Instantie: Commissie gelijke behandeling, 7 december 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft gesolliciteerd bij de wederpartij. Op haar tweede
werkdag heeft verzoekster een arbeidscontract ondertekend en is zij
aangesteld. Daarbij heeft zij in het kader van de Wet Bevordering
Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen (hierna: WBEAA) haar
geboorteland en dat van haar ouders ingevuld. Op de volgende werkdag
werd haar meegedeeld dat zij niet in het team paste en niet meer hoefde
te komen werken. Volgens verzoekster hing dit ontslag samen met het
invullen van de afkomstgegevens van haar en haar ouders. De Commissie
constateert derhalve dat er geen andere reden aan het ontslag van
verzoekster ten grondslag ligt dan het gevoel van de wederpartij dat
verzoekster niet zou passen binnen het team. Deze grondslag is
uitermate vaag, niet duidelijk is wat de reden is voor het “niet
passen”.

De verklaring die de wederpartij geeft voor dit gevoel, duidt op een
wat terughoudende opstelling van verzoekster. Gelet op de uitermate
korte periode die verzoekster bij de wederpartij werkzaam is geweest
laat deze terughoudendheid zich zeer wel verklaren. Het vergt immers in
het algemeen een bepaalde tijd voordat een nieuwe werknemer zich
onbevangen op de werkplek beweegt. De wederpartij heeft evenwel
terstond geconcludeerd dat verzoekster niet in het team paste.

De Commissie merkt ten aanzien van het verweer van de wederpartij dat
zij niet discrimineert omdat zij allochtone werknemers in dienst neemt
op, dat het feit dat een werkgever allochtone werknemers aanstelt nog
niet betekent dat de werkgever niet discrimineert in het vervolg van de
dienstbetrekking. Dit verweer acht de Commissie dan ook ondeugdelijk.
Nu in het onderhavige geval het ontslag direct gevolgd is op een
opmerking van de wederpartij over de etnische afkomst van verzoekster
heeft de wederpartij het vermoeden gewekt dat het ontslag (mede)
verband hield met de etnische afkomst van verzoekster. Dit vermoeden
heeft de wederpartij niet afdoende weerlegd. De verklaring die de
wederpartij heeft gegeven is immers zuiver gevoelsmatig en vaag.

Bepalend is daarbij voorts dat de Commissie niet is gebleken van enige
andere deugdelijke ontslaggrond. De Commissie kan dan ook niet anders
dan concluderen dat, gelet op de hierboven geschetste feiten en
omstandigheden waarbinnen het een en ander zich heeft afgespeeld, de
wederpartij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de etnische afkomst van
verzoekster niet (mede) een rol heeft gespeeld bij de beeindiging van
de arbeidsovereenkomst.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 30 november 1994 verzocht mevrouw te Apeldoorn (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna:de Commissie)
haar oordeel uit te spreken over de vraag of door te ‘s-Hertogenbosch
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid is gemaakt bij de
beeindiging van de arbeidsovereenkomst in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft gesolliciteerd bij de wederpartij. Op haar
tweede werkdag heeft verzoekster een arbeidscontract ondertekend en is
zij aangesteld. Daarbij heeft zij in het kader van de Wet Bevordering
Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen (hierna: WBEAA) haar
geboorteland en dat van haar ouders ingevuld. Op de volgende werkdag
werd haar meegedeeld dat zij niet in het team paste en niet meer hoefde
te komen werken. Volgens verzoekster hing dit ontslag samen met het
invullen van de afkomstgegevens van haar en haar ouders. Verzoekster is
van mening dat de handelwijze van de wederpartij in strijd is met de
wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 19 september 1995. Bij deze zitting
waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw. (verzoekster) – mw.
(gemachtigde verzoekster)

als getuigen : – dhr. – mw.

van de kant van de wederpartij – dhr. (personeelsmanager)
– dhr. (filiaalchef) – mw. (filiaalchef)

van de kant van de Commissie – mw. mr. L.Y. Goncalves-Ho Kang You
(Kamervoorzitter) – mw. mr. dr. L. Mulder (lid Kamer) – mw. mr. drs
M.G. Nicolai (lid Kamer) – mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij exploiteert een keten van schoenenwinkels. De
wederpartij heeft met verzoekster een arbeidsovereenkomst gesloten voor
bepaalde tijd ingaand op 17 oktober 1994 en eindigend op 17 oktober
1995. Verzoekster is aangesteld als hulpkracht. Hulpkrachten werken
uitsluitend op afroep van de werkgever.

3.2. Verzoekster heeft op vrijdag 14 oktober 1994 gesolliciteerd op de
openstaande functie van verkoopster bij een filiaal van de wederpartij
en heeft achtereenvolgens met de mannelijke en vrouwelijke filiaalchef
gesproken. Op de eerste werkdag, maandag 17 oktober 1994, heeft zij met
de vrouwelijke filiaalchef en een vrouwelijke en een mannelijke collega
samengewerkt. Op die dag werd door de filiaalchef opgemerkt dat zij
beter niet op gymschoenen kon rondlopen. Op de tweede werkdag, woensdag
19 oktober 1994, heeft zij met de mannelijke filiaalchef en een andere
mannelijke collega samengewerkt. Deze filiaalchef gaf verzoekster de
aanwijzing haar kleding aan te passen en niet met blote schouders in de
winkel te staan. De filiaalchef stelde haar diezelfde dag in het
vooruitzicht dat zij extra zou mogen werken in de vakantie. Aan het
einde van de dag werd de arbeidsovereenkomst ter ondertekening aan haar
voorgelegd. In deze overeenkomst moesten in het kader van de WBEAA
gegevens over de etnische afkomst van verzoekster en haar ouders worden
ingevuld. Verzoekster is in Nederland geboren en haar ouders in
Suriname. Op de derde werkdag, maandag 24 oktober 1994, heeft
verzoekster met de vrouwelijke filiaalchef en dezelfde vrouwelijke
collega als de eerste dag samengewerkt. Zij heeft met haar collega in
de pauze broodjes en frisdranken gehaald en samen geluncht. Ook aan de
filiaalchef heeft zij gevraagd of zij iets voor haar kon halen.
Verzoekster is op de derde werkdag na de lunchpauze ontslagen. De
wederpartij deelde haar mee dat de reden voor het ontslag was dat zij
niet paste in het team.

3.2. Er wordt in wisselende samenstelling gewerkt. Het team bestaat uit
10 personen inclusief beide filiaalchefs. Verzoekster heeft op de drie
werkdagen van haar dienstverband met in totaal 5 personen samengewerkt
te weten de beide filiaalchefs en 3 collega’s.

3.3. De ouders van verzoekster zijn op woensdag 26 oktober 1994 bij de
mannelijke filiaalchef geweest om over het ontslag van verzoekster te
praten. De wederpartij en de ouders van verzoekster geven ieder deels
een andere weergave van het gesprek (zie onder standpunten).

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster stelt het volgende.

Verzoekster is van mening dat de reden voor haar ontslag is gelegen in
haar etnische afstamming. Men wilde het reeds getekende contract direct
de ochtend na de ondertekening weer ongedaan maken. Dit was ook de
werkdag volgend op de dag dat verzoekster de afkomstgegevens van haar
ouders kenbaar had gemaakt. Toen verzoekster deze gegevens invulde in
het kader van de WBEAA, zei de filiaalchef: “Suriname, nou dat moet
kunnen”. Het is voor verzoekster onduidelijk wat hij met deze opmerking
bedoelde. De filiaalchef heeft in het gesprek met de ouders van
verzoekster bevestigd dat hij deze opmerking heeft gemaakt.

Verzoekster bemerkte op maandag 24 oktober 1994 dat zij niet meer op
het planbord voorkwam. Zij werd diezelfde dag ontslagen door de
vrouwelijke filiaalchef omdat zij niet in het team zou passen.
Verzoekster heeft destijds geen kritiek op haar functioneren te horen
gekregen. Als men kritiek op haar had, had men dit moeten zeggen zodat
zij deze punten had kunnen verbeteren. De opmerkingen betreffende haar
schoeisel en aanpassing van kleding heeft verzoekster ook ter harte
genomen. Aan het einde van haar tweede werkdag heeft de filiaalchef
tegen verzoekster gezegd dat zij de daaropvolgende week extra dagen zou
kunnen werken om zo wat meer geld in de vakantie te kunnen verdienen.

