Instantie: Commissie gelijke behandeling, 18 januari 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is als ambtenaar werkzaam bij de wederpartij. Hij stelt dat de op
de Wet Ouderschapsverlof gebaseerde ouderschapsverlofregeling van de
wederpartij discriminerend werkt ten opzicht van hem als alleenstaande.
De Commissie begrijpt de klacht aldus dat verzoeker meent dat de wederpartij
door de ouderschapsverlofregeling indirect onderscheid naar burgerlijke staat
jegens hem maakt, omdat hij ongehuwd is en vanwege zijn geloof als ongehuwde
geen kinderen wil krijgen en opvoeden. Verzoeker stelt voorts dat hij als
gevolg van de ouderschapsverlofregeling benadeeld wordt doordat hij harder
moet werken om de afwezigheid van zijn collega’s op te vangen en dat deze
afwezige collega’s financieel bevoordeeld worden.
De Commissie meent dat allereerst moet komen vast te staan dat er sprake is
van onderscheid zoals bedoeld in de AWGB. De Commissie constateert dat de
uitsluiting van verzoeker tot de ouderschapsverlofregeling van de wederpartij
niet kan worden beschouwd als een nadeel in een door het recht beschermd
belang. Immers, verzoeker kan zodra hij aan de voorwaarden voldoet van de
regeling gebruik maken.
Het feit dat de regeling niet toegankelijk is voor kinderloze werknemers is
als zodanig niet als een nadeel in een door het recht beschermd belang te
beschouwen.
De Commissie concludeert dat het bestreden handelen van de wederpartij geen
onderscheid in de zin van de wet oplevert en dat derhalve niet in strijd met
de wet gehandeld wordt.

Volledige tekst


1. HET VERZOEK

1.1. Op 10 april 1995 verzocht de heer (…) te (…) (hierna: verzoeker) de
Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of de
Technische Universiteit Eindhoven te Eindhoven (hierna: de wederpartij)
jegens hem onderscheid heeft gemaakt in strijd de Algemene wet gelijke
behandeling (AWGB).

Verzoeker is als ambtenaar werkzaam bij de wederpartij. Hij stelt dat de op
de Wet Ouderschapsverlof gebaseerde ouderschapsverlofregeling van de
wederpartij discriminerend werkt ten opzicht van hem als alleenstaande.
Verzoeker is van oordeel dat deze regeling in strijd is met het beginsel van
gelijke behandeling, zoals verwoord in artikel 1 van de Grondwet en de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid
gehad hun standpunten schriftelijk toe te lichten.

Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 4 december 1995.

2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (…)
van de kant van de wederpartij
– mw. (…) (juridisch medewerkster Dienst Personele Zaken)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker is bij de wederpartij aangesteld als ambtenaar. Bij de
wederpartij geldt sinds 1990 een ouderschapsverlofregeling. Verzoeker kan als
niet-ouder aan deze regeling geen rechten ontlenen.

Verzoeker werkt bij de accountantsdienst van de wederpartij. Op deze afdeling
werken zeven personen; het hoofd, een secretaris en vijf controlemedewerkers,
die het uitvoerende werk verrichten. Verzoeker is een van de
controlemedewerkers.

Met ingang van 1 januari 1991 is de Wet Ouderschapsverlof van kracht
geworden. Vooruitlopend daarop is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken
een circulaire vastgesteld d.d. 30 mei 1989, AB 88/439/U 37. Op basis daarvan
heeft de wederpartij een ouderschapsverlofregeling opgesteld welke betrekking
heeft op alle medewerkers, werkzaam bij de wederpartij. Deze regeling luidt –
voor zover hier van belang – als volgt:

`De inhoud van het recht:

Recht op ouderschapsverlof heeft de ambtenaar (man of vrouw):
– die is aangesteld in een betrekking met een arbeidsduur van 16 uur per week
of meer;
– wiens dienstbetrekking bij zijn huidige werkgever ten minste een jaar heeft
geduurd;
– ten aanzien van die kinderen waarvan hij op of na 1/1/89 ouder is geworden
en zolang deze nog niet de basisschoolleeftijd (thans vier jaar) hebben
bereikt;

Het ouderschapsverlof bestaat uit de volgende elementen:
– deeltijdverlof;
– voor een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden;
– in welke periode de werktijd per week kan worden teruggebracht met ten
hoogste de helft van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur;
– doorbetaling van 75% van de bezoldiging van de verlofuren.

Een ambtenaar is ouder van een kind in de zin van deze regeling indien:
– sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen het kind en de
ambtenaar als ouder;
– geen sprake is van een familierechtelijke betrekking maar de ambtenaar het
kind verzorgt: wonen op hetzelfde adres en duurzaam de verzorging en
opvoeding van het kind als eigen kind op zich genomen hebben.

Alsdan dient de ambtenaar d.m.v. uittreksels uit het bevolkingsregister aan
te tonen dat zij op hetzelfde adres wonen en schriftelijk te verklaren dat
hij duurzaam de verzorging en opvoeding van het kind als eigen kind op zich
heeft genomen.

De aard van het recht.

De aanspraak op ouderschapsverlof is te karakteriseren als een recht van de
ambtenaar jegens zijn werkgever. In iedere afzonderlijke relatie
werknemer-werkgever dient dan ook uitgemaakt te worden of de ambtenaar aan de
voorwaarden voor ouderschapsverlof voldoet. Dit is bijvoorbeeld niet het
geval als iemand een functie bekleedt met een arbeidsduur van minder dan 16
uur per week. Voor degene die verschillende functies in deeltijd vervult moet
per functie bezien worden of hij voor ouderschapsverlof in aanmerking komt
(…).’

De standpunten van partijen

3.2. Verzoeker stelt het volgende.
Verzoeker wordt als niet-ouder door de ouderschapsverlofregeling van de
wederpartij benadeeld. Als ongehuwde kan hij nooit van de regeling gebruik
maken, omdat zijn religie verbiedt anders dan via een huwelijk kinderen te
krijgen en op te voeden. Daarom is er sprake van indirect onderscheid naar
burgerlijke staat.
In de praktijk worden collega’s die van de ouderschapsverlofregeling gebruik
maken niet vervangen, hetgeen tot verzwaring van de werkdruk leidt voor de
andere collega’s, onder wie verzoeker. Verzoeker stelt dat komend jaar drie
van de vijf controlemedewerkers een groot deel van hun arbeidstijd niet op
het werk aanwezig zullen zijn vanwege de regeling voor ouderschapsverlof.
Voorts stelt verzoeker dat de regeling leidt tot verschil in beloning, omdat
mensen gedurende hun ouderschapsverlof wel voor een deel salaris blijven
ontvangen terwijl ze geen of minder werkzaamheden voor de wederpartij
verrichten. Verzoeker is daarom van oordeel dat deze regeling discriminerend
werkt ten opzichte van alleenstaanden en kinderloze echtparen. Een en ander
is naar de mening van verzoeker in strijd met artikel 1 Grondwet en de AWGB.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.
Om voor het ouderschapsverlof in aanmerking te komen, moet de ambtenaar de
duurzame verzorging van een kind jonger dan vier jaar, dat op hetzelfde adres
woont, op zich hebben genomen. Het maakt niet uit of iemand alleenstaande,
gehuwde of ongehuwde is. Van onderscheid zoals bedoeld in de AWGB is dan ook
geen sprake.
De enkele omstandigheid dat de ambtenaar aan een bepaalde voorwaarde moet
voldoen om voor een regeling in aanmerking te komen, brengt nog geen
discriminatie met zich. Dit geldt voor vele andere regelingen evenzeer. Zo
kunnen alleen zwangere vrouwen gebruik maken van de
zwangerschapsverlofregeling. Ambtenaren die zich in een gelijke positie
bevinden worden gelijk behandeld. Verzoeker bevindt zich niet in dezelfde
positie als ouders. Van strijd met de AWGB is dan ook geen sprake.
Er wordt door de wederpartij geen aparte vergoeding aan de beheerseenheden
beschikbaar gesteld voor vervanging van degene die met ouderschapsverlof
gaat. Het staat de beheerseenheden echter vrij om uit eigen middelen in
gevallen waarin vervanging gewenst is bijvoorbeeld een uitzendkracht aan te
trekken.
Het doel van de ouderschapsverlofregeling is zowel mannen als vrouwen in de
gelegenheid te stellen betaalde arbeid te combineren met ouderschapstaken. De
regeling is een van de maatregelen die bijdragen aan meer gelijke kansen voor
mannen en vrouwen in het algemeen en herverdeling van arbeid in het
bijzonder.
Ter zitting stelt de wederpartij dat verzoeker niet rechtstreeks is benadeeld
en dat de Commissie daarom op grond van art. 12 lid 2 sub a AWGB het verzoek
niet in behandeling kan nemen. Hij heeft immers geen recht op
ouderschapsverlof en kan daarom niet zijn beklag doen over de
ouderschapsverlofregeling van de wederpartij.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
maakt naar burgerlijke staat zoals bedoeld in de AWGB.

4.2. Artikel 1 AWGB verbiedt het maken van onderscheid tussen personen op
grond van onder andere burgerlijke staat. Onder onderscheid wordt verstaan
zowel direct als indirect onderscheid. Onder indirect onderscheid wordt
verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan burgerlijke staat,
dat onderscheid op grond van burgerlijke staat tot gevolg heeft.
In artikel 2 lid 1 AWGB wordt als uitzondering op het verbod van indirect
onderscheid genoemd, de gevallen waarbij het indirect onderscheid objectief
gerechtvaardigd is.
In artikel 5 lid 1 sub d AWGB is bepaald dat onderscheid verboden is bij de
arbeidsvoorwaarden.

4.3. De Commissie stelt vast dat verzoeker een arbeidsverhouding zoals
bedoeld in artikel 5 AWGB heeft met de wederpartij. Tevens stelt de Commissie
vast dat de regeling voor ouderschapsverlof zoals gehanteerd door de
wederpartij deel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden zoals die gelden tussen
verzoeker en de wederpartij.
Voorts zijn de uitzonderingen van artikel 5 AWGB op het verbod van
onderscheid in het onderhavige geval niet van toepassing.

4.4. De Commissie beoordeelt allereerst het verweer van de wederpartij dat
verzoeker niet is benadeeld zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 sub a AWGB.
Hiertoe voert zij aan dat verzoeker vanwege het ontbreken van de zorg voor
kinderen geen recht heeft op de voorzieningen van de
ouderschapsverlofregeling van de wederpartij en daarom niet benadeeld kan
zijn. De Commissie verwerpt dit verweer omdat artikel 12 lid 2 sub a AWGB om
voor behandeling van een verzoek in aanmerking te komen slechts vereist, dat
verzoeker stelt dat te zijnen nadele onderscheid wordt gemaakt. Juist het
feit dat verzoeker geen toegang tot een voorziening als die van de
wederpartij heeft, zou kunnen worden veroorzaakt door onderscheid in strijd
met de AWGB.

4.5. De Commissie begrijpt de klacht aldus verzoek dat verzoeker meent dat de
wederpartij door de ouderschapsverlofregeling indirect onderscheid naar
burgerlijke staat jegens hem maakt, omdat hij ongehuwd is en vanwege zijn
geloof als ongehuwde geen kinderen wil krijgen en opvoeden. Verzoeker stelt
voorts dat hij als gevolg van de ouderschapsverlofregeling benadeeld wordt
doordat hij harder moet werken om de afwezigheid van zijn collega’s op te
vangen en dat deze afwezige collega’s financieel bevoordeeld worden.

4.6. De Commissie meent dat allereerst moet komen vast te staan dat er sprake
is van onderscheid zoals bedoeld in de AWGB. Met het begrip onderscheid in de
zin van de wet wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van een rechtens
relevant onderscheid.(Eerste Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22 014,
nr. 48a, p. 14, 1993-1994). Dat betekent dat er niet alleen sprake dient te
zijn van een verschillende behandeling, maar tevens dat de betrokkene
hierdoor nadeel dient te ondervinden in een door het recht beschermd belang.
De Commissie constateert evenwel dat de uitsluiting van verzoeker tot de
ouderschapsverlofregeling van de wederpartij niet kan worden beschouwd als
een nadeel in een door het recht beschermd belang. Immers, verzoeker kan
zodra hij aan de voorwaarden voldoet van de regeling gebruik maken.
Het feit dat de regeling niet toegankelijk is voor kinderloze werknemers is
als zodanig niet als een nadeel in een door het recht beschermd belang te
beschouwen.
De Commissie concludeert dat het bestreden handelen van de wederpartij geen
onderscheid in de zin van de wet oplevert en dat derhalve niet in strijd met
de wet gehandeld wordt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Technische Universiteit
Eindhoven te Eindhoven door de door haar gehanteerde
ouderschapsverlofregeling jegens de heer (…) te (…) geen onderscheid op
grond van burgerlijke staat heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub
d Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. P.R. Rodrigues(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer).