Instantie: Commissie gelijke behandeling, 29 februari 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is in dienst van de wederpartij. Per brief van 21 november 1995
heeft de wederpartij verzoeker te kennen gegeven dat er een
ontbindingsprocedure bij de kantonrechter te Utrecht aanhangig zal worden
gemaakt. De vraag is in geding of de wederpartij bij dit voornemen
onderscheid maakt naar ras.
In het onderhavige geval acht de Commissie het niet aannemelijk dat de
discriminerende uitlatingen van invloed zijn geweest op het functioneren van
verzoeker.
De Commissie concludeert dat verzoeker er niet in is geslaagd aannemelijk te
maken dat er bij het ontbindingsverzoek andere redenen spelen dan de
zakelijke gronden die blijken uit de door de wederpartij overgelegde stukken
met betrekking tot het functioneren van verzoeker en de inspanningen van de
wederpartij om hier verbetering in te brengen.
De Commissie is van oordeel dat geen onderscheid is gemaakt op grond van ras.

Volledige tekst


1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 december 1995 verzocht de heer (…) te Utrecht (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Utrecht (hierna: de
wederpartij) jegens verzoeker onderscheid op grond van ras maakt zoals
verwoord in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker is in dienst van de wederpartij. Per brief van 21 november
1995 heeft de wederpartij verzoeker te kennen gegeven dat er een
ontbindingsprocedure bij de kantonrechter te Utrecht aanhangig zal worden
gemaakt.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. Verzoeker heeft om een spoedbehandeling verzocht. De Commissie heeft dit
ingewilligd en een onderzoek ingesteld.

De zaak is gevoegd behandeld met de zaak van de heer (…) (oordeel nummer
11) die een gelijksoortige klacht jegens de wederpartij indiende.

Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht in een brief van 12 december 1995
en in een brief van 26 december 1995.

De wederpartij heeft verweer gevoerd bij brief van 5 januari 1996.

2.2. Partijen zijn opgeroepen om te verschijnen op een zitting van de
Commissie op 9 januari 1996

Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (…) (verzoeker)
– dhr. mr. drs. O. Olof (advocaat)

van de kant van verzoeker in de gevoegde zaak
– dhr. (…) (verzoeker)
– dhr. mr. drs. O. Olof (advocaat)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. R. Imhof (advocaat)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door een ad hoc Kamer van de Commissie. In
deze kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker is van allochtone afkomst. Hij was vanaf 1 februari 1992 als
monteur werkzaam bij de wederpartij.

3.2. In het jaar 1994 rezen er problemen tussen verzoeker, zijn collega’s en
de wederpartij. Naar aanleiding daarvan is een tweetal gesprekken gevoerd. De
besproken punten zijn door de wederpartij vastgelegd in een schrijven aan
verzoeker van 27 september 1994. Latere functioneringsproblemen en de
beoordeling van de kwaliteit van het werk van verzoeker resulteerden in een
schriftelijke waarschuwing, gedateerd 2 maart 1995. De wederpartij heeft zich
ingespannen hierin verbetering te verkrijgen.

In de zomer van 1995 rezen conflicten tussen verzoeker en de wederpartij met
betrekking tot de ziekmelding van verzoeker. Op 25 augustus 1995 deelde de
wederpartij verzoeker schriftelijk mede dat sprake is van een verstoorde
arbeidsrelatie. Verzoeker is per 20 november 1995 beter gemeld. De
wederpartij heeft verzoeker in een brief van 21 november 1995 medegedeeld dat
om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden verzocht en dat – gelet
op de onwerkbare situatie – verzoeker tot dat moment wordt vrijgesteld van
het verrichten van arbeid.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoeker is van mening dat de wederpartij onder het mom van verstoorde
werkverhoudingen probeert de werknemers van allochtone afkomst het bedrijf
uit te werken. Deze stellingname wordt geïllustreerd aan de hand van
negatieve uitlatingen op de werkvloer door andere werknemers over mensen van
allochtone afkomst. Verzoeker wijst tevens op een aantal situaties waarbij
sprake zou zijn van een verschillende behandeling van werknemers van
allochtone en werknemers van autochtone afkomst. Bij het gebruik van auto’s
van klanten zou de wederpartij soepeler optreden ten aanzien van werknemers
van autochtone afkomst dan ten aanzien van werknemers van allochtone afkomst.
De verkoop van ex-leaseauto’s aan allochtone personeelsleden zou moeilijker
verlopen en de prijs zou – anders dan bij werknemers van autochtone afkomst –
niet onderhandelbaar zijn. Aan een reisje naar de schaatswedstrijden te
Lillehammer werd slechts door een allochtone werknemer deelgenomen. Alleen
autochtone werknemers zouden tegen reductie materialen kunnen aanschaffen.
Allochtone werknemers zou dit niet worden toegestaan. Tenslotte zou promotie
slechts aan autochtone personeelsleden zijn voorbehouden.
Ter zitting geeft verzoeker aan dat het niet mogelijk is bovenstaande
klachten met bewijs te staven. Andere werknemers zouden dan verklaringen
moeten afleggen die hun baan in gevaar zouden kunnen brengen.

