Instantie: Pres. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 27 oktober 1995

Instantie

Pres. Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Eiseres werkt vanaf 1969 voor de regiopolitie Haaglanden. Zij heeft
aangifte gedaan van verkrachting en seksueel misbruik door een viertal
medewerkers van de regiopolitie gedurende de periode van 1982 tot 1994.
De hoofdofficier van justitie heeft de advocaat van eiseres laten weten
niet over te gaan tot vervolging van de verdachten omdat er onvoldoende
bewijs zou zijn. Eiseres vordert nu een straat- en contactverbod voor de
periode van drie jaar en een voorschot van ƒ 15.000,- per gedaagde op haar
materiele en immateriele schadevergoeding.

Deze is begroot op respectievelijk ƒ 930,- en ƒ 150.000,-. De president
wijst het straat- en contactverbod af omdat gedaagden geen contact meer
hebben gezocht en omdat zij hebben toegezegd geen contact met eiseres te
zoeken. De eis tot materiele schadevergoeding wordt afgewezen omdat het
bedrag te gering is. Het verzoek tot immateriele schadevergoeding wordt
niet gehonoreerd omdat het onvoldoende is onderbouwd. Na een intern
onderzoek bij het korps zijn twee van de vier medewerkers ontslagen en een
derde medewerker is berispt.

Volledige tekst

De procedure

Eiseres heeft gedaagden gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting
in kort geding van 13 oktober 1995. Ter zitting heeft de raadsvrouwe van
eiseres de vordering toegelicht aan de hand van pleitnotities en
produkties. De vordering ten aanzien van het straatverbod heeft zij
daarbij naar plaats beperkt. Gedaagden hebben verweer gevoerd bij monde
van hun raadslieden. Deze hebben zich daarbij bediend van pleitnotities.
Hierna is vonnis bepaald.

Rechtsoverwegingen

1.1. Eiseres is sedert haar 18e levensjaar (1969) werkzaam als
schoonmaakster en later als kantinemedewerkster bij de regiopolitie
Haaglanden. Sedert 1978 heeft zij een vaste dienstbetrekking. Tot in 1994
is zij werkzaam geweest in de kantine van het bureau van Politie te
Rijswijk. Thans is zij werkzaam op het hoofdbureau te ‘s-Gravenhage.

1.2. Op 10 februari 1994 heeft eiseres aangifte en daarna vervolgaangifte
gedaan bij de regiopolitie Haaglanden van jegens haar door onder meer
gedaagde gepleegde zedenmisdrijven, gepleegd in de periode 1982-1994. Zij
heeft verklaard in 1982 meermalen te zijn verkracht door de toenmalige
korpschef van de gemeentepolitie van Rijswijk, S en diens toenmalige
vervanger H. Voorts heeft zij verklaard seksueel misbruikt te zijn door
onder meer de korpsleden van de toenmalige gemeentepolitie van Rijswijk,
V en J.

1.3. Op verzoek van de hoofdofficier van justitie te ‘s- Gravenhage is
naar aanleiding van deze aangifte onder meer door de Rijksrecherche een
onderzoek ingesteld. In het kader hiervan zijn diverse getuigen gehoord.

1.4. Op 13 maart 1995 zijn H en S als verdachten aangehouden, voorgeleid
en in verzekering gesteld. Na te zijn gehoord zijn H en S onder bepaalde
voorwaarden op 16 maart 1995 in vrijheid gesteld. Beiden hebben ontkend
seksuele handelingen met eiseres te hebben gepleegd.

1.5. Op 4 april 1995 zijn J en V als verdachten aangehouden, voorgeleid
en in verzekering gesteld. Op 6 april 1995 zijn zij na verhoor en
onderzoek in vrijheid gesteld. J heeft ontkend seksuele handelingen met
eiseres te hebben gepleegd.

1.6. V heeft tijdens zijn verhoren verklaard met instemming van eiseres
seksuele handelingen te hebben gepleegd. Hij heeft ontkend ooit seksuele
gemeenschap met haar te hebben gehad.

1.7. Bij brief van 7 juli 1995 heeft de hoofdofficier mr. van Driem doen
weten dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachten
te vervolgen.

1.8. S en H zijn inmiddels niet meer werkzaam bij de regiopolitie
Haaglanden.

1.9. Tegen J die thans werkzaam is op een politiebureau te Zoetermeer en
V thans werkzaam op een politiebureau te ‘s- Gravenhage, loopt nog een
tuchtrechtelijk onderzoek.

1.10. Eiseres is sedert 1992 in psychotherapeutische behandeling,
aanvankelijk bij G.W. Wagenaar, psychiater bij Riagg Zuidhage, en sedert
24 februari 1994 bij C. Bakels-Vijg, werkzaam bij het Instituut voor
psychotrauma te Utrecht. De kosten van deze behandeling neemt de
regiopolitie Haaglanden vooralsnog voor haar rekening.

1.11. Bij brieven van 16 maart 1995 heeft de raadsvrouwe van eiseres aan
thans gedaagden meegedeeld dat eiseres op geen enkele wijze contact met
hen wenst te hebben en dat zij dringend behoefte heeft aan rust.

2. Eiseres vordert thans, zakelijk weergegeven, een contactverbod alsmede
een straatverbod voor het gebied gelegen binnen de straten Neherkade,
Trekweg, Broekslootkade en Rijswijkseweg. Zij stelt hiertoe dat zij haar
werkzaamheden op het Hoofdbureau in alle rust dient te kunnen voortzetten
teneinde haar trauma niet te vergroten en dat zij grote angst voor een
confrontatie met gedaagden koestert.

3. Voorts vordert zij een voorschot van ƒ 15.000,- per gedaagde op haar
materiele en immateriele schade. Zij begroot die schade op respectievelijk
circa ƒ 930,- en ƒ 150.000,-. Zij stelt hiertoe dat zij vanaf 1992 onder
therapeutische behandeling is, waarvoor zij reiskosten heeft gemaakt.
Verder heeft zij last van depressies, slapeloosheid,
concentratieproblemen, huilbuien, onzekerheid, een verstoord zelfbeeld.
Ook is zij erg bang voor gedaagden.

4. Gedaagden hebben -zakelijk weergegeven- het volgende verweer gevoerd.
Voor de door eiseres aan haar vorderingen ten grondslag gelegde seksuele
handelingen en misdragingen ontbreekt ieder bewijs c.q. aannemelijkheid.
V heeft weliswaar toegegeven eiseres seksueel te hebben benaderd, doch dit
geschiedde volgens hem met haar instemming. Van enig misbruik was geen
sprake. Wegens het ontbreken van enig bewijs kan een contact- en
straatverbod niet worden toegewezen en is er geen grondslag voor
schadevergoeding. Afgezien daarvan is de vordering tot schadevergoeding
inmiddels verjaard. Overigens is er geen sprake van spoedeisend belang.

5.1 De president stelt voorop dat een kort geding zich niet leent voor
het, klaarblijkelijk door eiseres gewenste, diepgaande onderzoek naar de
juistheid van de feiten welke zij aan haar vorderingen ten grondslag heeft
gelegd. Slechts marginaal kan worden beoordeeld of de bodemrechter, in het
midden gelaten of dit de strafrechter zal zijn of de burgerlijke rechter,
in een latere procedure zal oordelen dat de beweerde feiten zich op de
door haar aangegeven wijze hebben voorgedaan.

In het licht van dit criterium is het door eiseres aangedragen
bewijsmateriaal, vooral bestaande uit de processen-verbaal van onderzoek
van de rijksrecherche, onvoldoende om aan te nemen dat er in casu sprake
is van onrechtmatige gedragingen van gedaagden, met uitzondering van
gedaagde V. Daarbij staat niet zozeer de geloofwaardigheid van eiseres ter
toets als wel inhoud en karakter van het aangedragen ondersteunend
bewijsmateriaal, dat in feite geen genoegzaam inzicht verschaft in de
betrokkenheid van de diverse gedaagden bij de door eiseres aan hen
verweten handelingen.

Ten aanzien van V acht de president het voorshands niet aannemelijk dat
de feiten die V heeft toegegeven geschiedden met instemming van eiseres.
De omstandigheden waaronder de gelaakte gedragingen plaatsvonden en de
geestesgesteldheid van eiseres nadien wijst vooralsnog niet op instemming
met de handelingen.

5.2 Ofschoon met het voorgaande het lot van eiseresses vorderingen,
behoudens wellicht voor zover tegen V gericht, beschoren lijkt te zijn,
vindt de president in de aard van de gedaagden verweten gedragingen en de
thans bij eiseres bestaande geestesgesteldheid aanleiding ook de andere
verweren aan een onderzoek te onderwerpen.

