Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 22 september 1995

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Gelet op de leeftijd van de vrouw, haar opleiding en de omstandigheden
op de arbeidsmarkt acht het hof het niet aannemelijk dat de vrouw thans
of in de nabije toekomst zich zodanige inkomsten kan verwerven dat zij
aan een aanvullende bijdrage van de man geen behoefte meer heeft. Op
dit moment kan, volgens het Hof, nog niet worden beoordeeld of de
alimentatie na vijftien jaar, eind 1997, kan worden gelimiteerd. Dit
kan pas worden beoordeeld na afloop van de termijn van vijftien jaar.
(Hoger beroep in de zaak: Rb Middelburg 25 januari 1995, RN 1995, 500,
m.nt. Paula Beek)

Volledige tekst

Het geding

De partijen zijn in 1969 in algehele gemeenschap van goederen met
elkaar gehuwd. bij vonnis van de rechtbank te Middelburg van 11
augustus 1982 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Het vonnis
is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 16 december
1982. Bij dat vonnis is een alimentatie van ƒ 2.30,= ten behoeve van de
vrouw vastgesteld.

Op 29 augustus 1994 heeft de man de rechtbank verzocht om die uitspraak
met ingang van 1 september 1992 te wijzigen en de alimentatie op nihil
te stellen en voorzover de rechtbank zou oordelen dat hij nog een
(verlaagde) alimentatie zou moeten betalen, te bepalen dat deze zal
eindigen op 31 december 1997.

De rechtbank heeft bij beschikking van 25 januari 1995 de alimentatie
met ingang van 29 augustus 1994 bepaald op ƒ 1.050,= per maand en het
meer of anders verzochte afgewezen.

De vrouw is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de
beschikking te vernietigen en het verzoek van de man alsnog af te
wijzen, althans de alimentatie vast te stellen op een bedrag zoals het
hof redelijk oordeelt met ingang van de datum van de beschikking in
eerste aanleg, althans met ingang van een datum zoals het hof redelijk
oordeelt.

De vrouw is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de
beschikking te vernietigen en het verzoek van de man alsnog af te
wijzen, althans de alimentatie vast te stellen op een bedrag zoals het
hof redelijk oordeelt met ingang van de datum van de beschikking in
eerste aanleg, althans met ingang van een datum zoals het hof redelijk
oordeelt.

De man heeft tijdig een verweerschrift ingediend en in incidenteel
hoger beroep verzocht de beschikking te vernietigen en alsnog zijn
oorspronkelijke verzoek toe te wijzen, althans de door hem
verschuldigde alimentatie met ingang van 29 augustus 1994 op nihil te
stellen, althans op een bedrag van ƒ 610,= per maand, althans op een
bedrag en met ingang van een datum als het hof redelijk oordeelt en
voor zover het hof van oordeel is dat de man toch nog (een verlaagde)
alimentatie dient te betalen, te bepalen dat deze zal eindigen op 31
december 1997.

Op 23 augustus 1995 is de zaak ter terechtzitting van het hof mondeling
behandeld.

Beoordeling van het beroep Het hof gaat van de volgende gegevens uit
(bedragen op hele guldens afgerond):

1. De vrouw is 49 jaar oud. Haar inkomen uit een part-time betrekking
bedraagt ƒ 1.667,- netto per maand. In het salaris is een beschikking
inspecteur in verband met de hypotheekrente van haar woning verwerkt.
Aan hypotheeklasten betaalt zij ƒ 1.215,-, waarvan ƒ 489,- aan rente en
ƒ 726,- aan aflossing. De premie lijfrente polis bedraagt ƒ 4.000,- per
jaar.

2. De man is medisch specialist. Zijn draagkracht is niet in het
geding.

3. Het beroep van de vrouw op rechtsverwerking van de man aangezien
hij, eerst jaren nadat zij gedeeltelijk door arbeid in haar
levensonderhoud is gaan voorzien, wijziging van de alimentatie vraagt,
verwerpt het hof. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij
reeds gedurende enige jaren voorafgaand aan zijn inleidend
verzoekschrift, pogingen heeft gedaan om met de vrouw in verband met
haar eigen inkomsten uit arbeid, waarvan de vrouw aanvankelijk geen
melding had gemaakt, tot een regeling te komen, maar dat deze op niets
zijn uitgelopen.

4. Hetgeen de partijen vervolgens verdeeld houdt betreft de vraag of de
vrouw thans nog behoefte heeft aan een alimentatie van de man.

5. De man heeft aan zijn inleidende verzoek aan de rechtbank een
wijziging van omstandigheden ten grondslag gelegd, hieruit bestaande
dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een alimentatie, althans dat
die behoefte aanzienlijk is verminderd, aangezien zij in 1987
buitenshuis is gaan werken en sedert augustus 1992 de beide kinderen
van de partijen niet meer bij haar wonen. De man verwijt de vrouw dat
zij zich te weinig inspanning heeft getroost om te proberen door middel
van een opleiding en/of sollicitaties geheel op eigen benen te staan.
Ook in hoger beroep handhaaft de man die stelling.

6. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het thans niet aan de
orde is de alimentatie op nihil te stellen. De vrouw heeft genoegzaam
aangetoond dat zij moeite heeft gedaan om een volledige baan te
krijgen, maar dat haar inspanningen niet zijn beloond. Gelet op de
leeftijd van de vrouw, haar opleiding en de omstandigheden op de
arbeidsmarkt acht het hof het niet aannemelijk dat zij thans of in de
nabije toekomst zich zodanige inkomsten kan verwerven dat zij aan een
aanvullende bijdrage van de man geen behoefte meer heeft. Dit laat
echter onverlet dat de vrouw moet blijven proberen haar inkomsten te
vergroten door de omvang van haar werkzaamheden waar mogelijk uit te
breiden. Nihilstelling van de alimentatie zou betekenen dat de vrouw
reeds thans gebracht wordt op bijstandsniveau. Ook het door de man in
zijn incidentele beroep genoemde bedrag van ƒ 610,- per maand zou haar
onvoldoende ruimte bieden. De rechtbank is op een bedrag gekomen van ƒ
1.050,- per maand, – het verschil tussen de oorspronkelijke alimentatie
en haar eigen inkomen – ervan uitgaande dat de vrouw jaren heeft kunnen
rondkomen van de alimentatie zonder inkomsten uit arbeid daarnaast. Met
de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw geen feiten of
omstandigheden heeft gesteld die van het tegendeel blijken. De vrouw is
immers van de alimentatie zoals deze in het vonnis is bepaald niet in
hoger beroep gegaan en ook later heeft zij geen wijziging van de
alimentatie in rechte verzocht. In de periode dat de vrouw alleen de
alimentatie ontving en in de periode dat zij daarnaast inkomen uit
arbeid had, woonden de beide kinderen van partijen nog bij haar.
Ondanks dat de man voor beiden alimentatie betaalde, brachten zij ook
voor de vrouw de nodige kosten mee. Beiden wonen sedert 1992 op kamers
en ontvangen naast hun studiefinanciering een aanvullende bijdrage van
de man.

7. Met betrekking tot de door de man verzochte limitering per 31
december 1997, de datum waarop hij 15 jaar alimentatie na inschrijving
van het echtscheidingsvonnis alimentatie zal hebben betaald, is het hof
met de rechtbank van oordeel dat thans nog niet kan worden beoordeeld
of de alimentatieplicht van de man dan beeindigd kan worden. Zoals
reeds overwogen zal het voor de vrouw niet meevallen gelet op haar
opleiding, leeftijd en de omstandigheden op de arbeidsmarkt volledig in
haar eigen onderhoud te gaan voorzien. Eerst wanneer vijftien jaar zijn
verstreken zullen de omstandigheden van partijen opnieuw beoordeeld
moeten worden.

8. Anders dan de rechtbank acht het hof het niet redelijk en billijk om
de verminderde alimentatie per datum van indiening van het inleidende
verzoekschrift te doen ingaan, nu alimentatie van maand tot maand
pleegt te worden aangewend. Wel is het zo dat de vrouw per datum van
indiening van het verzoekschrift rekening had kunnen houden met een
verlaging van de alimentatie. In feite heet zij dat ook gedaan, getuige
het feit dat zij ƒ 9.000,- in depot bij de raadsvrouwe van de man heeft
gestort. Het geld daartoe heeft zij evenwel geleend en zij zal dit
bedrag aan haar geldschieter moeten terugbetalen. Het hof acht het
daarom redelijk en billijk de verlaagde alimentatie eerst te doen
ingaan met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank,
zodat de vrouw niet belast wordt met een schuld.

9. Het voorgaande brengt mee, dat de bestreden beschikking dient te
worden vernietigd voor zover de ingangsdatum betreffende.

Beslissing

Het hof:

in het principale en het incidentale beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 25 januari
1995 voorzover de ingangsdatum betreffende en in zoverre opnieuw
beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 25 januari 1995 de
alimentatie ad ƒ 1.050,= per maand dient te betalen;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;

compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat
iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs Pieters, Michiels van Kenssenich-Googendam, Jansen