3.4. De wederpartij erkent dat er op de werkvloer discriminerende opmerkingen
over buitenlanders worden gemaakt. Hij stelt echter dat het
ontbindingsverzoek op zakelijke gronden berust, te weten het functioneren, de
werkhouding en de instelling van verzoeker. De wederpartij erkent dat bij het
moeizame omgaan met collega’s en directie verschillen in temperament een rol
kunnen spelen. Zij stelt echter aan alle werknemers dezelfde eisen wat
functioneren betreft.
Naar aanleiding van de klacht over de verschillende behandeling van
werknemers naar afkomst brengt de wederpartij het volgende naar voren. Bij de
aankoop van een ex-leasewagen worden alle werknemers gelijk behandeld. Aan
het reisje naar Lillehammer werd deelgenomen door een aantal personeelsleden
met hun partners. De selectie vond plaats door middel van loting. De
wederpartij vond het uit oogpunt van de voortgang van de bedrijfsactiviteiten
niet wenselijk om een andere werknemer van allochtone afkomst – ter
vervanging van een partner – mee te laten gaan met een partnerloze werknemer.
De wederpartij heeft voorts een kopie-factuur (gedateerd 6 februari 1995)
overgelegd waaruit blijkt dat door verzoeker onderdelen met de gebruikelijke
personeelskorting zijn gekocht. De wederpartij betwist dat er sprake is van
een ongelijke behandeling wat promotiekansen betreft. Er wordt volgens de
wederpartij uitsluitend op functioneren en werkhouding gelet. Dit is dezelfde
beoordeling als die welke wordt gehanteerd bij het bonussysteem. Verzoeker
verwijst in dit verband naar een interne mededeling, gedateerd 28 februari
1995, waaruit zou blijken dat werknemers van allochtone en werknemers van
autochtone afkomst op gelijke voet – in het licht van een door de wederpartij
beoogde kwaliteitsverbetering – bonussen kunnen verdienen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij het voornemen de
arbeidsovereenkomst te beëindigen jegens verzoeker onderscheid maakt op grond
van ras.

4.2. Artikel 5 lid 1 onder b van de AWGB bepaalt onder meer dat onderscheid
op grond van ras is verboden bij het beëindigen van een arbeidsverhouding.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder direct onderscheid onder andere verstaan
wordt onderscheid tussen personen op grond van ras. Het begrip ras in de AWGB
moet ruim worden uitgelegd, overeenkomstig de definitie in het Internationaal
Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en
overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Ras omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming. (Tweede Kamer der
Staten Generaal, kamerstukken 22.014, nummer 3, p. 13, vergaderjaar
1990-1991.)
Verzoeker stelt onderscheid naar allochtone afkomst. Dit valt onder de
hiervoor gegeven begripsomschrijving.

4.3. Naar het oordeel van de Commissie is er niet alleen sprake van een door
de wet verboden onderscheid wegens ras als deze grond de uitsluitende
aanleiding voor een ongelijke behandeling vormt, maar tevens als deze grond
mede aanleiding tot een ongelijke behandeling geeft.
In casu dient de Commissie te onderzoeken of de allochtone afkomst van
verzoeker (mede) een rol heeft gespeeld bij het voornemen van de wederpartij
om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen.

4.4. De Commissie stelt allereerst vast dat partijen van mening verschillen
over de door verzoeker – ter illustratie van de gestelde ongelijke
behandeling van werknemers van allochtone afkomst – aangehaalde voorvallen en
situaties en/of de betekenis daarvan.
Partijen spreken elkaar niet tegen wat de discriminerende uitlatingen op de
werkvloer betreft.

4.5. De vraag die voorligt is of er een zodanig verband bestaat tussen de
discriminerende uitlatingen, het functioneren van verzoeker en de voorgenomen
beëindiging, dat geconcludeerd moet worden dat de beëindiging in strijd is
met de wet.
Een zodanig verband is niet altijd onmiskenbaar aanwezig, doch wordt vermoed
aanwezig te zijn indien de door de wederpartij opgegeven redenen voor het
ontslag naar het oordeel van de Commissie niet steekhoudend zijn.
In het onderhavige geval acht de Commissie het niet aannemelijk dat de
discriminerende uitlatingen van invloed zijn geweest op het functioneren van
verzoeker.

4.6. Wat betreft de overige klachten inzake onderscheid wegens allochtone
afkomst geeft verzoeker – ter zitting gevraagd – aan geen nader bewijs te
kunnen leveren ter onderbouwing van zijn argumenten. Hiervoor zijn
verklaringen van collega’s nodig. Door dergelijke verklaringen zouden zij hun
baan echter in gevaar brengen. Nu deze verklaringen niet kunnen worden
overgelegd, kan de feitelijke juistheid van de klachten niet worden
aangetoond.

4.7. De Commissie concludeert dat verzoeker er niet in is geslaagd
aannemelijk te maken dat er bij het ontbindingsverzoek andere redenen spelen
dan de zakelijke gronden die blijken uit de door de wederpartij overgelegde
stukken (zie 2.1.) met betrekking tot het functioneren van verzoeker en de
inspanningen van de wederpartij om hier verbetering in te brengen.

4.8. Op grond van artikel 13 lid 2 AWGB doet de Commissie de volgende
aanbeveling. Nu vaststaat dat werknemers van allochtone afkomst op de
werkvloer van het bedrijf van de wederpartij discriminerend worden bejegend,
acht de Commissie het raadzaam dat de wederpartij een gedragscode opstelt en
andere noodzakelijke maatregelen treft ter voorkoming van dergelijk
ontoelaatbaar gedrag.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat (…) jegens de heer (…) geen onderscheid
maakt op grond van ras zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 onder b van de
Algemene wet gelijke behandeling en derhalve niet in strijd met deze wet
handelt.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer).