Instantie: Kantonrechter Groningen, 30 november 1995

Instantie

Kantonrechter Groningen

Samenvatting


H is sedert 1985 bij de Stichting en haar rechtsvoorgangers in dienst als
groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis waar kinderen in de leeftijd van
15-17 jaar verblijven. Over H wordt in 1995 een klacht ingediend, inhoudende
dat hij klaagster in een voorraadkamertje zou hebben gekust. Daarop is H door
de leiding geschorst. H erkent de pupil te hebben gekust, maar stelt dat dit
in het openbaar en in aanwezigheid van derden is geschied, waarbij het om een
uiting van waardering voor het werk van klaagster ging. Deze lezing wordt
bevestigd door getuigen.
Partijen onderkennen beiden, dat de jongeren in het woonhuis, net als
jongeren in een thuissituatie van hun ouders, van de groepsleiders warmte,
aandacht en affectie verlangen en dat daarvan lichamelijke aanraking in de
vorm van bijvoorbeeld knuffelen of troostend een arm om iemand heenslaan deel
kan uitmaken. Voorts onderkennen beiden, dat de groepsleiders daarbij hun
professionaliteit in acht moeten nemen en geen grenzen moeten overschrijden,
die ouders in hun affectief gedrag tegenover hun kinderen niet behoren te
overschrijden.
Het is een feit van algemene bekendheid, dat seksualiteit en intimiteit in de
jeugdhulpverlening tot problematische situaties aanleiding kunnen geven, dat
sprake is van seksueel misbruik van jongeren door hulpverleners en anderzijds
hulpverleners ten onrechte van seksueel misbruik kunnen worden beschuldigd.
De kantonrechter constateert dat de stichting niet heeft gehandeld volgens
het door de werkgeversvereniging waarbij de stichting is aangesloten
opgestelde model-protocol, met name niet op het punt van de afhandeling van
de klacht, waar de directie geen degelijk onderzoek heeft gepleegd door
uitsluitend af te gaan op de klacht van de pupil.
De omhelzing en het geven van een kus onder door H genoemde en door getuigen
bevestigde omstandigheden is geen voorbeeld van grensoverschrijdend gedrag.
Van een tweede incident is door de directie geen aantekening gemaakt in het
personeelsdossier en daarvan zijn ook overigens geen feiten naar voren
gekomen die relevant zijn voor deze procedure.
De gevraagde ontbinding wordt geweigerd. H’s leeftijd en het feit dat zijn
naam beschadigd is zullen het voor hem vrijwel onmogelijk maken om ergens
anders in deze sector werk te vinden. Nu duidelijk is dat H niet naar
hetzelfde gezinsvervangende tehuis kan terugkeren (het feit dat de stichting
een procedure tegen H heeft aangespannen heeft de verhoudingen met de
teamleden vertroebeld en heeft het vertrouwen dat de pupillen in hem moeten
kunnen stellen geschokt) moet de stichting de mogelijkheid onderzoeken H bij
een van de andere projecten van de stichting te werk te stellen.
Ontbinding wegens dringende reden, subsidiair wegens wijziging in de
omstandigheden. H vordert voor het geval het verzoek wordt toegewezen een
bedrag van ƒ 300.000 aan schadeloosstelling.
Het ontbindingsverzoek wordt afgewezen.

Volledige tekst

Overwegingen

1. Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie op 17 oktober 1995 verzoekt de
Stichting Jeugdzorg Groningen ontbinding van de tussen haar en H bestaande
arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen primair bestaande uit een
dringende reden en subsidiair bestaande uit veranderingen in de
omstandigheden.
Aan het verzoekschrift waren producties gehecht.
H heeft een verweerschrift ingediend onder overlegging van producties en
heeft verzocht de Stichting in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren,
althans het verzoek af te wijzen, subsidiair, voor het geval de
arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens veranderingen, de Stichting te
veroordelen tot betaling aan hem van een vergoeding van ƒ 300.000.
Op donderdag 16 november 1995 heeft de mondelinge behandeling van de zaak
plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig namens de Stichting haar hoofd afdeling
personeelszaken, bijgestaan door de gemachtigde Mw.mr M.P.C.J. van Bavel,
advocaat en procureur te Groningen, en H, bijgestaan door zijn gemachtigde mr
J.C.M. Silvius, advocaat en procureur te Winschoten.
De gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht. Verzoeksters
gemachtigde heeft dat gedaan aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
H’s gemachtigde heeft een productie overgelegd.
Van het verhandelde ter terechtzitting heeft de griffier aantekening
gehouden.

2. Tussen partijen staat in ieder geval het navolgende vast als enerzijds
gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, mede
op grond van de overgelegde producties, voorzover de inhoud daarvan niet
wordt betwist:
H is op 12 februari 1988 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de
Stichting De Opbouw, de rechtsvoorgangster van verzoekster. Daarvoor werkte
hij vanaf 12 maart 1985 als invalkracht gedurende de perioden aangegeven in
het ten processe overgelegde memo. Op 20 april 1995 is de Stichting De Opbouw
door een fusie opgegaan in de Stichting Jeugdzorg Groningen.
H is steeds werkzaam geweest in de functie van groepsleider, laatstelijk voor
de duur van 30 uur per week tegen een salaris van ongeveer ƒ 2.700 bruto per
maand.
Vanaf het begin van het dienstverband is H als groepsleider werkzaam geweest
in het woonhuis ‘Marnixkade’ van de Stichting Jeugdzorg, waar 9 jongeren in
de leeftijd van 15/16/17 jaar begeleid zijn gehuisvest.
Een team van 5 groepsleiders is bij toerbeurt in het woonhuis aanwezig,
waarbij gedurende 30 minuten overdracht van de dienst van de ene groepsleider
op de andere plaatsvindt. In het woonhuis wonen jongeren met een
problematische achtergrond, die niet zelden affectief en emotioneel zijn
verwaarloosd.
De groepsleiders dienen de jongeren als een vader en moeder te verzorgen en
op te voeden.
H is op vrijdag 22 september 1995 geschorst, omdat de pupil A een klacht
tegen hem heeft ingediend wegens sexuele intimidatie c.q. benadering. Op
maandag 25 september 1995 is H door de Stichting geconfronteerd met de
schriftelijke verklaringen van A en een andere pupil, woonachtig in het
woonhuis.

3. De Stichting legt aan haar verzoek ten grondslag gewichtige redenen,
bestaande uit een dringende reden, te weten niet professioneel en
grensoverschrijdend gedrag, waarbij H de belangen van de jongeren in het
woonhuis heeft achtergesteld bij zijn eigen belangen, subsidiair wegens
gewichtige redenen bestaande uit een wijziging in de omstandigheden, omdat
door het voorgaande de directie noch de collega’s van H nog enig vertrouwen
in H hebben, waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan.
H heeft de gronden van het verzoek gemotiveerd bestreden.

4. Partijen onderkennen beiden, dat de jongeren in het woonhuis, net als
jongeren in een thuissituatie van hun ouders, van de groepsleiders warmte,
aandacht en affectie verlangen en dat daarvan lichamelijke aanraking in de
vorm van b.v. knuffelen of troostend een arm om iemand heen slaan deel kan
uitmaken.
Voorts onderkennen beiden, dat de groepsleiders daarbij hun professionaliteit
in acht moeten nemen en geen grenzen moeten overschrijden, die ouders in hun
affectief gedrag tegenover hun kinderen niet behoren te overschrijden.
Het is een feit van algemene bekendheid, dat sexualiteit en intimiteit in de
jeugdhulpverlening tot problematische situaties aanleiding kunnen geven, dat
sprake is van sexueel misbruik van jongeren door hulpverleners en anderzijds
hulpverleners ten onrechte van sexueel misbruik worden beschuldigd.

5. In de procedure is overgelegd een model-protocol preventie van sexueel
misbruik van clienten door hulpverleners, tweede versie, d.d. november 1994,
opgesteld door de sectie Jeugdhulpverlening van de VOG, een
werkgeversvereniging waarbij de Stichting Jeugdzorg is aangesloten.
Het protocol bevat richtlijnen hoe te handelen ter voorkoming van sexueel
misbruik van clienten door hulpverleners en hoe te handelen in geval van een
vermoeden van seksueel misbruik van clienten door een hulpverlener.
In het protocol wordt onder anderen sexueel misbruik gedefinieerd en worden
aanbevelingen gedaan voor een preventief beleid ten aanzien van sexueel
misbruik en voor een procedure van onderzoek in geval een vermoeden van
misbruik wordt gemeld. Verder wordt in het protocol bepaald in artikel 3, dat
een instelling duidelijkheid over het beleid dient te verschaffen aangaande
sexueel misbruik, zorgdraagt voor deskundigheidsbevordering inzake preventie
van sexueel misbruik en erop toeziet, dat in intervisie- gesprekken en
teambesprekingen periodiek aandacht wordt besteedt aan preventie van sexueel
misbruik door hulpverleners.

