Instantie: Commissie gelijke behandeling, 20 december 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd. Bij de selectie is
gebruik gemaakt van een psychologische test. Volgens verzoekster maakt
deze test onderscheid op grond van geslacht. De wederpartij heeft als opdrachtgeefster
een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van
door het testbureau gebruikte testmethoden. Daarnaast is de wederpartij
verantwoordelijk voor het eigen handelen ten aanzien van de psychologische
tests. De Commissie is van mening dat er onvoldoende gegevens voorhanden
zijn om tot een oordeel te komen over de vraag of de test in dit geval
indirect onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft. Het eigen
handelen van de wederpartij ten aanzien van de psychologische tests doet
geen ongelijke behandeling van mannen en vrouwen vermoeden. Geen strijd
met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 juli 1994 verzocht mevrouw (….) te Den Haag (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid om haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Stichting
Thuiszorg te Den Haag (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie
van centrummanager. In opdracht van de wederpartij heeft een extern adviesbureau
de kandidaten voor deze functie psychologisch getest. Verzoekster werd
op grond van deze test niet geschikt bevonden en is voor de desbetreffende
functie afgewezen. Zij stelt dat de test die zij heeft afgelegd onderscheid
naar geslacht maakt, nu er relatief gezien meer mannen dan vrouwen geschikt
bevonden zijn. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. Deze
Commissie is op 1 september 1994, de datum van inwerkingtreding van de
Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) opgeheven.
Zij heeft haar werkzaamheden overgedragen aan de op 1 september 1994 ingestelde
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie). Deze Commissie heeft
het onderzoek in de onderhavige zaak voortgezet.
Verzoekster heeft ook een verzoek over deze zaak ingediend met het adviesbureau
als wederpartij.

De Commissie heeft bij het Nederlands Instituut van Psychologen informatie
opgevraagd over onderzoeksmateriaal dat betrekking heeft op bevoordeling
van mannen en vrouwen bij psychologische tests. Met betrekking tot de onderhavige
testen zijn hier evenwel geen conclusies aan verbonden. Ter zitting zijn
partijen in kennis gesteld van een informeel schrijven van een extern deskundige
over de validiteit van de zogenaamde assessment center testmethode.

2.2. Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk
toe te lichten.
Vervolgens zijn partijen uitgenodigd hun standpunten nader toe te lichten
tijdens een zitting op 31 oktober 1995.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….)

van de kant van de wederpartij
– dhr. mr. C.J. Hagen (advocaat)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer)

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster was tot oktober 1993 feitelijk bij de wederpartij werkzaam
in de functie van wijkteammanager. Zij was toen omstreeks 14 jaar bij de
wederpartij in dienst. Naar aanleiding van een fusie van de wederpartij
met een andere organisatie, is besloten de functie van wijkteammanager
te vervangen door de nieuwe functie van centrummanager. Door de fusie ontstonden
er acht vacatures voor de functie van centrummanager.

In opdracht van de wederpartij heeft een extern adviesbureau de kandidaten
voor deze functie psychologisch getest. De test werd afgelegd door dertien
interne kandidaten, onder wie tien vrouwen en drie mannen. Op grond van
de test werden twee vrouwen en alle mannen voor de nieuwe functie geschikt
bevonden. Alle geschikt bevonden kandidaten zijn benoemd tot centrummanager.
Voor de resterende drie vacatures zijn extern drie personen geworven, onder
wie één man en twee vrouwen. Deze drie personen zijn door het adviesbureau
volgens dezelfde methode getest als de interne kandidaten en zijn allemaal
geschikt bevonden voor de desbetreffende functie. Verzoekster heeft niet
alleen bij de wederpartij een klacht ingediend, maar tevens heeft zij een
soortgelijksoortige klacht tegen het adviesbureau ingediend. Wegens overlijden
van de wederpartij is deze procedure gestaakt.

3.2. Verzoekster is op 21 mei 1993 psychologisch getest voor de functie
van centrummana ger. Deze test was gebaseerd op de door de wederpartij
opgestelde functie-eisen en bestond uit drie onderdelen: zes testen met
schriftelijke opgaven, een diepte-interview van anderhalf uur en vijf testen
volgens de assessment center methodiek.
De functievereisten waren: relevante HBO-opleiding; aanvullende management
opleiding op tactisch niveau en ervaring in het leidinggeven aan een multi-functionele
eenheid. Deze testen hielden het volgende in.

