Instantie: Hof Amsterdam, 26 oktober 1995

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


Eiseres vordert een contactverbod op straffe van een dwangsom van ƒ 1000 per
overtreding. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Gedaagde heeft een verzoek tot een omgangsregeling tussen hem en de kinderen
van partijen ingediend. De man is bij vonnis van 20 juli 1995 terzake van
aanranding van de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf
maanden, waarvan zes voorwaardelijk.
De rechtbank heeft een contactverbod toegewezen, maar indien er een
omgangsregeling wordt toegewezen dient het contactverbod hieraan niet in de
weg te staan.
Het hof oordeelt dat er voldoende grond is voor een contactverbod zoals door
de vrouw gevorderd. Het straatverbod, zoals de man door de president in het
vonnis is opgelegd, biedt onvoldoende waarborgen voor de vrouw dat de man
geen enkel contact meer met haar zal zoeken. Het belang van de man bij het
contact met de vrouw om contact met de kinderen te krijgen dient daarom
gedurende een bepaalde periode te wijken voor het recht van de vrouw op
privacy en een ongestoord gezinsleven.
Het Hof verbiedt de man met ingang van de dag van betekening van het arrest
voor de duur van twaalf maanden op enige wijze in contact te treden met de
vrouw op verbeurte van een dwangsom van duizend gulden voor iedere keer dat
hij dit verbod overtreedt.

