Instantie: Rechtbank Breda, 25 maart 1996

Instantie

Rechtbank Breda

Samenvatting


Verweerder heeft twee kinderen, die door de vader worden verzorgd. Er wordt
een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder de kinderen een weekend in
de veertien dagen bij zich heeft. Verweerder heeft een ABW-uitkering en extra
kosten wegens ziekte. Zij heeft de rechtbank verzocht de vader een bijdrage
van ƒ 10 per kind per dag te laten betalen voor de dagen dat de kinderen bij
haar zijn. De rechtbank heeft de vrouw niet ontvankelijk verklaard in haar
verzoek. Zij gaat hiervan in hoger beroep komen.

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
– het op 17 januari 1996 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
– de in deze zaak gegeven beschikking van de rechtbank van 19 maart 1993 en
alle daarin vermelde stukken;
– het uittreksel uit het voogdijregister betreffende na te noemen
minderjarige;
– het proces-verbaal van het minderjarigenverhoor van 8 februari 1996;
– de brief van na te noemen minderjarige, gedateerd 8 februari 1996;
– het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 februari 1996.
– het proces-verbaal van het minderjarigenverhoor van 14 maart 1996.
De inhoud van deze stukken dient als hier overgenomen te worden beschouwd.
2. Het verzoek
De man verzoekt belast te worden met het gezag over na te noemen minderjarige
(N).
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij en de hierna te noemen minderjarigen (N
en W) gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende de in het verzoek
aangegeven perioden.
3. De beoordeling
3.1. Ingevolge voormelde beslissing is:
– de vrouw thans belast met het gezag over de minderjarige N geboren te T op
30 november 1981;
– de man thans belast met het gezag over de minderjarige W geboren te T op 13
maart 1980;
– een omgangsregeling vastgesteld.
3.2. De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat N, die inmiddels in een
internaat verblijft, reeds enige tijd bij hem haar hoofdverblijf heeft. De
vrouw heeft dit niet betwist. Zij verzet zich niet tegen de verzochte
gezagswijziging, zodat het verzoek zal worden toegewezen, mede gelet op het
standpunt van N.
3.3. De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
ten grondslag dat de in genoemde beschikking vastgelegde omgangsregeling in
overleg tussen partijen en de kinderen is gewijzigd in die zin, dat zij de
kinderen in beginsel een weekeinde per veertien dagen bij zich zal hebben,
tenzij anders wordt afgesproken tussen partijen en de kinderen.
De man bevestigt een dergelijke afspraak.
Mede gelet op hetgeen de minderjarigen hebben aangevoerd, zal deze regeling
worden vastgelegd, waarbij van de vrouw verwacht wordt dat zij rekening houdt
met de omstandigheid dat N thans in een internaat verblijft.
3.4. De vrouw verzoekt voorts te bepalen, dat de man een tegemoetkoming in de
kosten van levensonderhoud van de kinderen ten behoeve van de periode van de
omgangsregeling van ƒ 10 per kind per dag.
De vrouw is als de niet met het gezag beklede ouder niet gerechtigd een
dergelijk verzoek te doen, gelet op het bepaalde in artikel 406, eerste lid
boek I BW, zodat zij in dit verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4. De Beslissing
De rechtbank wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 19 maart 1993, in
die zin, dat het gezag over de minderjarige:
N, geboren te Tilburg op 30 november 1981,
voortaan aan de man alleen toekomt;
bepaalt dat de vrouw en genoemde minderjarigen (W en E) gerechtigd zijn tot
omgang met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen, alsmede veertien
dagen gedurende de vakantieperiode, met dien verstande, dat de vrouw rekening
dient te houden met de omstandigheid dat N thans in een internaat verblijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om een bijdrage ten
behoeve van voornoemde minderjarigen.

Rechters

Mr. Halk