Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 21 september 1995

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Een op non-actief gestelde groepsleider van een kinderdagverblijf over wie
door ouders bij de instelling het vermoeden was geuit dat hun kind door
deze groepsleider seksueel misbruikt zou zijn, verzoekt om ontbinding van
zijn arbeidsovereenkomst.Na politie-onderzoek bleek dat er geen bewijs
voor de beschuldigingen was. Verzoeker wilde weer komen werken maar wilde
dat werkgeefster hem haar verontschuldigingen zou aanbieden en dat zij aan
hem ƒ 70.000,- smartegeld zou betalen. De kantonrechter oordeelde dat
werkgeefster in de beginfase onvoldoende aandacht voor de positie van
verzoeker heeft gehad, door hem tijdelijk op non-actief te stellen
waardoor hij buitengesloten werd van informatie, bijvoorbeeld over het
verdere verloop van het onderzoek.

Werkgeefster heeft onvoldoende steun geboden aan verzoeker. Zij had
bovendien verzoeker in staat moeten stellen zijn visie aan haar weer te
geven. Na de uitslag van het politie-onderzoek heeft verweerster voldoende
actie ondernomen om verzoeker van blaam te zuiveren, hem professioneel te
laten begeleiden en een terugkeerplanning opgesteld waarin verzoeker de
gelegenheid zou krijgen zich te rehabiliteren ten opzichte van collega’s,
ouders en kinderen. Door voorwaarden te stellen aan zijn terugkeer heeft
verzoeker zelf die terugkeer in ernstige mate verhinderd. De kantonrechter
acht een vergoeding in het kader van de ontbinding van de
arbeidsovereenkomst gelijk aan de hoogte van drie maandsalarissen als
aanvulling op de te verwachten WW-rechten billijk. Wegens immateriele
schade wordt een vergoeding van ƒ 5.000,- (bruto) toegekend. (Eis was een
jaarsalaris en ƒ 100.000,- netto).

Volledige tekst

Gronden van de beslissing

1. Verzoeker, die 41 jaar oud is, is op 1 januari 1994 in dienst van
verweerster getreden. Zijn functie is groepsleider in een
kinderdagverblijf. Het salaris bedraagt ƒ 2191,21 bruto per maand.

2. Als gewichtige reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voert
verzoeker aan een verandering in de omstandigheden van dien aard, dat de
dienstbetrekking billijkheidshalve zo spoedig mogelijk behoort te
eindigen. Verzoeker stelt daartoe dat hij naar tevredenheid werkzaam was
in het door verweerster geexploiteerde kinderdagverblijf. Op 13 juni 1995
is hij door het sectorhoofd van verweerster, mevrouw G, geschorst naar
aanleiding van een klacht van ouders van een op geplaatst kind. De
klacht betrof een vermoeden van seksueel misbruik van het kind door
verzoeker. De namen van het kind en van de ouders werden niet aan
verzoeker meegedeeld: de klacht werd niet gespecificeerd.

3. Navraag door verzoeker bij de politie op de dag van de schorsing leerde
dat de ouders van het kind (nog) geen aangifte hadden gedaan, maar dat het
voormelde sectorhoofd de politie had ingelicht. Verweerster heeft dezelfde
dag het personeel van geinformeerd en de daaropvolgende dag haar
volledige personeel. De op verzoeker rustende verdenking verspreidde zich
binnen korte tijd over velen in Amsterdam Zuid-Oost, waaronder de gehele
Ghanese gemeenschap aldaar. De voorzitter van die gemeenschap heeft
verzoeker aan de tand gevoeld.

4. De kantonrechter te Amsterdam heeft een voorlopige voorziening van
verzoeker tot wedertewerkstelling op 29 juni 1995 behandeld. Ter zitting
is overeengekomen dat verzoeker niet middels schorsing, maar middels
betaald verlof tot 15 juli 1995 afwezig zou blijven, hetgeen ook naar
derden toe zou worden uitgedragen. Op 3 juli 1995 heeft verweerster een
informatieavond voor de ouders van kinderen op over het incident
georganiseerd, waarin zij in strijd met de voormelde afspraak toch heeft
gesteld dat verzoeker de toegang tot het kinderdagverblijf was ontzegd.
Verweerster had verzoeker bovendien nog niet de gelegenheid gegeven zijn
visie op de verdenking te geven.

5. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Op 10 juni 1995 heeft zij aan
verweerster laten weten dat bewijs voor de beschuldiging ontbrak. Daarop
heeft op 11 juli 1995 een gesprek plaatsgehad tussen partijen en hun
gemachtigden alsmede met de extern deskundige dr. C.H.D. Steinmetz.
Verzoeker was bereid om te werken aan de terugkeer naar zijn werkplaats,
mede middels gesprekken met Steinmetz. Naar bleek wenste verweerster
echter geen verontschuldigingen aan te bieden, hetgeen voor verzoeker de
feitelijke terugkeer naar zijn werk onmogelijk maakte. Verzoeker is
dientengevolge in psychische nood geraakt, heeft zich onder psychiatrische
behandeling gesteld en heeft zich ziek gemeld.

6. Verzoeker acht zich door het onzorgvuldig optreden van verweerster
gedupeerd. Hij stelt zonder grond en verontschuldigingen te zij
afgeschilderd als kinderverkrachter, hetgeen zijn goede naam ernstig heeft
beschadigd. Nu hij voorts onvoldoende praktijkervaring heeft kunnen
opdoen, heeft verzoeker zijn opleiding Leider Kindercentrum niet kunnen
afronden. Verzoeker verwijst tenslotte naar het oordeel van het Anti
Discriminatie Bureau Amsterdam, dat de werkwijze van verweerster heeft
afgekeurd, mede gelet op een eerder gebrek aan vertrouwen van verweerster
en een ziekmelding van verzoeker tijdens zijn vakantie in Ghana en op de
ontzegging van de toegang tot van verzoekers kinderen, nadat enkele
door verzoeker verschuldigde ouderbijdragen (deels) onbetaald waren
gebleven.

7. Verzoeker is van oordeel dat de vertrouwensbreuk en de verstoring van
de arbeidsrelatie geheel aan verweerster te verwijten zijn. Hij vordert
naast de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vergoedingen van ƒ 28 398
bruto, zijnde een jaar bruto salaris met vakantietoeslag en van ƒ 100 000
netto voor geleden immateriele schade.

8. Verweerster voert ten verwere aan dat zij gelet op de aard en de
serieuze onderbouwing van de klacht, alsmede op de noodzaak om het
vertrouwen van de ouders van de 1400 aan haar toevertrouwde kinderen te
behouden, de klacht grondig heeft moeten behandelen en dienovereenkomstige
maatregelen heeft moeten nemen. Haar inzet was daarbij niet alleen om de
klacht te (laten) onderzoeken, maar ook om schade voor alle betrokkenen
zoveel mogelijk te voorkomen. Daar zijzelf niet eerder met een kwestie als
deze was geconfronteerd, heeft zij naast Steinmetz voormeld als externe
deskundigen dr. N. Drayer en drs. F. Lamers in de arm genomen. De
deskundigen voedden haar vertrouwen in de deskundigheid van de jeugd- en
zedenpolitie, reden waarom zij geen eigen onderzoek heeft uitgevoerd. De
politie wilde na een eerste telefonisch gesprek pas in actie komen als de
ouders aangifte zouden doen. De ouders waren ook voor hun klacht bij al
van zins om aangifte te doen en hebben dat zulks na een gesprek met de
politie en na enige bedenktijd ook gedaan.

9. Verweerster heeft, gezien de in het geding zijnde belangen, strikte
vertrouwelijkheid nagestreefd. Zij heeft verzoeker de namen van het
betrokken kind en de ouders niet willen noemen, evenmin als aan de overige
medewerkers. De medewerkers van zijn omstreeks 13 juni 1995 ingelicht
met als instructie dat ouders bij vragen moest worden meegedeeld dat
verzoeker om priveredenen afwezig was. De medewerkers op het centraal
bureau van verweerster en de Ondernemingsraad zijn eerst bij brief van 29
juni 1995 op de hoogte gesteld, onder het verzoek een spreekverbod te
bewaren, strikte vertrouwelijkheid te betrachten en de brief na de lezing
te vernietigen. Verzoeker zelf heeft op zijn opleiding over de kwestie
gesproken, hetgeen leidde tot actie van de zijde van een docent. Hij heeft
aldus mede bijgedragen aan geruchtenvorming.

10. Verweerster heeft voorts, mede met ondersteuning van Steinmetz,
publiciteit trachten te voorkomen middels een strikt stilzwijgen over de
kwestie. De ouders zijn bij voormelde bijeenkomst d.d. 3 juli 1995
voorgelicht, teneinde mogelijke geruchten te weerspreken en voorts latere
verwijten over desinformatie te voorkomen. Ook bij die gelegenheid zijn,
ondanks gerichte vragen ter zake, geen inlichtingen verstrekt over de
betrokkenen.