Volledige tekst

; 1. Het geding in hoger beroep
1.1. De vrouw is bij dagvaarding van 13 juni 1995 onder aanvoering van drie
grieven in hoger beroep gekomen van het door de president van de
arrondissementsrechtbank te Alkmaar onder rolnummer KG 142/1995 tussen
partijen gewezen en op 1 juni 1995 uitgesproken vonnis. Zij heeft
geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en
opnieuw rechtdoende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man zal verbieden om gedurende een periode van twaalf maanden, althans
een zodanige periode als het hof juist zal achten, na betekening van het
arrest, op enigerlei wijze in contact te treden met de vrouw, hetzij in
persoon, hetzij telefonisch, hetzij schriftelijk, hetzij de vrouw op enige
andere wijze lastig te vallen;
1.1. één en ander op straffe van een dwangsom van ƒ 1000 per iedere
overtreding van het onder 1 genoemde verbod, met veroordeling van de man in
de kosten van beide instanties.
1.2. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en
geconcludeerd dat het hof de vordering van de vrouw in hoger beroep zal
afwijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
1.3. Vervolgens hebben partijen op 11 september 1995 hun standpunten ten
aanzien van de zaak doen bepleiten. Zowel de raadsvrouwe van de vrouw als de
raadsvrouwe van de man heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
1.4. Tenslotte hebben partijen onder overlegging van de stukken van het
geding in eerste aanleg en in hoger beroep arrest gevraagd. De inhoud van
deze stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. De grieven
De grieven luiden als volgt:
Grief 1
Ten onrechte heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar in
het vonnis overwogen:
`De president heeft geen concrete aanwijzing gevonden die met betrekking tot
de te treffen voorziening een langere duur, een groter geografisch
werkingsgebied en een verder gaande strekking dan hierna te noemen
rechtvaardigen’.
Grief 2
Ten onrechte heeft de president in het vonnis beslist:
`Indien en voor zover de arrondissementsrechtbank te Utrecht of enige andere
bodemrechter een omgangsregeling tussen gedaagde en zijn kinderen geboden zal
achten, dient na te noemen voorziening hieraan niet in de weg te staan.’
Grief 3
Ten onrechte heeft de president in het vonnis overwogen:
`De president zal aan de te treffen voorziening een dwangsom verbinden en
eiseres machtigen om zonodig de verboden met behulp van de sterke arm te
handhaven. Hiermee is naar het oordeel van de president de handhaving van de
voorziening voorshands voldoende gewaarborgd; de president zal derhalve aan
die voorziening thans geen lijfsdwang verbinden.’
3. De feiten en omstandigheden
3.1. Geen grief is gericht tegen de door de president in het vonnis waarvan
beroep onder a tot en met g gedane vaststelling van feiten, zodat ook het hof
van die feiten zal uitgaan.
3.2. Hieraan wordt het volgende toegevoegd. De man heeft bij de rechtbank te
Utrecht een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en
de kinderen van partijen ingediend. De rechtbank heeft op 23 mei 1995 de
verdere behandeling van dit verzoek in afwachting van de rapportage van de
raad voor de kinderbescherming aangehouden.
3.3. De man is bij vonnis van 20 juli 1995 terzake van aanranding van de
vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden
voorwaardelijk. Zowel de man als de Officier van Justitie zijn van dat vonnis
in hoger beroep gegaan.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De grieven 1 en 3 komen, gezien hun onderlinge samenhang, in aanmerking
voor gezamenlijke bespreking.
4.2. Vast staat, zoals ook door de president is overwogen, dat de man, ook na
de sommatie van de vrouw om geen enkel contact met haar op te nemen, contact
heeft gezocht met de vrouw. De vrouw ervaart deze contacten als een inbreuk
op haar recht op privacy en haar ongestoorde gezinsleven. De vrouw heeft
gesteld dat de man haar blijft bedreigen en dat zij elk contact met de man,
op welke wijze dan ook, als bedreigend ervaart.
4.3. Aan de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde schriftelijke
verklaringen van familieleden omtrent telefonische bedreigingen die na de
sommatie van de vrouw plaatsvonden, de veroordeling van de man wegens
doodslag en de – gegronde – verdenking van de man van aanranding van de
vrouw, heeft de president terecht de conclusie verbonden dat de stellingen
van de vrouw omtrent het onrechtmatig handelen van de man door inbreuk te
maken op haar privacy, haar rust en haar ongestoorde gezinsleven voldoende
aannemelijk zijn geworden. Het verweer van de man dat al hetgeen hij jegens
de vrouw heeft ondernomen uitsluitend strekte tot contact tussen hem en de
kinderen van partijen, doet aan de onrechtmatigheid van zijn gedragingen niet
af.
4.4. Gelet op het feit dat de man zich op het standpunt stelt dat hij recht
heeft op contact met de kinderen van partijen, waarbij contact met de moeder
onvermijdelijk is, is voorshands voldoende aannemelijk dat de reële kans
bestaat dat de man zal doorgaan met het zoeken van contact met de vrouw.
Voldoende staat vast dat een confrontatie met de man sterke gevoelens van
angst bij de vrouw zal veroorzaken.
Er is dan ook voldoende grond voor een contactverbod als door de vrouw
gevorderd. Het straatverbod, zoals de man door de president in het vonnis
waarvan beroep is opgelegd, biedt onvoldoende waarborgen voor de vrouw dat de
man geen enkel contact meer met haar zal zoeken. Het belang van de man bij
contact met de vrouw om contact met de kinderen te krijgen dient daarom
gedurende een bepaalde periode te wijken voor het recht van de vrouw op
privacy en een ongestoord gezinsleven. Het hof zal dan ook het vonnis waarvan
beroep op dit punt vernietigen.
4.5. Voor zover de man in dit verband heeft betoogd dat de vrouw geen
spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat hij is
gedetineerd, wordt dit betoog verworpen, nu de detentie niet in de weg staat
aan de mogelijkheid dat hij op de een of andere manier contact met de vrouw
zoekt en de voorlopige hechtenis kan worden geschorst.
4.6. Een en ander leidt ertoe dat het de man thans nog gedurende 12 maanden
vanaf de dag van de betekening van dit arrest verboden zal worden op enige
wijze in contact te treden met de vrouw, hetzij in persoon, hetzij
telefonisch, hetzij schriftelijk, hetzij op enigerlei andere wijze, onder
verbeurte van een dwangsom van ƒ 1000 voor iedere keer dat hij het hiervoor
gegeven verbod overtreedt. In zoverre slagen de grieven 1 en 3 van de vrouw.
4.7. Grief 2 van de vrouw kan niet slagen. Voor zover de vrouw heeft willen
betogen dat de president in zijn vonnis vooruit loopt op een eventuele
beslissing van de rechtbank te Utrecht inzake een door de man verzochte
omgangsregeling tussen hem en de kinderen, faalt dit betoog. De president
heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de door hem te treffen
voorziening niet aan een omgangsregeling in de weg staat. Hetzelfde geldt
voor het onder 4.6. genoemde contactverbod.
4.8. Gelet op de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar
hebben gehad, acht het hof termen aanwezig om de kosten van beide instanties
op de gebruikelijke wijze te compenseren.
5. Beslissing
Het hof:
verbiedt – met vernietiging van het vonnis waarvan beroep onder VI voor zover
de daartoe strekkende veroordeling van de vrouw werd afgewezen – de man om
met ingang van de dag van betekening van dit arrest voor de duur van 12
maanden op enige wijze in contact te treden met de vrouw, hetzij in persoon,
hetzij telefonisch, hetzij schriftelijk, hetzij op enigerlei andere wijze;
bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van ƒ 1000 (duizend gulden) voor
iedere keer dat hij het hiervoor gegeven verbod vanaf de dag van betekening
van dit arrest overtreedt;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen
kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mrs. Verspyck, Mijnssen, Ijland-van Veen