Verzoekster heeft, voordat zij bij verweerder solliciteerde, ook bij
andere bedrijven gewerkt. De beoordeling die zij daar kreeg over haar
functioneren was altijd zeer positief, zoals blijkt uit door haar
overgelegde getuigschriften. Met betrekking tot de opmerking dat
verzoekster niet goed in het team zou passen, merkt verzoekster op dat
zij in het begin niet veel sprak maar dat dit in een nieuwe en vrij
onbekende omgeving niet zo vreemd is. Verzoekster illustreert aan de
hand van voorbeelden waarom naar haar gevoel het contact met haar
collega’s goed was.

3.5. De wederpartij stelt het volgende.

De wederpartij betwist dat verzoekster op grond van haar etnische
afkomst is ontslagen. Daartoe voert zij het volgende aan.

Volgens de personeelsmanager van de wederpartij zijn alle managers
duidelijk via een brief op de hoogte gebracht van de WBEAA en het
beleid van de wederpartij, met het uitdrukkelijke verzoek conform dat
schrijven te handelen. Dit wordt door de wederpartij ook gecontroleerd.
Gebruikelijk is dat een standaardcontract wordt getekend bij in dienst
treding en een mutatieformulier bij beeindiging van het dienstverband.

De wederpartij is van mening dat verzoekster niet in de proeftijd
ontslagen is als gevolg van het invullen van de afkomstgegevens van
haar ouders, maar door het niet functioneren in het team. De uitspraak
“Suriname, nou dat moet kunnen” is door de mannelijke filiaalchef niet
gedaan.

De vrouwelijke filiaalchef stelt dat de hoofdreden van het ontslag is
dat verzoekster niet in het team paste. Dit had te maken met haar
houding in de zaak en haar niet betrokken zijn bij het werk. Ze deed
alleen opgedragen werkzaamheden en ging daarna toekijken. De overige
redenen omtrent haar functioneren zijn expres niet als reden genoemd
tegen verzoekster, omdat deze punten nog voor verbetering vatbaar
waren.

De vrouwelijke filiaalchef heeft verzoekster op haar eerste werkdag
geattendeerd op het schoeisel dat zij droeg; dit waren vuile
sportschoenen. Verder heeft de mannelijke filiaalchef op haar tweede
werkdag wat gezegd over de kleding van verzoekster. Op de derde werkdag
waren kleding en schoeisel correct.

Verzoekster heeft geen uitleg gevraagd over het ontslag. De vrouwelijke
filiaalchef heeft uit eigen beweging uitleg gegeven over de reden van
het ontslag. Zij heeft gevraagd hoe verzoekster het op het werk vond.
Verzoekster gaf te kennen dat ze het zeer naar haar zin had, waarop de
vrouwelijke filiaalchef antwoordde dat ze dat zeker niet uitstraalde,
dat zij niet in het team paste en zich ook niet daarin liet opnemen. De
mannelijke filiaalchef tilt net zo zwaar aan het feit dat verzoekster
niet in het team paste als de vrouwelijke filiaalchef. Hij wist alleen
niet in welke bewoordingen zijn collega dit had uitgesproken, omdat hij
niet bij het gesprek aanwezig was.

De filiaalchefs geven aan dat uit hun prive-omstandigheden en het feit
dat zij twee allochtone medewerkers in dienst hebben, duidelijk blijkt
dat zij niet discrimineren. De personeelsmanager van de wederpartij is
van mening dat alleen al door het feit dat verzoekster is aangenomen,
het tegendeel van discriminerend gedrag is aangetoond. De beide
filiaalchefs staan als eerlijke, spontane, oprechte mensen te boek. Het
enige verwijt dat de wederpartij gemaakt zou kunnen worden, is dat er
te snel na aanname een beslissing is genomen over ontslag. De
filiaalchefs van de betrokken vestiging van de wederpartij zijn hierop
aangesproken, maar discriminatie ligt aan deze zaak absoluut niet ten
grondslag.

3.6. De getuigen van de zijde van verzoekster verklaren het volgende.

In het gesprek met de mannelijke filiaalchef gaf deze aan dat
verzoekster uitstekend werkte. Op de vraag waarom verzoekster ontslagen
was had hij geen antwoord. Verzoekster was thuis gekomen en had verteld
dat zij zo goed was bevallen dat zij een contract kreeg. Daar was wel
een opmerking bij gemaakt, namelijk,” Suriname, dat moet kunnen “. De
filiaalchef gaf in dit gesprek toe dat hij die opmerking had gemaakt.
Hij gaf echter aan niet te hebben willen discrimineren.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door de arbeidsverhouding
te beeindigen jegens verzoekster onderscheid naar ras heeft gemaakt,
zoals verboden in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

4.2. In artikel 5 lid 1 onder b AWGB is onder meer bepaald dat
onderscheid verboden is bij het beeindigen van een arbeidsverhouding.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder direct onderscheid onder andere wordt
verstaan onderscheid tussen personen op grond van ras. In dit verband
is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie ruim moet worden uitgelegd.
Het omvat tevens: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 1990-1991,
nr. 3, pag. 13).

4.3. In de AWGB is een aantal uitzonderingen geformuleerd op het in de
wet neergelegde verbod van onderscheid. Met betrekking tot de grond ras
gelden de volgende uitzonderingen.

In artikel 2 lid 3 tot en met lid 5 AWGB is bepaald dat het verbod van
onderscheid naar ras niet geldt in geval van voorkeursbeleid voor
etnische of culturele minderheidsgroepen en in geval uiterlijke
kenmerken die samenhangen met het ras van een persoon bepalend zijn.
Naast de uitzonderingen in artikel 2, die betrekking hebben op het
algemene verbod van onderscheid, zijn in artikel 5 nog een aantal
uitzonderingen geformuleerd die specifiek op artikel 5 betrekking
hebben.

De wederpartij heeft geen beroep gedaan op een van de wettelijke
uitzonderingen. Er zijn geen aanwijzingen dat een wettelijke
uitzondering van toepassing zou kunnen zijn.

4.4 De vraag die voorligt is of aannemelijk is geworden dat de etnische
afkomst van verzoekster (mede) aanleiding vormde voor de beeindiging
van de arbeidsovereenkomst met verzoekster.

De Commissie overweegt hieromtrent als volgt. De Commissie stelt vast
dat de arbeidsovereenkomst aan het einde van de tweede werkdag aan
verzoekster is voorgelegd en door haar is getekend. Door het invullen
van de gegevens in de arbeidsovereenkomst is de etnische afkomst van
verzoekster en haar ouders bij de wederpartij op dat tijdstip bekend
geworden. Verzoekster heeft in dit verband gewezen op de opmerking van
de mannelijke filiaalchef na het invullen van de gegevens over de
etnische afkomst van haar ouders in de trant van “Suriname, nou dat
moet kunnen”. De wederpartij heeft de verklaringen van verzoekster en
haar ouders hierover niet overtuigend weersproken, zodat de Commissie
als vaststaand aanneemt dat de wederpartij een dergelijke opmerking
heeft gemaakt. Verzoekster is op de daarop volgende werkdag ontslagen
waarbij haar als reden voor het ontslag werd gegeven dat zij niet paste
binnen het team.

Alvorens de in het geding zijnde vraag te beantwoorden, merkt de
Commissie op dat het niet tot haar taak behoort om te beoordelen in
hoeverre een werknemer geschikt is voor een bepaalde functie. Zij is
slechts bevoegd na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate van)
geschiktheid onderscheid is gemaakt op grond van etnische afkomst.

Het behoort evenmin tot de taak van de Commissie te beoordelen of de
door de wederpartij gegeven grondslag voor beeindiging rechtsgeldig is.
De Commissie is slechts bevoegd na te gaan of bij de beeindiging (mede)
onderscheid naar etnische afkomst is gemaakt.

Met betrekking tot de motivering van het ontslag door de wederpartij
overweegt de Commissie het volgende. Het team bestond uit tien
personen. Verzoekster heeft in de korte periode van twee en een halve
dag dat zij werkzaam is geweest, slechts met drie andere collega’s,
naast de filiaalchefs samengewerkt. Er zijn voorts nauwelijks feiten
en in het geheel geen bewijzen door de wederpartij aangedragen ter
ondersteuning van het standpunt dat verzoekster niet paste binnen het
team. Dit klemt te meer omdat verzoekster wel voorbeelden heeft
aangehaald waaruit zij concludeert dat de samenwerking met de collega’s
goed is verlopen, welke door de wederpartij niet zijn weersproken. De
Commissie is dan ook van oordeel dat het standpunt van de wederpartij
dat verzoekster niet paste in het team niet overtuigend is. De
Commissie constateert bovendien dat de ervaring met verzoekster dermate
kort was dat een redelijk oordeel daaromtrent niet kon worden gegeven.

De Commissie is voorts van oordeel dat de andere (overigens niet aan
verzoekster medegedeelde) redenen voor ontslag, namelijk dat zij niet
zo goed zou functioneren, evenmin overtuigend zijn. De vrouwelijke
filiaalchef heeft immers zelf verklaard dat de negatieve punten die ten
aanzien van het functioneren van verzoekster genoemd zijn gedurende de
procedure bij de Commissie voor verbetering vatbaar zouden zijn. Voorts
heeft de andere filiaalchef verzoekster in de vakantie extra werk in
het vooruitzicht gesteld en bovendien aan de ouders zelfs nog na het
ontslag verteld dat verzoekster uitstekend had gewerkt. De Commissie
concludeert dan ook dat haar van enig disfunctioneren van verzoekster
niet is gebleken.

De Commissie constateert derhalve dat er geen andere reden aan het
ontslag van verzoekster ten grondslag ligt dan het gevoel van de
wederpartij dat verzoekster niet zou passen binnen het team. Deze
grondslag is uitermate vaag, niet duidelijk is wat de reden is voor het
“niet passen”. De verklaring die de wederpartij geeft voor dit gevoel,
duidt op een wat terughoudende opstelling van verzoekster. Gelet op de
uitermate korte periode die verzoekster bij de wederpartij werkzaam is
geweest laat deze terughoudendheid zich zeer wel verklaren. Het vergt
immers in het algemeen een bepaalde tijd voordat een nieuwe werknemer
zich onbevangen op de werkplek beweegt. De wederpartij heeft evenwel
terstond geconcludeerd dat verzoekster niet in het team paste.

De consequenties van het gevoel van de wederpartij zijn voor
verzoekster zeer ingrijpend. Zij is op onbegrijpelijke wijze haar werk
kwijt geraakt.

De Commissie merkt ten aanzien van het verweer van de wederpartij dat
zij niet discrimineert omdat zij allochtone werknemers in dienst neemt
op, dat het feit dat een werkgever allochtone werknemers aanstelt nog
niet betekent dat de werkgever niet discrimineert in het vervolg van de
dienstbetrekking. Dit verweer acht de Commissie dan ook ondeugdelijk.

Nu in het onderhavige geval het ontslag direct gevolgd is op een
opmerking van de wederpartij over de etnische afkomst van verzoekster
heeft de wederpartij het vermoeden gewekt dat het ontslag (mede)
verband hield met de etnische afkomst van verzoekster.

Dit vermoeden heeft de wederpartij niet afdoende weerlegd. De
verklaring die de wederpartij heeft gegeven is immers zuiver
gevoelsmatig en vaag. Bepalend is daarbij voorts dat de Commissie niet
is gebleken van enige andere deugdelijke ontslaggrond. De Commissie kan
dan ook niet anders dan concluderen dat, gelet op de hierboven
geschetste feiten en omstandigheden waarbinnen het een en ander zich
heeft afgespeeld, de wederpartij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de
etnische afkomst van verzoekster niet (mede) een rol heeft gespeeld bij
de beeindiging van de arbeidsovereenkomst.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat gevestigd te
‘s-Hertogenbosch in strijd met artikel 1 juncto artikel 5 lid 1 sub b
van de Algemene wet gelijke behandeling, onderscheid naar ras heeft
gemaakt jegens mevrouw te Apeldoorn bij het beeindigen van de
arbeidsovereenkomst.

Rechters

mw. mr. L.Y. Goncalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. dr.L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. drs M.G. Nicolai (lid Kamer), mw. I.M.Hidding (secretaris Kamer)