uiteindelijk niet gegrond bevonden.
X verwijst naar de evaluatieformulieren ter afsluiting van een module die
door de leerlingen worden ingevuld.
X weet niet in hoeverre klachten op deze formulieren over hem zijn geuit maar
hij is daarover nooit aangesproken.
De selectie van de geïnterviewde personen is zodanig dat een andere uitkomst
dan in de rapportage van Van Andel is weergegeven, uitgesloten is.
X blijft zich echter afvragen waaruit de klachten nu precies bestaan hebben.
X maakt bezwaar tegen het werken van Van Andel met zogenoemde beelden.
X kan erkennen dat hij het leuk vindt om leuk gevonden te worden en daar in
zekere zin ook moeite voor doet.
X heeft in het lesjaar 1991/1992 tweemaal een relatie met een leerling gehad.
X wijst op het specifieke onderwijselement in zijn vak, omgangskunde.
De omstandigheid dat er meer dan normaal van leerlingen verwacht wordt dat
zij en de docent zich bloot geven leidt ongetwijfeld tot fricties.
Het evaluatieformulier is daarvoor het meest geschikte middel.
X is er evenwel nooit op aangesproken dat hij (sequeel) intimideert.
X is bereid om bij kritiek op zijn functioneren zijn houding en werkwijze aan
te passen.
Zijn terugkeer is niet onmogelijk.

Tot zover de standpunten van partijen waarop de kantonrechter indien nodig
hieronder terug komt.

3. De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
De kantonrechter stelt voorop dat, met name tijdens de mondelinge
behandeling, naar voren is gekomen dat een deel van de aan X verweten
problemen te maken heeft met zijn houding tegenover leerlingen.
Hij zit regelmatig in de kantine met leerlingen te praten in plaats van
tijdens de pauzes met leraren te conserveren. Voort erkent X in het lesjaar
1991/1992 tweemaal een relatie met een leerling te hebben gehad,
respectievelijk 25 en 27 jaar oud.
Ook vindt X het prettig om leuk gevonden te worden en daar in zekere zin
moeite voor te doen.
Dit alles kan naar het oordeel van de kantonrechter leiden tot tamelijk
complexe situaties, maar zij vormen onvoldoende reden om aan X het verwijt te
richten dat hij het vorenstaande helemaal niet moet doen en dat hij hoe dan
ook de schijn moet vermijden zijn gedrag als leraar over leerlingen teveel te
doen gelden.

Naar het oordeel van de kantonrechter zou bovenstaande pas anders worden
indien duidelijk zou zijn dat ten gevolge van het gezag dat een leraar geniet
leerlingen zich gedwongen voelen op zodanige wijze met hem om te gaan dat,
dwingenderwijs, tussen docent en leerling een andere dan professionele
relatie ontstaat danwel leerlingen, doordat zij dit gedrag van X afwijzen,
door hem benadeeld worden.
Noch het een, noch het ander is voldoende komen vast te staan.
Evenmin is komen vast te staan het aan X verweten concrete verwijt dat hij
een leerling in de billen heeft geknepen.
Voldoende aannemelijk is geworden dat deze leerling door een ander
handtastelijk benaderd is.
De denigrerende houding van X ten opzichte van zowel leerlingen als docenten
is onvoldoende aannemelijk gemaakt.

De manier van kijken van X die een rol heeft gespeeld bij het onderwerp van
sexuele intimidatie (zie rapport van mevrouw Van Andel onder punt 6.4 en
onder 6.3) is, mede omdat leerlingen onderkennen dat dit gevoel er misschien
al we bij voorbaat kan zijn door alle verhalen over zijn relaties met
leerlingen, onvoldoende gegrond.
Ook de opmerkingen van X dat hij een vrije jongen is en dat hij met zijn
blouse teveel open loopt kan onvoldoende in dit stadium bijdragen tot de
conclusie dat sprake is van (seksuele)intimidatie.

De kantonrechter ziet derhalve op dit moment onvoldoende aanleiding om de
arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens veranderingen in de
omstandigheden die billijkheidshalve dienen te leiden tot een einde van de
dienstbetrekking.

Dit oordeel van de kantonrechter wil evenwel niet beduiden dat X niet een
gewaarschuwd man is.
Het grootste manco van deze zaak is wellicht dat onvoldoende duidelijk is
geworden aan de hand van waarschuwingen aan het adres van X zowel van de
leiding van het opleidingsinstituut als ook, corrigerende opmerkingen van
leraren dat het gedrag van X op het randje is.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient X, wanneer hij weder ter werk
gesteld wordt bij ‘De Hoge Ingh’, zijn gedrag aanzienlijk aan te passen. Dit
geldt overigens niet alleen de opmerkingen met betrekking tot intimidatie en
sexuele intimidatie in het rapport van mevrouw Van Andel, maar ook zijn wijze
van lesgeven en presentatie.

De kantonrechter ziet termen de kosten van de procedure te compenseren.

Beslissing

De kantonrechter

wijst het verzoek af;

compenseert de proceskosten.

Rechters

Mr J.J.M. de Laat