6. Dit protocol behoeft de Stichting niet dwingend in acht te nemen, maar kan
een leidraad voor haar vormen.
De Stichting heeft verklaard bezig te zijn het protocol verder uit te bouwen,
omdat het naar haar oordeel onvolledig is, omdat in het protocol niet de
relatie medewerker-medewerker en client-client is opgenomen.

7. Duidelijk wordt uit het protocol, dat de werkgevers in de
hulpverlenings-sector bij melding van een vermoeden van seksueel misbruik
hechten aan een degelijk onderzoek.Het belang van een degelijk onderzoek
onderschrijft de kantonrechter. Geconstateerd moet worden, dat een degelijk
onderzoek in ‘het incident A’ welk incident de directe aanleiding is geweest
voor de schorsing van H en voor het indienen van het onderhavige
verzoekschrift.
De Stichting is enkel afgegaan op de verklaring van A en heeft bijvoorbeeld
niet na te noemen mevr. Bijl om inlichtingen gevraagd.
A heeft 22 september 1995 tijdens een gesprek met de teamleider en Nico de
Wever, dat werd genotuleerd door een groepsleider van het woonhuis, verklaard
tijdens de Winschoternacht in een voorraadkamertje van het cafe, waarin zij
die nacht werkzaam was als serveerster, gekust te zijn door H. H is op
maandag 25 september 1995 geconfronteerd met de verklaring van A.

8. Ten processe heeft H erkend haar te hebben gekust, maar dit voorval vond
plaats in de keuken achter het cafe, zichtbaar voor een ieder die daar
werkte. Hij kuste haar, omdat hij enthousiast was over de manier waarop zij
haar werk deed, aldus H.
Deze lezing van de toedracht van het voorval wordt ondersteund door de
schriftelijke verklaring van 14 november 1995 van mevr. Bijl, de eigenaresse
van het cafe. Zij schrijft, dat de omhelzing in de keuken voor iedereen
zichtbaar plaatsvond en sprake was van een puur vriendschappelijke omhelzing.
De kantonrechter merkt de omhelzing met kus, die voor iedereen zichtbaar was,
onder de geschetste omstandigheden niet aan als grensoverschrijdend gedrag.

9. Volgens A – zie haar veklaring d.d. 22 september 1995 – heeft H haar na de
nacht van Winschoten diverse malen benaderd en gekust en de indruk gegeven
‘serieuzer met haar om te willen gaan’.
H heeft dit gemotiveerd ontkend.
Het verstrekken van een bewijsopdracht op dit punt acht de kantonrechter niet
zinvol. Het betreft een situatie waarin alleen A en H kunnen verklaren wat
zich heeft voorgedaan. Hun verklaringen staan tegenover elkaar en zullen naar
verwachting bij een getuigenverhoor tegenover elkaar blijven staan, zodat
niet duidelijk zal worden wat zich werkelijk heeft voorgedaan.
Niet uitgesloten is dat A gedragingen en uitlatingen van H anders heeft
opgevat dan deze heeft bedoeld.

10. Een tweede voorval, dat de Stichting aanhaalt als voorbeeld van H’s
onprofessionele, grensoverschrijdende gedrag, is het incident met de pupil X
in december 1993/januari 1994.
Na een bewonersvergadering was het incident volgens H uit de wereld, maar
volgens de Stichting blijkt uit een verklaring van de groepsleidster C.H.
d.d. 4 oktober 1995, dat de problemen rond X niet opgelost waren. Volgens
Hiwat onderhield X nog steeds contact met H en stond hij open voor dat
contact.
H. bestrijdt dit gemotiveerd.