11. Terstond na de uitkomst van het politieonderzoek heeft verweerster op
11 juli 1995 overleg geentameerd met verzoeker, teneinde de terugkeer naar
zijn werk mogelijk te maken. Ook dat geschiedde met behulp van Steinmetz.
Aan verzoeker is mondeling en schriftelijk te kennen gegeven dat volledig
werd uitgegaan van zijn onschuld, hetgeen ook in de brief d.d. 14 juli
1995 aan de medewerkers van is neergelegd. Een overeenkomstige brief is
op 20 september 1995 aan de ouders van de kinderen van gezonden. De
ouders van het betrokken kind bleken teleurgesteld over de uitkomst van
het politieonderzoek. Aan dit en hun andere kind is een opvangplaats op
een ander dagverblijf aangeboden.

12. Verweerster heeft verzoeker begeleiding door Steinmetz aangeboden. Hij
heeft daarvan enkele malen gebruik gemaakt, waarvan tweemaal met zijn
vrouw en kinderen. Vervolgafspraken heeft hij na begin september 1995 niet
meer gemaakt. Verweerster voert aan alles in het werk te hebben gesteld
om verzoeker te rehabiliteren. Zij was echter niet bereid om haar formele
verontschuldigingen aan te bieden, omdat zij niet meende onjuist te hebben
gehandeld. Bovendien wilde zij zich niet op voorhand binden aan mogelijke
rechtspositionele aanspraken t.a.v. die verontschuldiging. Zij was bereid
om een schadevergoeding te bespreken, maar eerst nadat gebleken was of
verzoeker op zijn werkplaats had kunnen terugkeren, zodat zijn schade
beter kon worden begroot.

13. Verzoeker heeft zijn standpunt ter vergadering van 11 juli 1995, dat
hij bereid was om aan zijn terugkeer te werken, nadien gewijzigd. Bij
brief d.d. 24 juli 1995 zijn gemachtigde heeft hij als voorwaarden aan
zijn verdere medewerking gesteld de aanbieding van formele
verontschuldigingen door verweerster en betaling van ƒ 70 000 netto. Toen
verweerster niet aan die voorwaarden wilde voldoen, heeft hij aan
terugkeer niet meer meegewerkt. De verstoring van de arbeidsverhouding is
mitsdien aan hem te verwijten. Verweerster acht de verklaring d.d. 17
oktober 1995 van de behandelend psychiater van verzoeker, dat een formele
verontschuldiging therapeutisch gewenst is, geen juist medisch oordeel.

Zij overlegt de nadere brief d.d. 27 oktober 1995 van dezelfde psychiater,
waarin deze te kennen geeft dat zijn oordeel geen diagnose betrof, maar
een weergave van de mening van zijn patient.

14. Verweerster bestrijdt dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij voert
aan dat, in strijd met de door verzoeker gestelde geruchtenstroom, geen
der op geplaatste kinderen door ouders is weggehaald, maar dat zij
integendeel waarderende reacties heeft gekregen op haar aanpak van de
kwestie.

15. Verweerster bestrijdt tenslotte de voormelde visie van het Anti
Discriminatie Bureau. Zij wijst erop dat verzoeker juist middels
voorkeursbeleid bij haar is aangesteld, dat er gegronde reden was om aan
de geldigheid van de reden van zijn langere verblijf in Ghana te
twijfelen, maar dat zulks in casu geen rol heeft gespeeld. De wanbetaling
door verzoeker heeft zij behandeld volgens haar gebruikelijke procedures.

16. Geoordeeld wordt als volgt. Verweerster verzet zich niet tegen de
verzochte ontbinding, die gelet op de verstoorde arbeidsverhouding op
grond van een wijziging van omstandigheden wordt uitgesproken.

17. De vraag naar de juistheid van de beschuldiging jegens verzoeker staat
hier niet ter beantwoording. Er is voldoende gebleken dat er aanleiding
was voor een onderzoek, los van de nadien gebleken uitkomst daarvan. Ter
zitting heeft verzoeker voorts verklaard te kunnen billijken dat hij ter
voorkoming van onrust tijdelijk op non-actief werd gesteld, zoals ook
tijdens de behandeling van de gevorderde voorlopige voorziening is
overeengekomen.

18. Beoordeeld dient in de eerste plaats te worden of verweerster in de
eerste fase van het incident, na de klacht van de ouders, de belangen van
verzoeker voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Verzoeker verwijt
verweerster met name dat hij niet is gehoord en dat zij hem in die fase
niet of te weinig als werkgever heeft gesteund. In de tweede plaats dient
te worden beoordeeld of er over en weer met voldoende inzet en
zorgvuldigheid aan de terugkeer van verzoeker is gewerkt.

19. Geoordeeld wordt dat verweerster in de genoemde eerste fase
onvoldoende aandacht voor de positie van verzoeker heeft gehad. Naar ter
zitting vast is komen te staan, heeft verweerster verzoeker eerst hulp en
begeleiding aangeboden ten tijde van de behandeling van de voorlopige
voorziening, derhalve na verloop van twee weken. De op zich redelijke
schorsing, c.q. op non-actiefstelling d.d. 13 juni 1995 was niet alleen
in formeel opzicht een ingrijpende maatregel, maar had ook tot feitelijk
effect dat verzoeker werd buitengesloten van informatie over de verdere
ontwikkelingen, het verloop van het onderzoek en de bejegening van de
ouders van de kinderen. Begrijpelijk is dat verzoeker zich in die periode,
na een complexe beschuldiging jegens hem, zich onvoldoende gesteund heeft
gevoeld. Verweerster had die steun als goed werkgever in verdergaande mate
moeten bieden.

20. Verweerster heeft de gerechtvaardigde keuze om het onderzoek naar de
verwijten bij gebrek aan expertise door deskundigen derden te laten
uitvoeren. Wel had zij verzoeker ten minste in staat dienen te stellen
zijn visie aan haar weer te geven. Het verweer, dat niet zij de
beschuldiging heeft geuit, slaagt niet nu zij de behandeling daarvan ter
hand heeft genomen en in haar arbeidsrechtelijke verhouding met verzoeker
op die grond maatregelen heeft getroffen.

21. De gegrondheid van verzoekers verwijt, dat tengevolge van het optreden
van verweerster een hem beschadigende geruchtenstroom is ontstaan, is niet
gebleken. Gelet op de verklaring van mevrouw Koning ter zitting is niet
komen vast te staan dat zijdens verweerster al op de avond van 13 juni
1995 telefonische mededelingen aan derden zijn gedaan. De handelwijze van
verweerster bij het informeren van (een deel van) haar werknemers en de
ouders van kinderen is voorts zorgvuldig te noemen, blijkens de
overgelegde correspondentie en het verslag van de oudervergadering d.d.
3 juli 1995. Tegenover het verweer dat geen kinderen van het dagverblijf
zijn weggehaald, heeft verzoeker bovendien onvoldoende inhoud gegeven aan
de gestelde geruchtenstroom.

22. In de fase na de uitkomst van het politieonderzoek heeft verweerster
blijkens de overgelegde correspondentie tijdig voldoende actie ondernomen
om verzoeker van blaam te zuiveren. Voorts heeft zij een terugkeerplanning
opgesteld, waarin verzoeker de gelegenheid kreeg om zich jegens zijn
collega’s en de ouders van de kinderen te rehabiliteren. De ouders van het
betrokken kind waren tot een gesprek met verzoeker om hun moverende
redenen niet bereid. Tenslotte heeft zij verzoeker professionele
begeleiding aangeboden. Verzoeker heeft ter vergadering van 11 juli 1995
met die plannen van verweerster, na overleg met zijn gemachtigde,
ingestemd.

23. Uit de stukken en de mondelinge behandeling van de zaak is komen vast
te staan dat terugkeer van verzoeker in ieder geval is verhinderd door een
gebrek aan overeenstemming over de door verzoeker gestelde voorwaarden.
Zulks valt in overwegende mate aan verzoeker te verwijten. Verweerster
heeft hem in materieel opzicht, intern en extern van blaam pogen te
zuiveren. Voorts was zij in beginsel bereid verzoeker een schadevergoeding
te voldoen. Alleszins redelijk is echter dat zij zich voorafgaande aan de
wederzijdse inspanningen om de arbeidsrelatie te herstellen, niet wilde
binden aan de gestelde financiele voorwaarde van verzoeker, mede gelet op
het feit dat zijn mogelijke schade nog niet vaststond en het niet
onaanzienlijke bedrag niet was onderbouwd.

24. Door zijn medewerking aan terugkeer te verbinden aan de genoemde
voorwaarden heeft verzoeker zelf de mogelijkheid in het leven geroepen dat
zijn terugkeer in ernstige mate werd bemoeilijkt.

25. De overwegingen van het Anti Discriminatie Bureau worden hier niet
gevolgd, nu deze voorbijgaan aan de dilemma’s van in de verhouding tot
de ouders van de geplaatste kinderen en voorts gebaseerd zijn op
omstandigheden die hier niet in het geding zijn.

26. Gelet op het bovenstaande acht de kantonrechter een vergoeding in het
kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ter hoogte van drie
maandsalarissen als aanvulling op de te verwachten WW-rechten billijk,
mede gelet op de korte duur van het dienstverband. Ter zake van de
immateriele schade wordt een vergoeding bepaald van ƒ 5000,= bruto. Over
de fiscale behandeling van een zodanige vergoeding kan hier niet worden
beslist.

27. De kosten van het geding zullen worden gecompenseerd, behoudens in het
geval van intrekking van het verzoek.

Rechters

Mr. F. van der Hoek