Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 15 september 1995

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


De pensioenvoorziening voor stewardessen die voor 1 januari 1977 in dienst
waren bij de KLM was in strijd met het beginsel van gelijke beloning voor
gelijke arbeid, volgens eiseres. Daarom verzoekt eiseres om haar pensioen
opnieuw vast te stellen.
De kantonrechter is met de KLM van mening dat er geen sprake is van
`relevante ongelijke behandeling’ omdat ingevolge het Barber-arrest op de
rechtstreekse werking van artikel 119 EEG verdrag slechts een beroep kan
worden gedaan teneinde gelijkheid op het gebied van bedrijfspensioenen te
eisen, wanneer het gaat om uitkeringen die verschuldigd zijn uit hoofde van
na 17 mei 1990 vervulde tijdvakken van arbeid, behoudens de uitzondering van
werknemers of hun rechtverkrijgenden die voor die datum een rechtsvordering
hebben ingesteld of een naar geldend nationaal recht daarmee gelijk te
stellen vordering hebben ingediend. Dit is in casu niet het geval.
Het recht op aansluiting valt wel binnen de werkingssfeer van artikel 119
EEG-verdrag en wordt dus bestreken door het in dat artikel geformuleerde
discriminatieverbod. Ten aanzien hiervan is eiseres ongelijk behandeld. De
KLM wordt veroordeeld het pensioen van eiseres zodanig te laten vaststellen
dat het overeenkomt met het pensioen dat eiseres uit haar arbeid zou hebben
genoten indien zij, na haar aansluiting bij het Algemeen Pensioenfonds, vanaf
8 april 1976 aangesloten zou zijn geweest bij het Pensioenfonds voor Vliegend
Personeel.

Volledige tekst

Eiseres wordt verder aangeduid als Bos en gedaagden als KLM onderscheidenlijk
het Algemeen Pensioenfonds.
Verloop van de procedure
Bij dagvaarding heeft eiseres gevorderd:
– primair:
1. verklaring voor recht dat KLM door de wijze waarop zij voor vrouwelijke
stewardessen, die voor 1 januari 1977 in dienst waren bij haar, een
pensioenvoorziening heeft getroffen heeft
gehandeld in strijd met het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid
zoals vastgelegd in artikel 119 van het EEG-verdrag;
2. veroordeling van KLM tot het opnieuw vaststellen van het pensioen van Bos,
zodanig dat het overeenkomt met het pensioen dat zij uit haar arbeid voor KLM
zou hebben verdiend als zij een man was geweest.
3. veroordeling van KLM tot betaling:
primair:
het verschil tussen het opnieuw vastgestelde pensioen als bedoeld in 2 en het
door Bos ontvangen pensioen sinds de ingangsdatum van het pensioen, zijnde 1
januari 1982;
subsidiair:
het verschil tussen het opnieuw vastgestelde pensioen als bedoeld in 2
en het door eiseres ontvangen pensioen vanaf 17 mei 1990;
– subsidiair:
4. verklaring voor recht dat KLM handelt in strijd met het bepaalde in
artikel 119 van het EG-verdrag door aan vrouwelijke gepensioneerden toeslagen
op hun pensioen te onthouden die wel aan mannelijke gepensioneerden met
eenzelfde arbeidsverleden worden toegekend;
5. veroordeling van KLM tot betaling van:
primair:
het verschil tussen het door Bos ontvangen pensioen en het pensioen dat zij
ontvangen zou hebben als dat verhoogd was met de extra toeslagen die aan
mannelijke stewards zijn verleend in het Pensioenfonds voor het Vliegend
Personeel sinds de ingang van haar pensioen;
subsidiair:
het verschil tussen het door haar ontvangen pensioen en het pensioen dat zij
zou hebben ontvangen als het na 17 mei 1990 telkens was verhoogd
overeenkomstig de extratoeslagen die aan mannelijke stewards zijn verleend in
het Pensioenfonds voor het Vliegend Personeel;
6. veroordeling van het Algemeen Pensioenfonds om het pensioen van Bos
opnieuw vast te stellen waarbij haar KLM-pensioen verhoogd moet worden door
alsnog het `oude’ grondpensioen voor die berekening om te rekenen naar
opbouwjaren van het stewardessenpensioen en met verhoging van de volledige
AOW-uitkering waar eiseres recht op zou hebben ware zij nu 65, conform de
wijze van artikel J2 van het pensioenreglement;
7. veroordeling van het Algemeen Pensioenfonds tot betaling van het verschil
tussen het door haar ontvangen pensioen en het pensioen dat zij zou hebben
ontvangen als zij de ingangsdatum van dit pensioen zou zijn berekend op de
wijze als gevorderd onder 6, alles met kosten.
Het Algemeen Pensioenfonds heeft voor alle weren opgeworpen dat de
kantonrechter onbevoegd is om van de vordering, voorzover tegen het Algemeen
Pensioenfonds ingesteld, kennis te nemen. Voorts hebben KLM en het Algemeen
Pensioenfonds bij conclusie van antwoord met tien bewijsstukken de vordering
bestreden en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van Bos in
de kosten van het geding.
Bij conclusies met repliek (met acht bewijsstukken) en dupliek (met drie
bewijsstukken) hebben partijen hun wederzijdse standpunten gehandhaafd.
Bos heeft bij akte zich over laatstgenoemde bewijsstukken uitgelaten.
Vervolgens hebben KLM en het Algemeen Pensioenfonds nog een akte genomen.
Bos heeft zich over de inhoud daarvan bij antwoordakte uitgelaten.
KLM heeft de aan partijen bekende, maar op dat moment nog niet gepubliceerde
arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 23
september 1994 Beune (C-57/93), Vroege (C-7/93) en Fisscher (C-18/93)
overgelegd.
Daarna is vonnis gevraagd.
Gronden van de beslissing
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende)
weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de
overgelegde stukken staat het volgende vast.
Bos, geboren in 1931, is op 14 februari 1949 bij KLM in dienst getreden. Tot
16 april 1953 heeft zij in een grondfunctie gewerkt. Per 16 april 1953 werd
zij tewerkgesteld als stewardess. Aanvankelijk was Bos werkzaam op basis van
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
In 1964 is tussen de (toenmalige) vereniging van KLM-stewardessen en KLM een
regeling getroffen volgens welke regeling de stewardessen met contracten voor
onbepaalde tijd bij het bereiken van de 40-jarige leeftijd op non-actief
gesteld zouden worden. De regeling is neergelegd in een brief van KLM van 23
september 1964 aan het bestuur van genoemde vereniging. Deze brief houdt in,
voorzover thans van belang:
`De stewardessen, die op 1 januari 1965 40 jaar of ouder zijn, zullen per die
datum op non-actief worden gesteld, welke non-activiteit zal voortduren
totdat de dienstbetrekking wegens het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd (50 jaar) of om andere redenen eerder eindigt. Tot de 1e januari na
het bereiken van de 50-jarige leeftijd wordt hun een wachtgeld toegekend ten
bedrage van ƒ 1025 per maand. Hierop worden eventuele andere inkomsten uit
arbeid voor 50% in mindering gebracht. Tot het bereiken van de 50-jarige
leeftijd wordt de pensioenopbouw van betrokkenen voortgezet. Zij betalen
daartoe de gebruikelijke premie van 10% van genoemd wachtgeld.
Het wachtgeld zal worden verhoogd met kostencompenserende loonronden, zoals
huurbijslagen, A.O.W.-premiecompensaties en dergelijke, indien en voor zover
deze ook aan de stewardessen in actieve dienst worden toegekend.’
Een kopie van deze brief is door allen die tot genoemde groep behoorden,
waaronder Bos, voor accoord getekend.
Overeenkomstig deze regeling is Bos bij het bereiken van de 40-jarige
leeftijd op non-actief gesteld. In 1981 heeft zij bij het bereiken van de
50-jarige leeftijd de dienst van KLM met pensioen verlaten.
KLM heeft Bos een pensioentoezegging gedaan, welke toezegging hierin bestond
dat zij zou worden opgenomen in de pensioenregeling die wordt uitgevoerd door
het Algemeen Pensioenfonds.
Tot 1 januari 1977 maakte KLM onderscheid in pensioenregelingen in die zin,
dat stewardessen werden opgenomen in het Algemeen Pensioenfonds en stewards
in het Pensioenfonds voor Vliegend Personeel. Werknemers die na 1 januari
1977 in dienst zijn getreden, zowel mannen als vrouwen, worden opgenomen in
het Pensioenfonds voor het Cabinepersoneel.
Het pensioen van Bos is lager dan dat van een steward met een vergelijkbaar
arbeidsverleden, die in het Pensioenfonds voor Vliegend Personeel is
opgenomen.
2. Het door het Algemeen Pensioenfonds gedaan beroep op gedeeltelijke
onbevoegdheid van de kantonrechter wegens een in artikel 24 van zijn statuten
opgenomen arbitraal beding behoeft slechts bespreking wanneer aan de
subsidiaire vordering wordt toegekomen. Eerst de subsidiaire vordering is
immers (mede) gericht tegen het Algemeen Pensioenfonds. Of aan de subsidiaire
vordering wordt toegekomen zal hierna blijken.
3. De primaire vorderingen van Bos, alleen tegen KLM gericht, zijn hierop
gegrond dat zij ongelijk zou zijn behandeld in de pensioenregeling aangezien
haar mannelijke collega’s van weleer hogere ouderdomspensioenen genieten, en
dat het Barber-arrest van het Hof van Justitie meebrengt dat zij alsnog het
ouderdomspensioen ontvangt dat zij zou hebben ontvangen indien zij, evenals
haar mannelijke collega’s, opgenomen zou zijn geweest in het Pensioenfonds
voor het Vliegend Personeel.
4. KLM bestrijdt dat er sprake is van `relevante ongelijke behandeling’ omdat
ingevolge het Barber-arrest op de rechtstreekse werking van artikel 119
EG-verdrag slechts een beroep kan worden gedaan teneinde gelijkheid op het
gebied van bedrijfspensioenen te eisen, wanneer het gaat om uitkeringen die
verschuldigd zijn uit hoofde van na 17 mei 1990 vervulde tijdvakken van
arbeid, behoudens de uitzondering van werknemers of hun rechtverkrijgenden
die voor die datum een rechtsvordering hebben ingesteld of een naar geldend
nationaal recht daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingediend. Waar
Bos de dienst van K
M in 1981 heeft verlaten en derhalve geen arbeidsperioden na 17 mei 1990
heeft vervuld terwijl zij evenmin voor 17 mei 1990 een over ongelijke
behandeling klagende vordering heeft ingesteld, missen haar vorderingen
voorzover berustende op artikel 119 van het EG-verdrag en/of ongelijke
behandeling in de pensioensfeer de vereiste juridische grondslag, aldus KLM.
5. Met KLM is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Bos,
voorzover gegrond op het Barber-arrest, moet falen om redenen als door KLM
genoemd. Bos heeft echter mede aangevoerd dat zij ongelijk is behandeld
doordat zij niet bij dezelfde bedrijfspensioenregeling is aangesloten waarbij
haar mannelijke collega’s waren aangesloten.
6. Het recht op aansluiting valt binnen de werkingssfeer van artikel 119 van
het EG-verdrag en wordt dus bestreken door het in dat artikel geformuleerde
discriminatieverbod. Met recht kan Bos zich op het standpunt stellen dat zij
in dit opzicht ongelijk is behandeld. De beperking in de tijd, welke is
voorzien in het arrest Barber, geldt niet voor het recht op aansluiting bij
een bedrijfspensioensregeling, zodat Bos de rechtstreekse werking van artikel
119 kan inroepen teneinde met terugwerkende kracht tot 8 april 1976 (de datum
van het arrest Defrenne, waarbij voor het eerst de rechtstreekse werking van
dat artikel werd erkend) gelijkheid van behandeling met betrekking tot het
recht op aansluiting bij een bedrijfspensioensregeling te eisen (arresten
Vroege en Fisscher).
7. KLM heeft hiertegenover nog aangevoerd dat een beroep op deze arresten
niet kan baten omdat zij sedert 1 januari 1972 geen arbeid meer voor KLM
heeft verricht en omdat van een algehele uitsluiting van deelneming aan
pensioenregelingen vergelijkbaar met de gevallen Vroege en Fisscher zich ten
aanzien van Bos niet heeft voorgedaan.
8. De arresten Vroege en Fisscher houden een dergelijk beperkingen echter
niet in. Overigens zal het beroep van KLM op de omstandigheid dat Bos sedert
1 januari 1972 geen arbeid meer heeft verricht hierop moeten afstuiten dat
dit slechts het gevolg is geweest van een KLM betreffende omstandigheid
terwijl de arbeidsovereenkomst overigens, is blijven voortduren, met
voortzetting van de deelneming in een pensioenfonds en met handhaving van de
rechtspositie van Bos als `bij normaal doordienen’ (zo blijkt uit de bij
repliek overgelegde brief van K
M van 14 oktober 1994). Bedoelde omstandigheid is deze dat, zoals Bos bij
repliek heeft gesteld en KLM niet (voldoende) heeft bestreden, KLM heeft
gemeend destijds alleen voor het vrouwelijk deel van het cabinepersoneel een
beleid te moeten voeren, dat voor stewardessen met een contract voor
onbepaalde tijd, waaronder Bos, hierop neerkwam dat zij niet meer tot hun
vijftigste jaar zouden mogen vliegen maar al bij hun veertigste verjaardag
daarmee zouden moeten ophouden.
9. Het betoog van KLM dat de vorderingen van Bos ook niet zouden kunnen
worden toegewezen omdat Bos zich tot dusverre niet bereid heeft getoond tot
bijbetaling van de werknemersbijdrage tot het niveau van de destijds van haar
mannelijke collega’s geheven bijdragen kan evenmin doel treffen, nu Bos als
reactie hierop heeft verklaard dat zij de premies die zij verschuldigd zal
blijken te zijn zal voldoen.
10. De gevorderde verklaring voor recht is, zoals zij wordt verlangd, niet
toewijsbaar. Het primair onder 2. gevorderde is evenmin ten volle
toewijsbaar. Uit de omstandigheid echter dat blijkens de stellingen van Bos
de vordering mede steunt op de omstandigheid dat zij met terugwerkende kracht
recht heeft op aansluiting bij het Pensioenfonds voor Vliegend Personeel kan
haar vordering aldus worden begrepen, dat deze mede de minder ver strekkende
vordering omvat, dat KLM zal worden veroordeeld het pensioen van Bos zodanig
vast te stellen dat het overeenkomt met het pensioen dat Bos uit haar arbeid
voor K
M zou hebben genoten indien zij, na haar aansluiting bij het Algemeen
Pensioenfonds, vanaf 8 april 1976 aangesloten zou zijn geweest bij het
Pensioenfonds voor het Vliegend Personeel.
11. Uit het voorgaande volgt dat omtrent de primaire vorderingen alleen tegen
KLM gericht, moet worden beslist als volgt. KLM zal als de grotendeels in het
ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden verwezen. Bos zal
echter in de kosten van het Algemeen Pensioenfonds moeten worden verwezen, nu
aan een beslissing ten aanzien van het Algemeen Pensioenfonds niet wordt
toegekomen.
Beslissing
KLM wordt veroordeeld het pensioen van Bos zodanig te laten vaststellen dat
het overeenkomt met het pensioen dat Bos uit haar arbeid zou hebben genoten
indien zij, na haar aansluiting bij het Algemeen Pensioenfonds, vanaf 8 april
1976 aangesloten zou zijn geweest bij het Pensioenfonds voor het Vliegend
Personeel.
KLM wordt voorts veroordeeld om aan eiseres te betalen het verschil tussen
het opnieuw vastgestelde pensioen als vorenbedoeld en het door Bos sinds 1
januari 1982 ontvangen pensioen.
KLM wordt verwezen in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de
zijde van Bos begroot op ƒ 1495,95 waarvan ƒ 1250 als salaris van de
gemachtigde van Bos.
Bos wordt verwezen in de kosten van het geding aan de zijde van het Algemeen
Pensioenfonds tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Rechters

Mr. R.A.J. van der Linde