11. Bij het incident A valt op, dat volgens de Stichting de directie in het
incident is gemengd, maar volgens H dit incident geen zaak van de directie is
geweest.
Vast staat wel, dat van de zaak geen dossier is aangelegd.
Als de zaak inderdaad het gewicht heeft gehad, dat de Stichting er thans aan
toekent, wekt het bevreemding, dat de directie geen dossier van het incident
heeft aangelegd en – dit geldt voor de door mevr. Hiwat vermelde voortdurende
contacten tussen X en H waarvoor H zich openstelde – is het merkwaardig, dat
mevr. H van die contacten geen melding heeft gedaan bij de directie.
Hetzelfde geldt voor de andere voorvallen, waarvan mevr. H melding maakt in
haar verklaring, zoals het verlenen van toestemming aan Y voor het kopen van
alcohol (najaar 1994) en klachten van bewoonsters in april 1995 over het
binnentreden van H van hun slaapkamers, het maken van sexuele toespelingen en
knijpen in de billen.
Deze voorvallen plaatst H in een ander daglicht dan wel ontkent hij.

12. Dat mevr. Hiwat en de andere teamleden zich dermate geintimideerd hebben
gevoeld door H, dat zij hem steeds de hand boven het hoofd hebben gehouden,
zoals de Stichting betoogt, is moeilijk voorstelbaar.
Van hulpverleners als professionele groepsleiders in de jeugdzorg mag men
toch voldoende assertiviteit verwachten om ongewenst gedrag van een andere
groepsleider jegens hun pupillen en jegens hen te durven melden aan de
directie of direct leidinggevende.
Derhalve zal de kantonrechter voor wat betreft het door de Stichting aan de
orde gestelde gedragingen van H ten opzichte van de andere teamleden alleen
acht slaan op de kwestie I. Laatstgenoemde heeft zich beklaagd over H via de
Arbomedewerkster van de Stichting Jeugdzorg Groningen.
H heeft zich de kritiek van I op zijn gedrag aangetrokken en zich bereid
getoond samen met een vertrouwenspersoon de bezwaren tegen zijn persoon en
zijn optreden met I te bespreken, zo blijkt uit de brief van 8 september 1995
van dhr. N. de Wever aan H.
Een oplossing van de door I ervaren problematiek in de samenwerking met H was
geenszins uitgesloten, maar de kwestie was ten tijde van de schorsing nog
niet afgedaan ten gevolge van ziekte van I. Daarom laat de kantonrechter deze
kwestie niet meespelen bij de beoordeling van H’s functioneren binnen het
team.

13. De kantonrechter komt op grond van het vooroverwogene tot de
gevolgtrekking, dat geen feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan
die een dringende reden opleveren, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst
zou moeten worden ontbonden.
Duidelijk is geworden, dat een terugkeer van H als groepsleider in het
woonhuis Marnixkade ongewenst is, omdat de onderhavige procedure en hetgeen
voor de Stichting aanleiding is geweest de procedure te entameren de
verhouding met zijn teamleden heeft vertroebeld en het onvoorwaardelijke
vertrouwen, dat de pupillen in H moeten kunnen stellen, heeft geschokt.
H is thans 41 jaar. Hij heeft vanaf 1985 als groepsleider in de
jeugdhulpverlening gewerkt en is daarvoor werkzaam geweest in de verpleging.
Het zal voor hem zeer moeilijk, zo niet onmogelijk zijn, een werkkring bij
een andere werkgever in de jeugdhulpverlening of verpleging te vinden, omdat
te verwachten is, dat de werkgevers in deze sectoren het zekere voor het
onzekere zullen nemen, uitgaande van de gedachte ‘waar rook is, zal ook wel
vuur zijn’.
Naast het project van het begeleid huisvesten van jongeren in het woonhuis an
de Marnixkade heeft de Stichting diverse andere projecten onder haar hoede
waar H werkzaam zou kunnen zijn. Het belang van H brengt mee, dat de
Stichting deze mogelijkheid dient te onderzoeken, voordat de
arbeidsovereenkomst met H kan worden ontbonden.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

BESLISSING:

De kantonrechter:

wijst het verzoek af.

Veroordeelt de Stichting Jeugdzorg Groningen in de kosten van de procedure
tot zover aan de zijde van H begroot op ƒ 1000 salaris gemachtigde.

Rechters

Mw Mr M.M. Overes-Hulst