5.3 Dit onderzoek leidt tot het volgende. Het beroep van gedaagden op
verjaring wordt verworpen. Voorzover de gedaagden verweten feiten zich
meer dan vijf jaar geleden hebben voorgedaan, zij overwogen dat de
verjaringstermijn ten aanzien van die feiten eerst aanvangt op de dag,
volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de
daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Gezien de aard van de
gestelde onrechtmatige gedragingen, valt geenszins uit te sluiten dat er
bij eiseres sprake is geweest van een langdurig verwerkingsproces tijden
hetwelk zij nauwelijks in staat was om een weloverwogen beslissing te
nemen over het al of niet vragen van schadevergoeding. In dat geval is het
redelijk om er van uit te gaan dat aan de eis van bekendheid met de schade
pas is voldaan als de benadeelde in staat is te beseffen dat het haar
aangedane leed kan leiden tot gevolgen in vermogensrechtelijke zin en zij
ook in staat is aan dat bewustzijn van het ondergane leed en de daardoor
geleden schade uiting te geven. Eiseres heeft gesteld dat zij eerst in
staat was aan haar bewustzijn van het ondergane leed en de daardoor
geleden schade uiting te geven in februari 1994 toen zij aangifte deed.
Gedaagden hebben niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat aan
de in artikel 3:310 BW gestelde eis van bekendheid met de schade in de
hiervoor bedoelde zin op enig ander tijdstip voor februari 1994 is
voldaan.

5.4 Eiseresses vordering tot vergoeding van haar materiele schade, nog
los van het feit dat deze niet bij wege van voorschot is gedaan, stuit
echter af op het feit dat zij dergelijke schade nog niet heeft geleden.
Voorshands neemt immers de regiopolitie Haaglanden de kosten van therapie
voor haar rekening. De opgevoerde, deels nog niet gemaakte reiskosten van
circa ƒ 930,- over een periode van drie jaar zijn verder te gering van
omvang om een voorschot te rechtvaardigen.

Voorzover de vordering betrekking heeft op een voorschot op een
immateriele schadevergoeding oordeelt de president dat allereerst het sub
5.1 overwogene zich daartegen verzet. Daarnaast onderbouwt eiseres dit
deel van haar vordering onvoldoende. Zij geeft niet aan in hoeverre de
door haar gestelde lichamelijke klachten met geld kunnen worden
goedgemaakt, noch in hoeverre zij financiele middelen behoeft om voor haar
herstel noodzakelijk te achten maatschappelijke activiteiten te kunnen
ontplooien.

5.5 Vervolgens komt aan de orde of de gevorderde contact- en
straatverboden voor toewijzing in aanmerking zouden kunnen komen. S en H
zijn niet meer werkzaam bij de politie. Zij stellen zich voor nog slechts
bij recepties e.d. op het hoofdbureau te komen. Voor een dergelijke
situatie kan echter buiten kort geding een adequate oplossing worden
gevonden bijvoorbeeld door eiseres bij dergelijke gelegenheden geen
kantinediensten te laten verrichten. Gesteld noch gebleken is dat de
regiopolitie Haaglanden niet bereid zou zijn aan een dergelijke oplossing
haar medewerking te verlenen.

V en J verrichten hun werkzaamheden niet op of vanuit het hoofdbureau. Hun
aanwezigheid daar zal, naar ter zitting aan de orde is geweest, slechts
incidenteel zijn. Alsdan rechtvaardigt een afweging van de belangen van
alle in deze zaak betrokken personen tegen de achtergrond van hetgeen
onder 5.1 is overwogen geen zo ver gaande maatregel als een verbod
gedurende drie jaar het hoofdbureau te betreden.

5.6 Gedaagden hebben na de aangifte van eiseres geen contact met haar
gezocht. Zij hebben toegezegd eiseres met rust te laten. De ter zitting
aanwezige gedaagden sub 1, 3 en 4 hebben dit ten overvloede nog eens
bevestigd. In dit licht gezien komt het de president niet nodig voor om
de gevorderde straatverboden toe te wijzen. Het enkele feit dat eiseres
door een dergelijk verbod meer gerustgesteld zou zijn, moet bij
belangenafweging in een zaak als deze vooralsnog het onderspit delven.

6. Het vorengaande moet voorts tot de slotsom voeren dat er ook voor
toewijzing van enige vordering jegens de gedaagde V geen plaats is.

7. Uit bovenstaande volgt dat de vordering van eiseres dienen te worden
afgewezen. In de omstandigheden van deze procedure ziet de president
aanleiding te gedingkosten te compenseren als na te melden.

Beslissing

De President:

Wijst de vorderingen af.

Compenseert de gedingkosten des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In het vorige nummer van Nemesis was de annotatie van Mies Monster bij
onderstaande uitspraak niet afgedrukt, waarvoor onze excuses. Hierna
volgen opnieuw de uitspraak en alsnog de annotatie.

Rechters

Mr Westenberg