Een van de zes schriftelijke testen mat – steekproefsgewijs – de intelligentie
van de kandidaten. De andere vijf testen dienden om persoonlijkheidskenmerken
te meten en omvatten onder meer de volgende onderwerpen:
– flexibiliteit en stressbestendigheid in het omgaan met het werk en met
mensen
– het vermogen conflicten te hanteren
– resultaat gerichtheid
– emphatie/invoelend vermogen
– slagvaardigheid en durf te beslissen in niet alledaagse en andere lastige
situaties
– initiatief
– het vermogen teambuilding te realiseren en samenwerking anderszins
– leiderschapsstijl.

In het diepte-interview kwamen persoonlijke achtergronden aan bod en werd
vooral ingegaan op het arbeidsverleden van de kandidaat.

De assessment center tests bestonden uit drie schriftelijke testen en twee
in de vorm van een rollenspel. De assessment center methode meet steekproefsgewijs
in hoeverre de persoonlijkheidskenmerken en intelligentie in concreet gedrag
omgezet kunnen worden. Populair gezegd is een assessment center test een
praktijktest voor een manager. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn
onder meer:
– de interdisciplinaire aanpak van een businessplan (werkplan voor een
bepaald jaar);
– concrete gesprekstechnische vaardigheden ten behoeve van bijvoorbeeld
functioneringsgesprekken;
– het hanteren van conflicten.

3.3. Verzoekster werd op grond van deze test voor de desbetreffende functie
niet geschikt bevonden. Van verzoekster is een psychologisch rapport opgemaakt
gedateerd op 24 mei 1993. Op verzoeksters verzoek heeft het adviesbureau
niet het testrapport als zodanig aan haar werkgever overhandigd, maar slechts
de conclusies hieruit.

De wederpartij heeft verzoekster een vervangende functie aangeboden, maar
verzoekster heeft deze functie geweigerd. Vervolgens is er voor verzoekster
een ontslagvergunning aangevraagd bij het arbeidsbureau, welke is verleend.
Verzoekster is per 31 juli 1994 ontslagen.

3.4. De Commissie heeft bij het adviesbureau het volledige onderzoeksrapport
van verzoekster opgevraagd. Dit bleek bij het adviesbureau niet meer aanwezig
te zijn. Het adviesbureau wijst erop te hebben gehandeld conform de richtlijnen
van het Nederlands Instituut van Psychologen, waar het adviesbureau bij
aangesloten was. Volgens deze richtlijnen dienen onderzoeksgegevens van
individuele kandidaten gedurende de periode van één jaar na het onderzoek
bewaard te worden. Tijdens de procedure is de testend psycholoog ongeneeslijk
ziek geworden en overleden. Zijn bureau is om die reden opgeheven zodat
verdere navraag onmogelijk werd.
Ook heeft de Commissie bij de wederpartij en het testbureau de testgegevens
opgevraagd van de andere kandidaten die indertijd zijn getest voor de functie
van centrummanager, alsook een beschrijving van de verschillende onderdelen
van de test die zijn toegepast. Ook deze gegevens bleken niet meer voorhanden
te zijn.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoekster brengt het volgende naar voren.
Zij heeft haar verzoek niet eerder ingediend, omdat zij pas kort geleden
van het bestaan van de Commissie op de hoogte kwam. Zij heeft onder meer
de werkgever als wederpartij aangemerkt omdat zij van mening is dat deze
een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van het adviesbureau.

De afgewezen groep kandidaten bestaat grotendeels uit vrouwen. Verzoekster
is van mening dat de wederpartij door het laten gebruiken van de desbetreffende
psychologische test indirect onderscheid naar geslacht heeft gemaakt. Dit
heeft zij vlak na de test ook kenbaar gemaakt op die plaatsen binnen de
organisatie die haar nuttig leken. Dit heeft echter niet mogen baten. Het
gevolg van het feit dat er relatief meer mannen dan vrouwen op grond van
de test geschikt zijn bevonden, is dat bij de wederpartij – dat over het
geheel genomen een vrouwenbedrijf is – de top grotendeels uit mannen is
gaan bestaan.

Ter zitting uit verzoekster haar bevreemding over het feit dat tijdens
de test haar een tiental vragen werd gesteld over een wijkbeleidsplan dat
door een man was opgesteld. Volgens verzoekster had een dergelijk onderzoek
behoren plaats te vinden aan de hand van een plan dat door een vrouw was
opgesteld.
Voorts merkt verzoekster op dat haar uit navraag bij het Nederlands Instituut
van Psychologen is gebleken dat onderzoeksgegevens tenminste één jaar en
maximaal vijf jaar bewaard kunnen worden. Zij heeft na de uitslag van de
test geen gebruik gemaakt van de beroepsmogelijkheid omdat zij geen vertrouwen
had in de objectiviteit van betrokkenen.
Ter zitting stelt verzoekster dat de criteria voor de functie van centrummanager
overtrokken zouden zijn.

Volgens haar was er geen substantieel verschil tussen deze functie en de
functie die zij ten tijde van de test uitoefende.

3.6. De wederpartij stelt het volgende.
Zij bestrijdt dat zij direct of indirect onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt. Verzoekster spreekt slechts een hypothese uit die uitsluitend
gevoed wordt door de uitslag van de betreffende onderzoeken. Deze hypothese
wordt op geen enkele wijze gemotiveerd of aannemelijk gemaakt. De wederpartij
voert een consequent beleid, dat bij werving, selectie en benoeming van
personen geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt. Er zijn
uiteindelijk voor de betreffende functie evenveel vrouwen als mannen aangesteld.

In het kader van het selecteren van de kandidaten, heeft de wederpartij
zich door het extern adviesbureau laten informeren over de wijze waarop
dit bureau de psychologische tests zou afnemen. Bij dit overleg over de
selectie en de keuze voor een selectiemethode is geen onderscheid op grond
van geslacht gemaakt.

Het bevreemdt de wederpartij dat verzoekster pas in zo’n laat stadium aanvoert
dat er sprake is van onderscheid op grond van geslacht. Zij heeft dit niet
naar voren gebracht tijdens gesprekken over de uitkomst van de psychologische
tests met de divisiemanager van de wederpartij en met het adviesbureau.
Zij heeft in gesprekken hoogstens gezegd dat het haar opviel dat er (relatief)
meer mannen dan vrouwen geschikt bevonden waren. Ook bij de procedure bij
het Arbeidsbureau heeft zij in haar verweer niet gesteld dat er onderscheid
op grond van geslacht zou zijn gemaakt.

Ter zitting merkt de wederpartij op dat de nieuwe functie een zwaardere
en moeilijker functie was die meer verantwoordelijkheden met zich meebracht,
met name in de financiële en in de personele sfeer. Ook werd de werkstructuur
complexer. De inschaling van de functies duidt er tevens op dat de functie
van centrummanager zwaarder was dan de functie van regiomanager.

Ten slotte stelt de wederpartij dat de klacht van verzoekster zich richt
op de testmethode. De handelwijze van de wederpartij kan niet getoetst
worden zonder de handelwijze van het adviesbureau erbij te betrekken. Het
is volgens de wederpartij de vraag of zij kan worden aangesproken als de
test vrouwonvriendelijk zou zijn.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. De in het geding zijnde vraag is tweeërlei. Zowel wat betreft het
gebruik maken van de psychologische tests in kwestie, als aangaande het
eigen handelen van de wederpartij in deze, doet zich de vraag voor of de
wederpartij jegens verzoekster indirect onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

4.2. Naar aanleiding van het verweer van de wederpartij is de Commissie
van oordeel dat de wederpartij op twee manieren een eigen verantwoordelijkheid
draagt inzake de in haar opdracht verrichte selectie door een adviesbureau.
In de eerste plaats is zij als opdrachtgeefster verantwoordelijk voor de
kwaliteit en betrouwbaarheid van de door het testbureau gebruikte testmethoden.
In de tweede plaats is zij verantwoordelijk voor haar eigen handelen ten
aanzien van de psychologische tests. De opdracht voor een test gaat immers
gepaard met een profielschets en functie-analyse. Zodoende wordt het functioneringskader
door de opdrachtgever vastgelegd. Doel van het psychologisch onderzoek
is het geven van een indicatie van het toekomstig functioneren binnen dit
kader. De psycholoog vertaalt de eisen van de opdrachtgever in psychologische
dimensies en verricht de psychologische testen aan de hand van de door
de opdrachtgever verstrekte briefing. Dit heeft tot gevolg dat inzake de
selectie door middel van een psychologische test zowel de opdrachtgever
als de testend psycholoog eigen verantwoordelijkheden dragen.

4.3. Ten tijde dat de psychologische tests bij verzoekster werden afgenomen
gold de tekst van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen van
27 april 1989 (WGB; Stb.1989, 168). Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken
van direct en indirect onderscheid bij onder meer de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking. Onder indirect onderscheid wordt
blijkens artikel 1 WGB verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden
dan geslacht, dat onderscheid op
grond van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd
is. Dit laatste betekent dat:
– het onderscheid gemaakt wordt om een objectief gerechtvaardigd doel te
dienen en;
– daartoe middelen zijn gekozen die geschikt en noodzakelijk zijn om dit
doel te bereiken, terwijl;
– dit doel niet te bereiken is op andere wijze waarbij geen indirect onderscheid
naar geslacht wordt gemaakt.

4.4. De wederpartij als opdrachtgeefster
Alvorens in te gaan op de in het geding zijnde vraag, merkt de Commissie
op dat de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
er reeds eerder op heeft gewezen dat selectieprocedures inzichtelijk, controleerbaar
en systematisch uitgevoerd moeten worden. Dit is noodzakelijk omdat anders
bewust of onbewust een verboden onderscheid naar geslacht kan plaatsvinden
en anders geen (rechterlijke) controle over de
procedure mogelijk is (Zie onder andere Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, 29 oktober 1991, oordeelnummer: 380-91-74;
en 22 april 1992, oordeelnummer: 38-92-16.). Ook het Hof van Justitie van
de EG heeft meermalen gewezen op de noodzaak van doorzichtigheid van procedures
teneinde ongelijke behandeling te voorkomen (Zie de arresten van
– Commissie EG/Frankrijk, 30-6-1988 in zaak 318/86 (Jur. 1988, 3559);
– 17-10-1989 in zaak 109/88 (Jur. 1989, 3199); Handels-og Kontorfunktionaerernes
Forbund i Danmark /Dansk Arbejdsgiverforening, optredend voor Danfoss;
– 17-5-1990 in zaak C-262/88; Barber/Guardian Royal Exchange Assurance
Group (Jur. 1990, I-1889).). Het is evident dat het bestaan van dergelijke
inzichtelijke, controleerbare en systematisch uitgevoerde procedures van
belang is gedurende alle stappen die tijdens een psychologisch onderzoek
worden gezet.

4.5. Wat betreft de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie als
volgt. Het adviesbureau heeft de onderzoeksgegevens van verzoekster – zoals
toegestaan door de richtlijnen van het Nederlands Instituut van Psychologen
– vernietigd. Door de ziekte van de testend psycholoog was het niet mogelijk
om antwoord te krijgen op de vragen van de Commissie of hij in het bezit
was van de functie-analyse die door hem is uitgevoerd, alsmede van een
beschrijving van de verschillende testen die voor de verschillende onderdelen
zijn toegepast en de motivering die aan deze keuze ten grondslag heeft
gelegen.
Het onderzoeksrapport is desgevraagd door verzoekster niet aan de wederpartij
overhandigd. De enige gegevens die bekend zijn met betrekking tot de testresultaten
staan in een zeer summier overzicht van de conclusies daaruit.

4.6. De testgegevens van de andere kandidaten die indertijd zijn getest
voor de functie van centrummanager, alsook een beschrijving van de verschillende
onderdelen van de tests die zijn toegepast, bleken niet meer voorhanden
bij het adviesbureau of de wederpartij.

4.7. De enige informatie over de psychologische tests die op verzoekster
en de andere kandidaten zijn toegepast voor de functie van centrummanager
betreft informatie van zeer algemene aard. Uit de beschikbare informatie
kan niet worden afgeleid of het afnemen van de tests op een inzichtelijke
wijze is gebeurd en of de procedures systematisch en controleerbaar zijn
uitgevoerd, en dus ook niet of er hierbij onderscheid naar geslacht is
gemaakt.

4.8. Het gaat bij de in het geding zijnde vraag niet uitsluitend om een
beoordeling van het testsysteem op inzichtelijkheid en systematische controleerbaarheid
van de procedures. Tevens moet de vraag beoordeeld worden of de toepassing
van het testsysteem als zodanig in het voorliggende geval aan de wettelijke
eisen voldoet.

4.9. Informatie die wel voorhanden is, betreft de aantallen mannen en vrouwen
die op grond van de tests geschikt bevonden zijn. Uit de cijfers blijkt
dat er relatief meer mannen dan vrouwen op grond van de psychologische
test geschikt bevonden zijn. Van de dertien interne kandidaten zijn alle
drie de mannen geschikt bevonden (100%) en twee van de tien vrouwen (2:10
x 100% = 20%). Er zijn dus vijf keer zoveel mannen als vrouwen geschikt
bevonden (100:20).
De drie externe kandidaten, twee vrouwen en een man, zijn voor de overige
drie vacatures allemaal geschikt bevonden. Als cijfers van de interne en
externe kandidaten samen worden genomen, betekent dit dat van de 16 kandidaten
alle vier de mannen geschikt bevonden zijn (dat is 100%) en vier van de
twaalf vrouwen (4:12 x 100% = 33,33%). Dat betekent dat er drie keer zoveel
mannen als vrouwen geschikt bevonden zijn (100 : 33,33).

4.10. Bovenstaande cijfers leveren op zich voldoende grond op om bij de
toepassing van het testsysteem een vermoeden van indirect onderscheid ten
opzichte van vrouwen aan te nemen. Het is in dat geval aan de wederpartij
om nader aannemelijk te maken dat er een objectieve rechtvaardiging voor
het onderscheid in kwestie aanwezig is.

Wat betreft het onderhavige geval is de Commissie echter van mening dat
een dergelijke omkering van de bewijslast een te zware sanctie is. Immers,
de wederpartij heeft – mede omdat verzoekster het adviesbureau heeft verzocht
het testrapport niet uit handen te geven – onvoldoende gegevens om een
dergelijke bewijsopdracht te kunnen vervullen. Evenmin kan de wederpartij
worden tegengeworpen dat door het adviesbureau de testgegevens werden vernietigd.
Het verwijt van de vrouwonvriendelijkheid van de tests werd door verzoekster
in een dermate laat stadium naar voren gebracht dat het vernietigen van
de gegevens door de wederpartij niet meer kon worden voorkomen.
Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bij het adviesbureau
toelichting op het psychologisch rapport te vragen. Verzoekster heeft ook
geen gebruik gemaakt van de beroepsmogelijkheid bij het Nederlands Instituut
van Psychologen.
Een en ander overziende is de Commissie van mening dat onvoldoende gegevens
voorhanden zijn om tot een oordeel te komen over de vraag of de test in
casu indirect onderscheid voor vrouwen tot gevolg heeft gehad.

4.11. Het eigen handelen van de wederpartij

Ten slotte ligt er de vraag of de wederpartij wat betreft haar eigen handelen
aangaande het onderzoek door het adviesbureau handelde in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling.

De Commissie oordeelt hierover als volgt.

De wederpartij had tijdens het fusie-overleg afgesproken om voor de benoeming
van de kandidaten voor de functie van centrummanager uitsluitend gebruik
te maken van de testresultaten en functioneringsbeoordelingen buiten beschouwing
te laten omdat deze bij sommige kandidaten wel en bij andere kandidaten
niet aanwezig waren. Door de wederpartij werd een verslag van de gevolgde
procedure en functie- en taakomschrijving centrummanager overgelegd. Het
laatstgenoemde stuk omvat een uitvoerige omschrijving van de functie-eisen
en – inhoud, de werkzaamheden, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden,
alsmede van de overleg- en organisatiestructuren waarbinnen en waarmee
de kandidaten zouden moeten functioneren.
Aan de keuze van de wederpartij om een belangrijk onderdeel van het onderzoek
via de assessment center methode te doen plaatsvinden, valt – gelet op
de wetgeving gelijke behandeling – op zich niets af te dingen. Temeer omdat
deze methode onder de personeelspsychologen bekend staat als praktisch
de enige testmethode die managementkwaliteiten goed kan voorspellen en
die bovendien praktisch niet bevoordelend of benadelend voor bepaalde groepen
zal werken.
Samenvattend kan worden gesteld dat er geen punten zijn gevonden die kunnen
worden beschouwd als een aanwijzing voor een ongelijke behandeling van
mannen en vrouwen. Weliswaar heeft de wederpartij geen specifieke voorzorgen
getroffen tegen een dergelijk onderscheid, maar het zou naar het oordeel
van de Commissie echter te ver voeren om dit enkele feit aan te merken
als ongelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de selectie. De wederpartij
wordt hiertoe immers wel een wettelijke mogelijkheid geboden, maar de wetgeving
gelijke behandeling legt in deze geen verplichting op.

4.12. Bovenstaande betekent dat de Commissie noch wat betreft het handelen
van de wederpartij als opdrachtgeefster van het adviesbureau, noch wat
betreft het eigen handelen van de wederpartij tot een oordeel kan komen
over de vraag of er in casu strijd is met de wetgeving gelijke behandeling.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Stichting Thuiszorg te
Den Haag jegens mevrouw (….) te Den Haag geen onderscheid naar geslacht
heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling
mannen en vrouwen.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretarisKamer)