Instantie: Commissie gelijke behandeling, 20 december 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij is een waterschap. Het bestuur van een waterschap draagt
zorg voor de actieve en passieve verkiezingen van het algemeen bestuur
van het waterschap. Verzoekster stelt dat er bij de verkiezingen
onderscheid naar geslacht is gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling. Gezien artikel 7, onder a van het Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen rusten op
het waterschapsbestuur bepaalde verplichtingen ten aanzien van de
verwezenlijking van het actieve en passieve kiesrecht van vrouwen. In
dat licht dient de kandidaatondersteuning zonder onderscheid naar sekse
te worden beoordeeld en dient een stemoproep te geschieden op een
manier waarbij geen onderscheid naar sekse wordt gemaakt. Het is
evenwel niet aan de Commissie om te beoordelen of het
waterschapsbestuur in casu in strijd met genoemd verdrag heeft
gehandeld. De Commissie oordeelt dat zij gezien artikel 4, onder c.
AWGB niet bevoegd is een oordeel te geven over de klacht met betrekking
tot het aantal stemmen dat door een echtpaar waarvan de partners
gelijkgerechtigde zijn mag worden uitgebracht.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 december 1994 verzocht de te
Heemskerk (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
(hierna: de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
Waterschap Het Lange Rond te Alkmaar (hierna: de wederpartij) ten
aanzien van haar onderscheid heeft gemaakt in strijd met de Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. De wederpartij is een waterschap. Het bestuur van een waterschap
draagt zorg voor de actieve en passieve verkiezingen van het algemeen
bestuur van het waterschap. Verzoekster stelt dat er bij de
verkiezingen onderscheid naar geslacht is gemaakt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie gelijke behandeling heeft het verzoek in behandeling
genomen en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben hun stand- punten
schriftelijk toegelicht.

2.2. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor een zitting op 2
oktober 1995. De wederpartij heeft hier geen gebruik van gemaakt. De
zaak van verzoekster is op de zitting gevoegd behandeld met twee
soortgelijke zaken (oordeelnummer 95-67 en oordeelnummer 95-68).

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw. mr. (voorzitter
Heemskerk)

van de kant van de Commissie – mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt
(Kamervoorzitter) – mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer) – mw. mr. L. Mulder
(lid Kamer) – mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij draagt op basis van de Waterschapswet en het
Algemeen Kiesreglement Waterschappen Noord-Holland, 1994, zorg voor de
uitoefening van het actieve en het passieve kiesrecht voor het algemeen
bestuur van het waterschap. Het algemeen bestuur bestaat uit dertig
leden. Drie categorieen belanghebbenden worden in het bestuur
vertegenwoordigd (artikel 5 Algemeen Kiesreglement Waterschappen Noord-
Holland). Zeven leden hiervan worden gekozen in de categorie onder de
benaming hoofdingelanden ongebouwd, veertien leden worden gekozen in de
categorie onder de benaming hoofdingelanden gebouwd en negen leden
worden gekozen in de categorie hoofdingelanden ingezetenen (artikel 6
Algemeen Kiesreglement Waterschappen Noord- Holland). Van de categorie
ongebouwd wordt een lid gezamenlijk benoemd door de Vereniging tot
Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, de Stichting het
Noordhollands Landschap en Staatsbosbeheer Regio 10 Hollands Noorden.
Van de categorie gebouwd wordt een lid gezamenlijk benoemd door de
Nationale Woningraad en het Nederlands Christelijk Instituut voor
Volkshuisvesting.

3.2. Verzoekster vraagt over drie bezwaren tegen de gang van zaken rond
de verkiezing van het algemeen bestuur van het Waterschap Het Lange
Rond een oordeel van de Commissie. Ten eerste zouden er bij de
kandidaatstelling voor de verkiezingen in december 1994 handtekeningen
zijn geweigerd van vrouwen die een bepaalde kandidaat ondersteunden.
Ten tweede zou er sprake zijn van een ongelijke behandeling van vrouwen
doordat de oproepingskaarten van in gemeenschap van goederen gehuwde
echtparen zonder meer aan de man worden geadresseerd. In de derde
plaats wordt een oordeel gevraagd over het feit dat in verband met
bedoelde verkiezingen aan meerdere personen gezamenlijk een stem wordt
toegekend.

3.3. Tot kandidaatstelling zijn op grond van artikel 18 Waterschapswet
bevoegd degenen die behoren tot de desbetreffende categorie van
belanghebbenden en als zodanig belastingplichtig zijn aan het
waterschap. Evenwel zijn voor de categorie ingezetenen (artikel 11,
tweede lid, onderdeel d Waterschapswet) degenen bevoegd die blijkens
het persoonsregister van de gemeente behoudens tegenbewijs kunnen
worden geacht werkelijk woonplaats te hebben in het gebied van het
waterschap en die minstens achttien jaar zijn. Artikel 27
Waterschapswet bepaalt dat bij meer dan een zakelijk gerechtigde het
stemrecht door elk der mede-eigenaren kan worden uitgeoefend, waarbij
slechts eenmaal stem kan worden uitgebracht. Op grond van artikel 28
Waterschapswet geldt ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid
tot kandidaatstelling, dat ten aanzien van de in de huwelijkse
gemeenschap vallende zaken die op naam van een der echtgenoten zijn
gesteld in diens plaats de andere echtgenoot het stemrecht kan
uitoefenen. Ten aanzien van zodanige zaken die op beider naam zijn
gesteld zijn elk van beide echtgenoten bevoegd tot uitoefening van het
stemrecht, met dien verstande dat slechts eenmaal stem kan worden
uitgebracht.

Artikel 14 lid 3 van het Algemeen Kiesreglement Waterschappen
Noord-Holland bepaalt dat de opgave waarbij de kandidaatstelling
geschiedt, dient te worden ondertekend door ten minste tien personen
die bevoegd zijn tot kandidaatstelling voor vertegenwoordigers van de
desbetreffende categorie van belanghebbenden.

3.4. Ten aanzien van de stemgerechtigdheid bepalen artikel 19, lid 1 en
artikel 29 onder a en b Waterschapswet: “1. Stemgerechtigd voor de
vertegenwoordigers van de categorie belanghebbenden, bedoeld in artikel
11, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, zijn
degenen die behoren tot de desbetreffende categorie, als zodanig
belastingplichtig zijn aan het waterschap en opgenomen zijn in het in
artikel 29 bedoelde register”.

“Het dagelijks bestuur houdt een register bij waarin, met inachtneming
van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 worden opgenomen: a. zij, die
blijkens het kadaster behoren tot de categorie van belanghebbenden,
bedoeld in artikel 11, tweede lid onderdeel a; b. zij, die blijkens de
door de grondkamer geheel of gedeeltelijk, in het rechtsgebied van de
grondkamer gelegen waterschap verstrekte gegevens, als pachter met een
door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst behoren tot de
categorie van belanghebbenden bedoeld in artikel 11, tweede lid,
onderdeel b;”

De standpunten van partijen

3.5. De eerste vraag Verzoekster stelt ten aanzien van de eerste klacht
dat ter ondersteuning van haar kandidaatstelling een lijst is
ingeleverd met veertien handtekeningen van vrouwen. Haar
koppelgenoot/plaatsvervanger had veertien handtekeningen van mannen.
Welke handtekeningen uiteindelijk zijn geaccepteerd is verzoekster niet
duidelijk. Verzoekster geeft aan dat er enerzijds sprake is van
weigering van handtekeningen van vrouwen, anderzijds van het feit dat
men vrouwen het voordeel van de twijfel zou geven omdat niet kon worden
nagegaan wie in dit geval tot tekenen gerechtigd was. Dit klemt volgens
verzoekster temeer omdat het vrouwenkiesrecht een burgerrecht is dat
niet alleen is neergelegd in de Nederlandse Grondwet, maar ook in het
VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie
jegens vrouwen.

De wederpartij stelt dat er bij de laatstgehouden verkiezingen in het
waterschap bij de kandidaatstelling voor de categorieen gebouwd en
ongebouwd geen handtekeningen van in gemeenschap van goederen gehuwde
vrouwen zijn geweigerd. In de gevallen dat een kandidatenlijst was
ondertekend door een vrouw, wonend op een adres waar blijkens de
uitdraai van de Dienst Centrale Omslagheffing (door welke dienst het
kiesregister wordt geproduceerd) de (mede)eigenaar van dat pand
woonachtig is, werd ervan uitgegaan dat die vrouw medegerechtigd was en
derhalve bevoegd tot ondertekening van de lijst.

3.6. De tweede vraag Met betrekking tot de tweede klacht brengt
verzoekster naar voren dat de oproepingskaarten zonder meer aan de man
worden geadresseerd, ook al betreft het een huwelijkse gemeenschap.
Weliswaar staat op de achterkant van de kaart met kleine lettertjes dat
ook de echtgeno(o)t(e) mag stemmen, maar ook in dit geval is niet
duidelijk voor het waterschap en het stembureau wie zakelijk gerechtigd
is. Ongeldige stemmen kunnen niet worden gecontroleerd wegens ontbreken
van aanduiding van het toepasselijke huwelijksgoederenrechtsregime.

De wederpartij stelt dat de stelling onjuist is dat oproepings- kaarten
zonder meer aan de man worden geadresseerd, ook als het een
huwelijksgemeenschap betreft. De kaarten zijn geadresseerd aan degenen
die genoemd zijn in het register van kiesgerechtig- den. Dit register
van kiesgerechtigden wordt samengesteld op basis van kadastrale
gegevens. De eerstgenoemde naam in het kadaster verschijnt op de
oproepingskaart. Uit de kadastrale gegevens blijkt als het gaat om in
gemeenschap gehuwden meestal niet wie medegerechtigd is. In het
algemeen blijkt bij in gemeenschap van goederen gehuwden de
eerstgenoemde in het kadaster de man te zijn. In mindere mate doet zich
overigens ook het omgekeerde voor.

De wederpartij overweegt voor de volgende verkiezingsronde over te gaan
tot verzending van de stembiljetten naar het adres van de in het
kadaster eerstgenoemde met de tekst: “Aan de eigena(a)r(en) van ….”.

3.7. De derde vraag In de derde plaats voert verzoekster aan dat het
feit dat man en vrouw gezamenlijk een stem mogen uitbrengen leidt tot
een feitelijk ongelijke behandeling van mannen en vrouwen, omdat
vrouwen in het nadeel zijn bij verschil van mening op wie de
gezamenlijke stem moet worden uitgebracht.

De wederpartij wijst in dit verband naar het wettelijk voorschrift van
artikel 28 Waterschapswet. Deze bepaling luidt als volgt: “Ten aanzien
van de in de huwelijkse gemeenschap vallende zaken die op naam van een
der echtgenoten zijn gesteld kan in diens plaats de andere echtgenoot
het stemrecht uitoefenen. Ten aanzien van zodanige zaken die op beider
naam zijn gesteld zijn elk van beide echtgenoten bevoegd tot
uitoefening van het stemrecht, met dien verstande dat slechts eenmaal
stem kan worden uitgebracht”.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. Allereerst rijst de vraag of de Commissie bevoegd is tot het geven
van een oordeel inzake de drie eerder omschreven klachten van
verzoekster.

Bij de eerste twee klachten is de toepasselijkheid van artikel 7, lid
1, AWGB in het geding. De Commissie gelijke behandeling kan alleen een
oordeel uitspreken over de vraag of het weigeren van handtekeningen van
vrouwen bij de kandidaatondersteuning en de vraag of de adressering van
de oproepingskaarten aan de man in strijd met de wet zijn, indien deze
overheidshandelingen vallen onder het bereik van artikel 7, lid 1,
AWGB.

4.2. Artikel 7, lid 1, AWGB luidt: “1. Onderscheid is verboden bij het
aanbieden van goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren,
beeindigen van overeenkomsten ter zake, alsmede bij het geven van
advies of voorlichting over school- of beroepskeuze, indien dit
geschiedt: a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf; b. door de
openbare dienst; c. door instellingen die werkzaam zijn op het gebied
van de volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur of onderwijs
of d. door natuurlijke personen die niet handelen in de uitoefening van
een beroep of bedrijf, voor zover het aanbod in het openbaar
geschiedt”.

4.3. Bovenstaande betekent dat de bevoegdheid van de Commissie afhangt
van de vraag of de te verrichten handelingen met betrekking tot de
verkiezingen van waterschapsbesturen kunnen worden beschouwd als het
aanbieden van diensten in de zin van artikel 7, lid 1, AWGB.

4.4. Bij de totstandkoming van de AWGB wordt het begrip dienst niet
nader omschreven. Gelet op de strekking van artikel 7 AWGB heeft het
begrip dienst niet uitsluitend betrekking op het tot standkomen of de
uitvoering van privaatrechtelijke overeenkomsten met eventueel
wederzijdse verbintenissen. Met name bij de onder c. genoemde
instellingen laat zich een ander soort dienstverlening bedenken dan de
diensten waarbij (de totstandkoming van) overeenkomsten zijn gemoeid.
Deze mogelijkheden doen zich in het onderhavige geval echter niet voor.

4.5. De verplichtingen van het waterschap ten aanzien van de
samenstelling van hun besturen berusten enerzijds op de Grondwet
(artikel 133) en de Waterschapswet (artikel 11 e.v.), anderzijds op de
provinciale verordeningen te dien einde. Artikel 2 van de Waterschapwet
geeft de provincie de bevoegdheid bij provinciale verordening de
samenstelling van de waterschapsbesturen nader te regelen. De gang van
zaken rond de waterschapsverkiezingen worden door deze regelingen
beheerst. Desalniettemin heeft het waterschap enige vrijheid met
betrekking tot het al dan niet verrichten van onderzoek naar de
geldigheid van ondersteunende handtekeningen en inzake de adressering
van de stemoproep. Deze handelingen worden evenwel uitgevoerd ter
vervulling van de wettelijke verplichtingen die op waterschappen
rusten. De uitvoering van deze publiekrechtelijke taken is niet gericht
op het voorzien in behoeften van particulieren. Evenmin is er sprake
van het desgevraagd verrichten van werkzaamheden voor derden, zoals
blijkbaar door de wetgever beoogd met de term “diensten” van artikel 7,
lid 1, AWGB.

4.6. Er rust uit hoofde van het Verdrag inzake de uitbanning van alle
vormen van discriminatie jegens vrouwen (New York, 18 december 1979),
artikel 7, onder a, op de Nederlandse overheid een verplichting inzake
het nemen van passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het
politieke en openbare leven van dit land uit te bannen, alsmede om
vrouwen in het bijzonder het recht te verzekeren om op gelijke voet met
mannen hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en
volksstemmingen, en verkiesbaar te laten zijn in alle openbaar gekozen
lichamen. Het bestaan van deze specifieke bepaling met betrekking tot
de gelijke behandeling van mannen en vrouwen wat actief en passief
kiesrecht betreft vormt geen aanleiding tot het geven van een andere
interpretatie aan het begrip “diensten” in artikel 7, lid 1, AWGB,
aangezien de bepalingen verschillende maatschappelijk terreinen
bestrijken.

Gezien artikel 7, onder a van het Verdrag inzake de uitbanning van alle
vormen van discriminatie jegens vrouwen rusten op het
waterschapsbestuur bepaalde verplichtingen ten aanzien van de
verwezenlijking van het actieve en passieve kiesrecht van vrouwen. In
dat licht dient de kandidaatondersteuning zonder onderscheid naar sekse
te worden beoordeeld en dient een stemoproep te geschieden op een
manier waarbij geen onderscheid naar sekse wordt gemaakt. Het is
evenwel niet aan de Commissie om te beoordelen of het
waterschapsbestuur in casu in strijd met genoemd verdrag heeft
gehandeld.

4.7. Op grond van het voorafgaande oordeelt de Commissie dat zij –
gelet op artikel 7, lid 1, AWGB – niet bevoegd is een oordeel te geven
over de klacht met betrekking tot de kandidaatondersteuning door
vrouwen en over de klacht met betrekking tot de adressering van de
stemoproep door het waterschapsbestuur.

4.8. Ook ten aanzien van de laatste klacht van verzoekster dient
onderzocht te worden of de Commissie tot een oordeel bevoegd is.

Het feit dat gelijkgerechtigde echtgenoten samen slechts een stem mogen
uitbrengen berust rechtstreeks op artikel 27 en artikel 28
Waterschapswet. Het waterschap wordt in deze geen enkele
beleidsvrijheid toegekend. Een oordeel over deze stemverdeling betekent
in wezen een oordeel over de betreffende wettelijke voorschriften. De
Waterschapswet dateert van 6 juni 1991 en is laatstelijk gewijzigd bij
wet van 26 april 1995 (Stb. 379 en Stb. 250). Deze wijzigingen hebben
echter geen betrekking op de hierboven geciteerde onderdelen van de wet
van 6 juni 1991. De inwerkingtreding van deze wet vond plaats op 1
januari 1992. Dat betekent dat de uitzondering van artikel 4, onder c.
AWGB van toepassing is. Artikel 4, onder c, luidt: “Deze wet laat
onverlet: onderscheid dat wordt gemaakt bij of krachtens enige andere
wet, welke voorafgaand aan deze wet in werking is getreden”.

Op grond van eerdergenoemd artikel 7, onder a van het Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen kan de
vraag worden opgeworpen of de wetgever tot bepaalde aanpassingen van
artikel 27 en artikel 28 Waterschapswet is verplicht. Het behoort
echter niet tot de taak van de Commissie om in deze een uitspraak te
doen.

4.9. Op grond van bovenstaande oordeelt de Commissie dat zij gezien
artikel 4, onder c. AWGB niet bevoegd is een oordeel te geven over de
klacht met betrekking tot het aantal stemmen dat door een echtpaar
waarvan de partners gelijkgerechtigde zijn mag worden uitgebracht.

Wellicht ten overvloede wijst de Commissie er op dat haar bevoegdheid
in soortgelijke gevallen waarbij artikel 4, onder c AWGB niet van
toepassing is, wordt beperkt door artikel 7 AWGB, nu de stemverdeling
in verkiezingsprocedures niet kan worden aangemerkt als het aanbieden
van een dienst volgens de door de wetgever met deze bepaling beoogde
strekking (zie hiervoor onder 4.5).

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is niet bevoegd tot het geven van een oordeel over de
vraag of het Waterschap Het Lange Rond te Alkmaar bij de verkiezing van
het waterschapsbestuur in strijd met de Algemene wet gelijke
behandeling heeft gehandeld.

Rechters

mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R.Dierx (lid Kamer), mw. mr. L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh(secretaris Kamer)