Instantie: Rechtbank Utrecht, 27 december 1995

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


De rechtbank is van oordeel dat de minder goede positie van de vrouw op
de arbeidsmarkt mede voortvloeit uit het huwelijk van partijen dat negen
jaar heeft geduurd. De man heeft onvoldoende aangetoond welke bijzonder
omstandigheden limitering van zijn alimentatieplicht rechtvaardigen. De
rechtbank merkt op, dat zelfs als de vrouw er in slaagt een baan te vinden,
vooralsnog moet worden verwacht, dat de inkomsten uit deze baan van dien
aard zijn dat zij niet geheel in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien.
Een termijn van twaalf jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking,
zoals genoemd in de wet limitering van alimentatie, is dus onverkort van
toepassing.

Volledige tekst

1. Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie
ingediende verzoekschrift en het nadien ingediende verweerschrift tevens
verzoekschrift, nog gevolgd door nadien ingekomen stukken.

De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 30 november
1995. Van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen is proces-verbaal
opgemaakt.

2. Vaststaande feiten

Mede blijkens de overgelegde stukken staat het volgende tussen partijen
vast:
– zij zijn op 30 september 1986 te Amerstoort in gemeenschap van goederen
met elkaar gehuwd;
– het huwelijk is duurzaam ontwricht;
– partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

Gelet op de overgelegde stukken leest de rechtbank in het verzoekschrift
het volgende verbeterd:
Partijen zijn gehuwd in 1986.

3. Beoordeling van het verzochte

3.1 Op grond van de vaststaande feiten kan het verzoek tot echtscheiding
worden toegewezen.

3.2 Hetzelfde geldt voor de gevraagde nevenvoorzieningen met betrekking
tot de boedelscheiding en het huurrecht van de echtelijke woning, die onbestreden
zun gebleven.

3.3. Tussen partijen is omstreden in hoeverre de man verplicht moet worden
geacht bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw.

De vrouw heeft gevraagd de door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud
vast te stellen op ƒ 1.550,== per maand.

De man heeft zich daartegen verweerd. Zijns inziens moet de vrouw, althans
gedeeltelijk, in haar eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Verder heeft
hij aangevoerd, dat de gevraagde bijdrage zijn draagkracht te boven gaat.

De man heeft aangeboden om per maand ƒ 750,== te betalen doch hij heeft
ter terechtzitting primair verzocht zijn alimentatieverplichting te limiteren
tot de duur van een jaar, subsidiair tot de duur van het huwelijk.

Ten aanzien van de (financiële) omstandigheden van partijen is het volgende
gebleken:

ten aanzien van de vrouw (geboren op 25 januari 1947)

– zij is alleenstaande ;
– zij ontvangt een RWW-uitkering naar de norm van een éénoudergezin ad
ƒ 1.622,84 netto per maand, exclusief vakantiegeld;
– de huur bedraagt ƒ 845,10 per maand;
– tot uiterlijk 1 juli 1996 ontvangt zij een woonkostentoeslag van ƒ 355,==
per maand;
– aan Wehkamp betaalt zij ƒ 30,== per maand (: rentebestanddeel ƒ 12,05
);
– aan Otto betaalt zij ƒ 45,== per maand ( rentebestanddeel ƒ 12,10).

ten aanzien van de man (geboren op 24 december 1954 )

– de man is alleenstaande;
– zijn salaris bedraagt ƒ 4.228,== bruto per maand, exclusief overhevelingstoeslag
en vakantiegeld alsmede een VEB-toelage van ƒ 393,20;
– hij woont tijdelijk in een (zomer)caravan waarvan de aanschaf ( : ƒ 3.000,==)
door zijn moeder is bekostigd.
– zijn ziektekostenverzekeringspremie (ingehouden op zijn salaris) bedraagt
ƒ 111,87, exclusief de nominale premies.

Bij het onderzoek van de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan
van de hierboven opgesomde feiten en omstandigheden. Voorts wordt nog het
volgende overwogen.

Geen rekening wordt gehouden met een lening bij de IDM-bank, groot ƒ 10.000,–=
waarop vanaf 1 mei 1995 ƒ 200,== per maand moet worden afgelost, nu de
man en de vrouw deze lening gezamenlijk zijn aangegaan om een buurvrouw
terwille te zijn en de man weliswaar hoofdelijk aansprakelijk is voor deze
lening doch onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze buurvrouw haar
(terug)betalingsverplichting jegens de man niet nakomt.

Terzake de aanschaf van de caravan brengt de rechtbank geen afbetaling
van de man aan zijn moeder in mindering op de draagkracht van de man nu
deze caravan weer verkocht kan worden zodra de man over zelfstandige woonruimte
beschikt.

Nu de man voornemens is binnen zo kort mogelijke tijd zeifstandige woonruimte
te betrekken waardoor het heen en weer reizen tussen de caravan en het
werk komt te vervallen, houdt de rechtbank geen rekening met de extra reiskosten
die de man momenteel maakt en die door hem worden becijferd op rond ƒ 260,==
per maand na aftrek van zijn reiskostenvergoeding.

Tussen partijen is omstreden voor welk bedrag de man in de nabijheid van
zijn werk woonruimte kan huren.
In redelijkheid en billijkheid zal de rechtbank, mede gelet op de omstandigheid
dat de man niet veel langer in de caravan zal kunnen verblijven en wellicht
alleen reeds uit hoofde van spoed is aangewezen op de vrije marktsector,
zijn huur stellen op ƒ 1000,== per maand.

Door de man is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn herinrichtingskosten
gesteld dienen te worden op ƒ 250,– per maand. De rechtbank gaat uit van
het normbedrag van
ƒ 150,– per maand.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man indien
tevens rekening wordt gehouden met zijn fiscaal voordeel, in staat moet
worden geacht om maandelijks ƒ 1.100,== bij te dragen ten behoeve van de
vrouw.

De man heeft verzocht zun bijdrage in tijdsduur te limiteren. Hij heeft
daartoe aangevoerd dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij zich binnen
een jaar een inkomen uit arbeid verwerft.

Van de zijde van de vrouw is ter terechtzitting onweersproken gesteld dat
de vrouw reeds gedurende twaalf jaar geen betaalde baan meer heeft gehad
en dat zij daarvoor kantoorwerk heeft verricht. Voorts dat zij staat ingeschreven
bij het arbeidsbureau en bij uitzendbureaus, dat zij per januari 1996 een
computercursus gaat volgen om haar kansen op een baan te vergroten doch
dat het, gelet op haar leeftijd, de vrouw wordt in januari 1996 49 jaar,
niet eenvoudig is om een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren.

De rechtbank is van oordeel dat de minder goede positie van de vrouw op
de arbeidsmarkt mede voortvloeit uit het huwelijk van partijen, dat negen
jaar heeft geduurd.

Door de man is onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan de hoge eisen die
gesteld worden aan een voortijdige beeindiging van zijn alimentatieplicht,
terzijde dienen te worden gesteld.
Ook als de vrouw er in slaagt een baan te vinden moet vooralsnog worden
verwacht dat zij met de inkomsten uit deze- wellicht parttime – werkzaamheden
niet geheel in eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zij behoefte zal
houden aan een aanvullende bijdrage van de man danwel een (gedeeltelijk)
beroep zal moeten doen op de algemene middelen.

Dit brengt mee dat de termijn van 12 jaar na inschrijving van de echscheidingsbeschikking,
zoals genoemd in de op 1 juli 1994 in werking getreden wet limitering van
alimentatie na echtscheiding, onverkort van toepassing is.

Een en ander laat uiteraard onverlet dat de man, indien de vrouw er binnen
de wettelijke termijn in zou slagen geheel in eigen levensonderhoud te
voorzien, om een wijziging van zijn onderhoudsplicht kan verzoeken.

4. Proceskosten

Nu partijen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen
de eigen proceskosten moet dragen.

5. Beslissing

5.1. De rechtbank spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, die op
30 september 1986 te Amersfoort met elkaar zijn gehuwd en bepaalt daarbij
het volgende.

5.2. De man moet vanaf de dag waarop deze beschikking in de registers van
de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven ƒ 1.100,== ( een duizend en
een honderd gulden) per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud uitkeren,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

5.3. Partijen dienen, nadat deze beschikking in de registers van de burgerlijke
stand zal zijn ingeschreven, met elkaar over te gaan tot boedelscheiding.
Wanneer zij binnen veertien dagen na de inschrijving van de beschikking
geen overeenstemming over de keuze van een notaris hebben bereikt, zullen
de werkzaamheden van de boedelscheiding worden verricht voor mr.D.C. Hoevers,
notaris te Amersfoort of diens waarnemer of opvolger.

Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de boedelscheiding zal mr. X. advocaat
te Amersfoort als haar vertegenwoordiger optreden.
Wanneer de man niet meewerkt aan de boedelscheiding zal mr. Y., advocaat
te Amersfoort als zijn vertegenwoordiger optreden.

5.4. De vrouw zal de huurster zijn van de woonruimte aan de ….. te……….

5.5. De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.

Wanneer de man niet vrijwillig het vastgestelde bedrag voor levensonderhoud
van de vrouw betaalt, moet de man de daarvoor te maken executiekosten betalen.

5.6. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

De wettelijke indexering over 1996 wordt uitgesloten.

Rechters

Mr Gorter