Instantie: Rechtbank Almelo, 17 januari 1996

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


De man verzoekt drie jaar na het vaststellen van de alimentatieverplichting
door de rechtbank (ad ƒ 2.420,=) dat de rechtbank de alimentatieverplichting
per 1 januari 1995 vaststelt op ƒ 206,= per maand, onder limitering van
de alimentatieverplichting tot een periode van acht jaren na de datum van
de echtscheiding. De man is van mening dat op grond van gewijzigde omstandigheden
zijn alimentatieverplichting anders vastgesteld dient te worden. De gewijzigde
omstandigheden bestaan hieruit dat de man met zijn nieuwe partner samenwoont
en dat zij afhankelijk is van zijn inkomen. De rechtbank stelt de alimentatie
vast op ƒ 1800,= nadat zij puntsgewijs alle opgevoerde kosten van de man
heeft besproken. De rechtbank wijst het verzoek tot limitering af, aangezien
de man geen gronden voor limitering heeft aangevoerd anders dan dat de
vrouw haar werkzaamheden kan uitbreiden. De rechtbank is van mening dat
niet met zekerheid is vast te stellen of de vrouw over acht jaren in voldoende
mate in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

Volledige tekst

OVERWEEGT:

1. Bij op 31 oktober 1995 ter griffie ingekomen verzoekschrift, aldaar
voorzien van bovenvermeld zaaknummer, met bijlagen heeft de man verzocht
om de beschikking d.d. 31 maart 1993 van deze rechtbank te wijzigen in
die zin dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud
van de vrouw per 1 januari 1995 nader wordt vastgesteld op ƒ 260,= per
maand, althans, zakelijk samengevat, met ingang van zodanig tijdstip op
zodanig bedrag als de rechtbank meent dat behoort, onder limitering van
deze alimentatie tot een periode van 8 jaren na de datum van deze echtscheiding.

2. Van de vrouw is op 20 november 1995 een verweerschrift met bijlagen
ter griffie ingekomen, waarin wordt geconcludeerd tot, zakelijk weergegeven,
afwijzing van het verzoek. De vrouw verzet zich er niet tegen dat de rechtbank
het verzoek van de man beoordeelt per 1 januari 1995.

3. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 december 1995, alwaar
zijn gehoord de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun procureur.

4. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn nog bescheiden nagereikt
door de man.

5. De alimentatie waarvan thans wijziging wordt gevraagd beliep oorspronkelijk
ƒ 2.420,= per maand.

6. Het verzoek is gegrond op de stelling dat de thans geldende alimentatie
door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven
voldoet, waarbij als gewijzigde omstandigheden worden aangevoerd dat de
man thans samenwoont met een partner die van zijn inkomen afhankelijk is,
en dat de vrouw uit de haar ter beschikking staande middelen niet meer
de kosten hoeft te dragen van het levensonderhoud en de studie van de kinderen
van partijen. Voorts zijn volgens de man enkele van de normaliter gangbare
kosten niet in de bepaling van de huidige alimentatie opgenomen.

7. Het verweer is gegrond op de stelling dat de behoefte van de vrouw aan
alimentatie onverkort aanwezig is. De vrouw heeft werk in het onderwijs,
maar heeft door haar beperkt arbeidsverleden minder rechten dan anderen.
Het blijft onzeker of de vrouw over 8 jaren in staat is zich in redelijkheid
een zodanig inkomen te verwerven, dat zij daarmee voldoende in haar eigen
levensonderhoud kan voorzien.

8. Gelet op enerzijds het inkomen van de vrouw en anderszijds het inkomensniveau
van partijen staande huwelijk, is de rechtbank, mede in aanmerking genomen
de uur van het huwelijk (ongeveer 23 jaar), van oordeel dat van behoeftigheid
aan de zijde van de vrouw sprake is. Met betrekking tot de draagkracht
van de man overweegt de rechtbank het volgende.

9. De man heeft een draagkrachtberekening overgelegd, waarvan een groot
deel van de opgevoerde posten door de vrouw worden betwist. De rechtbank
zal de door de man overgelegde berekening puntsgewijs bespreken.

10. Evenals de man zal de rechtbank uitgaan van een bruto inkomen van ƒ
6095,= per maand. Hier komen nog bij een vakantietoeslag van 8% een dertiende
maand en een reiskostenvergoeding. Na verrekening van de premies werknemersverzekeringen
en het werkgeversaandeel in de premie ziektekosten en de overhevelingstoeslag
is het belastbaar inkomen ƒ 89.677,-.
De vrouw betwist de door de man opgevoerde arbeidskosten. De rechtbank
zal evenwel rekening houden met de genoemde ƒ 2139,- nu het hier een forfaitair
bedrag betreft.

11. De man voert een bedrag van ƒ 5808,- op voor de oudedagsvoorziening.
De vrouw voert hier tegen aan dat, in het kader van de boedelscheiding,
het ouderdomspensioen van de man tussen partijen is verdeeld. De vrouw
is daarbij niet overbedeeld zodat niet kan worden aanvaard dat de man de
premies van een vervangende oudedagsvoorziening ten laste van zijn draagkracht
brengt. De man heeft niet aangetoond dat de thans bestaande vooruitzichten
onvoldoende zijn om een redelijke oudedagsvoorziening te waarborgen. En
aanvullende regeling in de vorm van de door de man getroffen vervangende
oudedagsvoorziening is van lagere orde dan de alimentatieverplichting jegens
de vrouw.

12. De man legt een bewijsstuk over ten aanzien van de huur per 1 juli
1995 ad ƒ 711,15 per maand. De rechtbank zal derhalve met dit bedrag rekening
houden. Ten aanzien van de ziektekosten voert de man een bedrag op van
ƒ 509,= per maand. Op basis van de overgelegde stukken kan de rechtbank
niet anders concluderen dan dat de man maandelijks ƒ 432,= aan ziektekostenpremie
betaalt, zodat dat bedrag zal worden aangehouden.

13. Voor premies levensverzekering/WAO-gat noemt de man een bedrag van
ƒ 556,= per maand. De vrouw betwist dat de man maandelijks dit bedrag moet
betalen. De rechtbank treft dienaangaande ook geen bewijsstukken aan. De
rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man hier nogmaals
de al eerder besproken “oudedagsvoorziening” opvoert. Voorzover dit het
geval is verwijst de rechtbank naar hetgeen zijn dienaangaande onder 10
heeft overwogen. De rechtbank zal wel rekening houden met een maandelijkse
premie van ƒ 35,00 voor begrafenisfondsen. Hiervan heeft de man verzekeringspolissen
overlegd.

14. De herinrichtingskosten zal de rechtbank niet mee laten wegen. Na de
scheiding is de man bij zijn huidige echtgenote ingetrokken. De man voert
nu de kosten op die gemaakt zijn in verband met de verhuizing met zijn
nieuwe echtgenote naar een andere woning. De rechtbank is van oordeel dat
deze kosten niet voortvloeien uit de scheiding van partijen. Het staat
de man natuurlijk vrij zijn financiële huishouding in te richten zoals
hem goeddunkt, waar het een keuze aangaat tussen de herinrichting van zijn
woning en de alimentatie dient de man bij zijn keuze rekening te houden
met de belangen van de vrouw.

15. De man heeft ook geen bewijsstukken overgelegd ten aanzien van het
door hem betaalde collegegeld voor zijn jongste dochter. Nu de vrouw erkent
dat de man ƒ 500,= heeft bijgedragen zal de rechtbank rekening houden met
een bedrag van ƒ 41,= per maand.

16. Voor de vrouw gaat de rechtbank uit van een bruto inkomen van ƒ 25.825,=
per jaar, exclusief vakantietoeslag. Aan de uitgavenkant houdt de rechtbank
rekening met een kale huur voor de garagebox van ƒ 100,=, de hypotheekrente
ad ƒ 496,=, een bedrag van ƒ 49,= aan verwervingskosten en ƒ 400,= per
maand aan studiekosten en kosten voor levensonderhoud ten behoeve van de
jongste dochter van partijen.

17. Gelet op de draagkrachtruimte van de man is de rechtbank van oordeel
dat de man maandelijks een bedrag van ƒ 1800,= kan bijdragen in de kosten
van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag
een redelijke verhouding van de onderliggende financiële positie van partijen
weergeeft.

18. Het verzoek tot limitering van de alimentatie tot een periode van 8
jaren na de datum van deze echtscheiding zal de rechtbank afwijzen. De
man heeft geen gronden voor de limitering aangevoerd anders dan dat de
vrouw haar werkzaamheden zou kunnen uitbreiden. De rechtbank is echter
van oordeel dat niet met zekerheid is vast te stellen of de vrouw over
8 jaren in staat is zich in redelijkheid een zodanig inkomen te verwerven,
dat zij daarmee voldoende in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

BESCHIKKENDE:

Wijzigt de beschikking van 31 maart 1993 in die zin dat door de man te
betalen bijdrage in kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang
van 1 januari 1995 nader wordt afgesteld op ƒ 1800,= per maand.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Rechters

Mr Derks